Categorieën
Advies

Advies 2024-05

Co-PI is ten onrechte geschrapt van subsidieaanvraag. Geen plagiaat. LOWI kwalificeert de normschendingen als bedenkelijk gedrag voor alle beklaagden. Ook voor de UHD’s die niet als betrokken partij in de LOWI-procedure wilden participeren.

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker 1]

2. [Verzoeker 2]

over het aanvankelijk oordeel van

3. het College van Bestuur van Maastricht University

Procesverloop

Op 11 januari 2023 hebben [Verzoeker 1] en [Verzoeker 2] een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van Maastricht University (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Beklaagden].

De CWI heeft het College van Bestuur van Maastricht University (hierna: het Bestuur) op 31 juli 2023 geadviseerd de klachten gedeeltelijk gegrond te verklaren en heeft verschillende aanbevelingen in het advies opgenomen.

Op 29 augustus 2023 heeft het Bestuur de aanbevelingen van de CWI overgenomen en de beide klachten gedeeltelijk gegrond verklaard.

Verzoekers hebben het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 6 oktober 2023 verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Het LOWI heeft op 18 oktober 2023 besloten het verzoek in behandeling te nemen.

[Twee Beklaagden] hebben te kennen gegeven dat zij niet als betrokken partij willen participeren in de LOWI-procedure. [Betrokkene] doet wel mee in de LOWI-procedure.

Het Bestuur en Betrokkene hebben allebei een verweerschrift ingediend.

Verzoekers hebben gereageerd op het verweerschrift van het Bestuur en van Betrokkene.

Het Bestuur heeft een laatste reactie ingediend.

Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een laatste reactie in te dienen.

Het LOWI heeft deze zaak in zijn vergadering van 13 december 2023 besproken en besloten dat het op basis van het dossier onvoldoende geïnformeerd was om tot advisering aan het Bestuur over te gaan.

Daarom heeft een hoorzitting plaatsgevonden op 19 januari 2024.

Op 21 januari 2024 hebben Verzoekers het LOWI een e-mail gestuurd waarin zij aanvullend reageren op verschillende uitlatingen van het bestuur en betrokkene tijdens de hoorzitting. Het LOWI heeft deze e-mail omwille van de transparantie gedeeld met de andere partijen.

Overwegingen

Inleiding

1. Verzoeker 1 is een postdoc die gedurende enkele jaren op een tijdelijk contract bij een departement binnen de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences (FHML) heeft gewerkt. Tussentijds is hij gedurende een korte periode van enkele maanden in dienst geweest bij een spin-off bedrijf van dat departement.

2. Verzoeker 2 is eveneens postdoc in hetzelfde vakgebied. Hij heeft gedurende enkele jaren gewerkt voor een ander spin-off bedrijf van het departement.

3. Verzoekers 1 en 2 […] verhuisden voor hun beide aanstellingen […] naar Nederland.

4. Betrokkene is hoogleraar en was ten tijde van de indiening van de klacht ook departementshoofd. Daarnaast is Betrokkene aandeelhouder en wetenschappelijk adviseur van beide spin-offs waarvoor Verzoekers hebben gewerkt.

5. De overige Beklaagden, die in deze procedure geen verweer voeren, zijn universitair hoofddocent (UHD’s). Zij zullen hierna worden aangeduid als de andere Beklaagden. Eén van hen is inmiddels in plaats van Betrokkene het nieuwe departementshoofd geworden.

Klachten

6. Verzoeker 1 klaagt kort gezegd dat hij ten onrechte als co-PI (Principal Investigator) van een subsidieaanvraag is geschrapt en dat hij in verschillende subsidieaanvragen onvoldoende is erkend dan wel dat tegen zijn expliciete wens in teksten en ideeën van hem zijn gebruikt in subsidieaanvragen. Verzoeker 1 klaagt ook over de onderzoekscultuur binnen het departement en richt zich onder meer op het brede auteursbeleid waardoor wetenschappers ten onrechte op subsidieaanvragen en publicaties zouden worden opgevoerd. Hij klaagt ook over diverse patentaanvragen vanuit de commerciële spin-offs en acht het niet juist dat hijzelf en de universiteit niet zijn erkend in deze aanvragen. Ook klaagt hij over de wijze waarop zijn loopbaan binnen het departement tot een einde is gekomen en het door hem ervaren gebrek aan mentorschap.

7. De klacht van Verzoeker 2 gaat kort gezegd over plagiaat in verschillende subsidieaanvragen en op posters. Ook wijst hij onder de noemer ‘schending van de zorgplicht’ op verschillende voorvallen op de werkvloer die hij als intimiderend en/of niet-integer heeft ervaren. In dit verband wijst ook hij op de onderzoekscultuur en het brede auteursbeleid.

8. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de klachten wordt naar het CWI-advies verwezen.

CWI-advies

Overwegingen over klacht 1

9. De CWI overweegt dat Verzoeker 1 een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het voorbereiden en schrijven van een subsidieaanvraag waarover hij heeft geklaagd en dat hij daarom als co-PI opgevoerd had moeten worden. Dat de Beklaagden (de universitair hoofddocenten) de subsidieaanvraag daags voor indiening hebben afgerond omdat Verzoeker 1 op dat moment afwezig was, maakt dat niet anders. Beklaagden hebben bij de CWI ook erkend dat Verzoeker 1 als co-PI op de subsidieaanvraag had moeten staan. Dat dit niet is gebeurd is een schending van norm 40 (doe bij het overnemen van ideeën, procedures, resultaten en tekst recht aan het betrokken wetenschappelijk werk van anderen en verwijs zorgvuldig naar de bron) van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 (hierna: gedragscode). De CWI volgt Beklaagden niet in hun uitleg dat (1) jonge onderzoekers omwille van strategische redenen niet genoemd hoeven te worden op een subsidieaanvraag en dat (2) onderscheid moet worden gemaakt tussen ingediende subsidieaanvragen enerzijds en toegewezen subsidieaanvragen anderzijds. Dat Verzoeker 1 niet als co-PI op deze aanvraag is genoemd, acht de CWI het meest ernstige klachtonderdeel.

10. De CWI stelt verder vast dat onderdelen in een andere subsidieaanvraag waarover is geklaagd afkomstig zijn uit het werk dat Verzoeker 1 voor een eerdere en afgewezen subsidieaanvraag heeft verricht zonder dat Verzoeker 1 hiervoor wordt erkend en dat ook hier norm 40 van de gedragscode onvoldoende is nageleefd.

11. De CWI volgt Verzoeker 1 niet in zijn standpunt dat hij in een derde subsidieaanvraag onvoldoende zou zijn erkend, omdat het idee dat volgens Verzoeker 1 van hem afkomstig is eerder al in de wetenschappelijke literatuur is beschreven.

12. Met betrekking tot de patentaanvragen, wijst de CWI op de overeenkomsten (Framework Agreements) tussen de universiteit en de twee spin-off bedrijven. In die overeenkomsten is bepaald dat het intellectueel eigendom van alle uitvindingen die voortvloeien uit zogenoemde work orders uitsluitend toekomt aan de spin-offs mits de work order fees aan de universiteit zijn betaald. Volgens de CWI is de kernvraag daarom of de patentaanvragen uitvindingen beschrijven die voortvloeien uit work orders of niet. De CWI stelt vervolgens dat bewijs over de work orders ontbreekt en dat de CWI daarom niet kan oordelen of de gedragscode is geschonden of niet. Of de Framework Agreements eerlijk zijn is volgens de CWI een andere zaak die buiten haar bevoegdheid valt.

13. Het klachtonderdeel van Verzoeker 1 over zijn loopbaan betreft volgens de CWI hoofdzakelijk een arbeidsconflict waarover zij niet bevoegd is te oordelen. In hetgeen Verzoeker 1 hierover naar voren heeft gebracht ziet de CWI geen aanleiding voor de conclusie dat naast het arbeidsconflict ook sprake zou zijn van een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit. 

Overwegingen over klacht 2

14. Het klachtonderdeel van Verzoeker 2 over de subsidieaanvraag waarop Verzoeker 1 als co-PI had moeten worden genoemd, is naar het oordeel van de CWI secundair aan dit punt en draagt niet substantieel bij aan de weging hiervan.

15. Over een andere subsidieaanvraag oordeelt de CWI dat een bepaalde techniek al in de wetenschappelijke literatuur was beschreven en daarom gebruikt mocht worden zonder naar Verzoeker 2 te verwijzen. Ook stelt de CWI dat niet is bewezen dat Verzoeker 2 een bepaalde afbeelding heeft gemaakt en dat daarom niet kan worden vastgesteld of deze figuur zonder Verzoeker 2 te noemen mocht worden gebruikt in een subsidieaanvraag.

16. Over weer een andere subsidieaanvraag overweegt de CWI dat deze is ingediend op naam van een van de twee spin-off bedrijven die geen partij is in de CWI-procedure en dat de CWI zich daarom onthoudt van een oordeel hierover.

17. Dat Verzoeker 2 niet is genoemd op twee posters ziet de CWI als illustratie van de intransparante manier waarop het departement omgaat met auteurschappen.

18. De CWI overweegt voorts dat de zorgplichten die in hoofdstuk 4 van de gedragscode zijn genoemd buiten de reikwijdte van de klachtenprocedure wetenschappelijke integriteit vallen. De CWI is de verschillende klachtonderdelen van Verzoeker 2 hierover wel nagegaan om te zien of er toch sprake is van een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit. De CWI staat stil bij het klachtonderdeel dat Verzoeker 2 onder druk is gezet om een guest work agreement te tekenen waarmee hij tegen zijn zin het brede auteursbeleid van het departement zou onderschrijven. Volgens de CWI is dit brede auteursbeleid dat afwijkt van de ICMJE-richtlijnen onwenselijk en vanuit ethisch oogpunt riskant. Maar gegeven de relatief breed geformuleerde vereisten over co-auteurschap in de gedragscode ziet de CWI hierin onvoldoende aanleiding om te concluderen dat sprake is van een schending van een norm uit de gedragscode.

Conclusie over klachten 1 en 2

19. De CWI overweegt dat er sprake is van verschillende normschendingen van de gedragscode, waarvan de meeste gering zijn maar één daarvan ernstiger is (het ten onrechte niet vermelden van Verzoeker 1 als co-PI). Alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de gedeelde verantwoordelijkheid van de drie Beklaagden, de overkoepelende verantwoordelijkheid van Betrokkene voor het nemen van beslissingen en de wegingscriteria in de gedragscode, is de CWI van oordeel dat de normschending wat betreft Betrokkene gekwalificeerd moet worden als bedenkelijk gedrag en wat betreft de overige Beklaagden als lichte tekortkoming.

20. De CWI adviseert het Bestuur om te overwegen contact op te nemen met de betreffende subsidieverstrekker met het verzoek om Verzoeker 1 formeel als co-PI aan het project toe te voegen voor zover hij nog steeds beschikbaar is om deze rol te vervullen, en hem anders als mede-onderzoeker of wetenschappelijk adviseur te laten toevoegen.

Aanvullende algemene overwegingen en aanbevelingen van de CWI

21. De CWI overweegt onder meer dat het brede auteursbeleid van het departement intransparant is en dat het daarnaast in meer algemene zin ambigu is wat de verschillen zijn tussen de ICMJE-richtlijnen, de normstelling over auteurschap in de gedragscode, het universitaire beleid over auteurschap en het beleid van het UMC+. De CWI stelt voor dat het Bestuur deze ambiguïteit onder de aandacht van de decanen en onderzoeksleiders brengt en onder de aandacht bij de opstellers van de gedragscode.

22. De CWI overweegt ook dat onduidelijkheid of gebrek aan transparantie over academische en commerciële rollen van seniorwetenschappers en postdocs, een risico vormt voor de wetenschappelijke integriteit. Daarom stelt de CWI voor dat het Bestuur nagaat of er op dit punt verbeteringen nodig en mogelijk zijn.

23. De CWI stelt verder voor dat, gegeven de afhankelijke situatie van jonge onderzoekers en hun belang om extern te worden erkend voor hun werk, Universiteiten van Nederland een dialoog start met financiers van onderzoek over de vraag of hun beleid op dit punt kan worden verbeterd.

Aanvankelijke oordelen

24. Het Bestuur heeft het CWI-advies overgenomen en de beide klachten gedeeltelijk gegrond verklaard. Verder heeft het Bestuur Verzoeker 1 uitgenodigd voor een gesprek om de situatie te bespreken met betrekking tot de subsidieaanvraag waarop hij ten onrechte niet als co-PI is vermeld en om mogelijke oplossingen te verkennen.

Verzoek 

25. Tijdens de hoorzitting hebben Verzoekers nader toegelicht waarom zij het oneens zijn met het CWI-advies waarin zij, zoals de voorzitter hen tijdens de hoorzitting heeft voorgehouden, voor een belangrijk deel gelijk hebben gekregen en er een stevig oordeel ligt over Betrokkene (bedenkelijk gedrag) waarbij Betrokkene zich heeft neergelegd.

26. Volgens Verzoekers is het CWI-advies vaag geformuleerd. Zij vrezen daarom dat deze klachtenprocedure niet zal leiden tot betekenisvolle verandering op het departement. Verzoekers willen voorkomen dat dit soort praktijken waarover zij hebben geklaagd blijven bestaan en sterker nog, dat wetenschappers worden aangemoedigd dit gedrag ook te vertonen als blijkt dat men hiermee ongestraft wegkomt. Daarom willen Verzoekers dat er voor Beklaagden consequenties worden verbonden aan hun handelingen waarmee zij normen uit de gedragscode hebben geschonden. Verzoekers stellen dat dergelijke consequenties er nu niet zijn, althans dat zij daarvan niet op de hoogte zijn, behalve dan de voor de hand liggende herstelmaatregel dat de naam van Verzoeker 1 uiteindelijk aan de subsidieaanvraag is toegevoegd, en dan volgens hen nog slechts nadat de procedure bij het LOWI was gestart. Verzoekers wijzen erop dat een van de Beklaagden inmiddels departementshoofd is geworden en in zoverre dus juist promotie heeft gemaakt.

27. Verzoekers menen dat de kwalificatie van de normschending te laag is en dat geconcludeerd had moeten worden tot een schending van de wetenschappelijke integriteit, mede omdat er volgens hen sprake is van plagiaat en omdat er meerdere normschendingen zijn geconstateerd waaruit een patroon van niet-integer gedrag blijkt. Een zwaardere kwalificatie zal, zo verwachten Verzoekers, ook eerder leiden tot de door hen gewenste consequenties. Verzoekers vinden dat de CWI te veel heeft gefocust op de belangrijkste normschending en te weinig oog heeft gehad voor het geheel waarin ook de kleinere normschendingen een rol spelen, waardoor het patroon in het gedrag van Beklaagden onvoldoende is gezien. Verzoekers begrijpen verder niet waarom er voor wat betreft de verwijtbaarheid een verschil wordt gemaakt tussen Betrokkene en de andere twee Beklaagden.

28. In het verzoekschrift is verder gesteld en nader uitgewerkt dat de CWI een van hun plagiaatklachten ten onrechte niet heeft geadresseerd en onderzocht (zie overweging 16). Deze klacht luidde dat Betrokkene een werkpakket dat een bepaalde hoogleraar had geschreven voor een eerder afgewezen subsidieaanvraag, ‘verbatim’ zou hebben geknipt en geplakt in een nieuwe en toegewezen subsidieaanvraag.

29. Verzoekers betogen verder dat de CWI met de overweging over de patenten onvoldoende moeite heeft gedaan om helder te krijgen of de work orders Het gebrek aan duidelijkheid hierover interpreteren Verzoekers als het ontlopen van verantwoordelijkheid.

30. Verzoekers betogen tot slot dat de procedure veel te lang heeft geduurd hetgeen volledig indruist tegen het eigen reglement van de CWI.

Beoordeling LOWI

Kwalificatie van de normschendingen

31. Vast staat dat Beklaagden normen uit de gedragscode hebben geschonden. De discussie bij het LOWI spitst zich allereerst toe op de vraag of deze normschendingen zwaarder moeten worden gekwalificeerd dan voorlopig door het Bestuur is gedaan (bedenkelijk gedrag voor Betrokkene en lichte tekortkoming voor de andere twee Beklaagden).

32. Gelet op de gedragscode zijn er drie kwalificaties van normschendingen mogelijk. Normschendingen kwalificeren ofwel als een lichte tekortkoming, ofwel als bedenkelijk gedrag ofwel als een schending van de wetenschappelijke integriteit. Voorbeelden van een schending van de wetenschappelijke integriteit zijn plagiaat, datamanipulatie en het fingeren van data. Deze voorbeelden zijn niet limitatief; ook andere gedragingen kunnen kwalificeren als een schending van de wetenschappelijke integriteit. Zie bijvoorbeeld LOWI-advies 2023-17, 2021-6 en -7, 2020-20. Het LOWI heeft op basis van de uitgewisselde stukken en hetgeen tijdens de hoorzitting door partijen naar voren is gebracht, bezien of het handelen van Beklaagden gekwalificeerd zou moeten worden als een schending van de wetenschappelijke integriteit zoals Verzoekers stellen. Hieronder wordt inzicht gegeven in hoe het LOWI daarover denkt.

32.1. Verzoekers hebben tijdens de hoorzitting gevraagd hoe het overnemen van 60% van iemands schrijven anders kan worden geduid dan plagiaat. Hiermee doelen zij op het ten onrechte schrappen van Verzoeker 1 als co-PI op een subsidieaanvraag, hetgeen het LOWI net als de CWI als de meest ernstige normschending van Beklaagden ziet. Het LOWI is van oordeel dat hier wel duidelijk sprake is van een schending van norm 40, zoals ook in het CWI-advies staat, maar dat van plagiaat geen sprake is. Hierbij betrekt het LOWI dat geen sprake is van een situatie waarin zonder erkenning tekst is overgenomen uit een eerder ingediende subsidieaanvraag, maar dat zich hier een geval voordoet waarin een team werkt aan een subsidieaanvraag en één van de teamleden (Verzoeker 1) door de rest van het team ten onrechte wordt geschrapt van de aanvraag bij indiening daarvan. Het LOWI acht ook van belang dat de subsidieaanvraag een verdere uitwerking betrof van twee eerdere subsidieaanvragen die reeds alle ideeën en het theoretisch kader bevatten zoals Betrokkene tijdens de hoorzitting heeft gesteld. Bij die eerdere aanvragen waren meerdere auteurs betrokken. De genoemde 60% verwijst naar het gebruik van tekst van Verzoeker 1, die zich daarbij evenwel mede heeft gebaseerd op eerdere aanvragen waar reeds meerdere auteurs bij waren betrokken. De 60% behoeft in die zin nuancering. In de vaststelling dat de meest ernstige van de verschillende normschendingen geen plagiaat betreft, ziet het LOWI een belangrijke aanwijzing dat deze casus niet zou moeten leiden tot de zwaarste kwalificatie, schending van de wetenschappelijke integriteit.

32.2. Verzoekers hebben gelijk dat de verschillende normschendingen in deze zaak een patroon vormen. Dit patroon is voor het LOWI niet los te zien van de onderzoekscultuur in het departement, waaronder het intransparante auteursbeleid zoals dat destijds binnen het hele departement gold. Het LOWI is van oordeel dat het feit dat de verschillende normschendingen een patroon vormen in dit geval, gezien deze bredere context, niet leidt tot de kwalificatie schending van de wetenschappelijke integriteit. Het patroon wijst naar het oordeel van het LOWI in dit geval eerder op de noodzaak om aan die onderzoekscultuur te werken. Voor zover Verzoekers menen dat het voor betekenisvolle maatregelen nodig is dat de normschendingen worden gekwalificeerd als een schending van de wetenschappelijke integriteit, volgt het LOWI hen daarin niet. Instellingsbesturen moeten gelet op paragraaf 5.3 van de gedragscode immers ook (betekenisvolle) maatregelen treffen bij normschendingen die kwalificeren als lichte tekortkoming of bedenkelijk gedrag. Dit is niet afhankelijk van de kwalificatie schending van de wetenschappelijke integriteit of van opgelegde sancties.

32.3. Het LOWI kwalificeert de normschendingen door Betrokkene als bedenkelijk gedrag en acht het voorlopig oordeel in zoverre juist. Hoewel deze kwalificatie niet zo zwaar is als een schending van de wetenschappelijke integriteit, is het naar het oordeel van het LOWI wel degelijk een zware kwalificatie die de aard en ernst van de gedragingen passend tot uiting brengt. Het Bestuur heeft ter hoorzitting bevestigd dat het dit ook zo ziet.

32.4. De positie en ervaring van de beklaagde is een van de wegingsfactoren uit paragraaf 5.4. van de gedragscode. Dat het Bestuur bij de kwalificatie van de normschendingen heeft willen differentiëren tussen Betrokkene die hoogleraar is en de andere twee Beklaagden die UHD zijn, is gelet hierop in beginsel begrijpelijk. De vraag rijst echter of de kwalificatie lichte tekortkoming, die het gevolg is van deze differentiatie, voldoende recht doet aan de aard en ernst van de schendingen van de gedragscode die ook ten aanzien van de UHD’s zijn geconstateerd, met name het schrappen van Verzoeker 1 als co-PI. Blijkens het verslag van de CWI-hoorzitting op 13 april 2023 was het schrappen van Verzoeker 1 als co-PI een gezamenlijke en bewuste beslissing van alle drie de Beklaagden. Naar het oordeel van het LOWI is het schrappen van Verzoeker 1 opzettelijk gedaan en ernstig en dienen deze omstandigheden, die tevens als wegingscriteria in paragraaf 5.4 (onder b en h) van de gedragscode worden genoemd, in dit geval zwaarder te wegen dan het verschil in ervaring en positie tussen de drie Beklaagden. Het LOWI is gelet op het voorgaande van oordeel dat de geconstateerde normschendingen ook voor wat betreft de andere Beklaagden (de UHD’s) als bedenkelijk gedrag moeten worden gekwalificeerd.

Acties die het Bestuur heeft ondernomen

33. Eén van de belangrijkste punten van Verzoekers is dat zij willen dat het Bestuur consequenties aan de normschendingen verbindt zodat de klachtenprocedure ook daadwerkelijk leidt tot verandering in het departement (zie overweging 26).

34. Zoals besproken tijdens hoorzitting is het LOWI niet bevoegd om te adviseren over rechtspositionele sancties (art. 15, lid 2, LOWI-Reglement 2022).

35. Tijdens de hoorzitting is wel stilgestaan bij de vraag welke acties het Bestuur, naast het terugplaatsen van Verzoeker 1 als co-PI op de subsidieaanvraag, heeft ondernomen na ontvangst van het CWI-advies.

35.1. Het Bestuur heeft in dat verband toegelicht dat alle adviezen van de CWI, zoals over het informeren van de decanen, zijn opgevolgd en dat er bij één van de Beklaagden een aantekening is gemaakt in het personeelsdossier. Volgens het Bestuur zijn er nog meer maatregelen getroffen tegen Beklaagden maar wenst het Bestuur hier omwille van de vertrouwelijkheid niet dieper op in te gaan. Daarnaast heeft het Bestuur gewezen op het cultuuronderzoek waar Verzoeker 2 zijn medewerking aan heeft verleend en dat reeds was aangevangen voordat Verzoekers hun klacht hadden ingediend bij de CWI. In de rapportage over dit cultuuronderzoek is aan de decaan geadviseerd om actief in te grijpen op het departement en dat is volgens het Bestuur ook gebeurd. Zo is de begeleidingsstructuur van PhD’s verbeterd, is het brede auteursbeleid losgelaten en wordt er nu volgens de ICMJE-richtlijnen gewerkt, en is Betrokkene teruggetreden als hoofd van het departement. Na een ad interim hoofd is inmiddels een van de andere Beklaagden departementshoofd geworden. Tot slot is in opdracht van het Bestuur een integriteitsonderzoek verricht door een extern bureau, ook naar aanleiding van het cultuuronderzoek. Het Bestuur is momenteel in afwachting van de uitkomsten daarvan. Ook hiervoor geldt dat het Bestuur omwille van de vertrouwelijkheid niet kan delen waarover dit gaat in aanwezigheid van Verzoekers.

35.2. De acties zoals toegelicht door het Bestuur zijn in de ogen van het LOWI betekenisvolle maatregelen om herhaling in de toekomst te voorkomen zoals Verzoekers ook verlangen. Ze passen in de verantwoordelijkheid voor instellingen die in paragraaf 5.3 van de gedragscode is vastgelegd, en die losstaat van het opleggen van sancties. Het LOWI kan wel begrijpen dat de benoeming van een van de Beklaagden tot departementshoofd bij Verzoekers vragen oproept. Maar zoals het LOWI niet bevoegd is om te oordelen over rechtspositionele sancties, vindt het LOWI het ook niet gepast om zich uit te laten over dergelijke benoemingen, zeker als die plaatshebben ruim na het aan het LOWI voorgelegde gedrag en daarop volgende acties.

35.3. Wel valt op dat het Bestuur de lessen die uit het reeds afgeronde cultuuronderzoek zijn geleerd, niet transparant heeft gedeeld binnen de organisatie. Tijdens de hoorzitting is namens het Bestuur aangegeven dat het beleid hierin is om actieve ingrepen niet breed te delen binnen de organisatie. Het LOWI kan niet begrijpen waarom de lessen uit een dergelijk onderzoek ter lering voor de gehele organisatie niet transparant en breed worden gedeeld bijvoorbeeld door (geanonimiseerde) publicatie van het rapport of van een samenvatting daarvan. Uit een cultuuronderzoek kunnen immers in de regel lessen worden getrokken zonder dat daarbij de privacy van betrokken personen hoeft te worden geschaad. Het LOWI zal het Bestuur daarom adviseren om de bevindingen van het vervolgonderzoek dat momenteel nog gaande is wel proactief en transparant te communiceren binnen de organisatie. Het LOWI voelt zich vrij om dit te adviseren, omdat verschillende normschendingen onlosmakelijk verbonden lijken met de onderzoekscultuur in het departement (zie overweging 32.2).

35.4. Tijdens de hoorzitting is vanuit het Bestuur aangegeven dat de rector bereid zou zijn om nogmaals met Verzoekers in gesprek te gaan. Waar het eerste gesprek met Verzoeker 1 ging over de vraag hoe zijn naam teruggeplaatst kon worden op de subsidieaanvraag waarvan hij ten onrechte als co-PI was geschrapt, zou een tweede gesprek kunnen gaan over de door het Bestuur sinds het CWI-advies getroffen maatregelen zoals deze tijdens de hoorzitting al kort door het Bestuur zijn aangestipt. Het LOWI zal het Bestuur adviseren om Verzoekers uit te nodigen voor een dergelijk gesprek.

Zonder toestemming overnemen van werkpakket in subsidieaanvraag

36. Verzoekers hebben betoogd dat de CWI een van hun klachtonderdelen (zie overweging 16) ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Tijdens de hoorzitting bij het LOWI heeft Betrokkene verklaard dat hij de subsidieaanvraag samen met een van de andere Beklaagden heeft geschreven. Het LOWI begrijpt dat dit is gedaan vanuit hun rol bij het betreffende spin-off bedrijf. Het LOWI volgt de redenering van de CWI dat de subsidieaanvraag op naam van een van de spin-off bedrijven is ingediend en dat daarom aan inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel niet wordt toegekomen. Er zijn wel verschillende wetenschappers, waaronder een van de Beklaagden, genoemd als wetenschappelijk adviseur, maar uit de subsidieaanvraag blijkt duidelijk dat de aanvraag wordt gedaan vanuit bedrijfsmatige en niet vanuit universitaire rollen en verantwoordelijkheden. Hoewel in het CWI-advies doorklinkt dat er mogelijk onduidelijkheid bestaat over de verhouding tussen de academische en commerciële rollen binnen het departement (zie overweging 22), ziet het LOWI onvoldoende aanleiding om anders over dit klachtonderdeel aan het Bestuur te adviseren dan de CWI heeft gedaan nu deze onduidelijkheid in de betreffende subsidieaanvraag niet aanwezig is.

Patentaanvraag

37. In Verzoekers betogen over patentaanvragen ziet het LOWI onvoldoende aanknopingspunten om een normschending van de gedragscode door Betrokkene of een van de andere Beklaagden aan te nemen. Tijdens de hoorzitting is verduidelijkt dat Betrokkene inhoudelijk niet betrokken is geweest bij de patentaanvraag, maar procedureel wel de voortgang daarvan heeft bewaakt. Het bevreemdt het LOWI dat de universiteit niet wordt genoemd op de toegekende patent, maar dat is kennelijk zo afgesproken in de framework agreements en zoals de CWI terecht heeft overwogen valt de beoordeling daarvan buiten de reikwijdte van deze procedure. Verzoekers hebben betoogd dat ten onrechte niet is uitgezocht of de work orders Het Bestuur heeft dit alsnog uitgezocht en heeft ze ter inzage meegenomen naar de hoorzitting. Het LOWI heeft deze work orders niet ingezien, omdat het van oordeel is dat het op orde hebben van de work orders en het bijhouden van de administratie of de relevante fees zijn betaald in eerste instantie een verantwoordelijkheid is van de universiteit als organisatie en niet van Betrokkene of de andere Beklaagden. Eventuele onregelmatigheden rondom de work fees kunnen naar het oordeel van het LOWI daarom niet worden aangerekend aan Betrokkene of de andere Beklaagden en kunnen niet leiden tot de conclusie dat zij normen uit de gedragscode hebben geschonden.

Duur van de klachtenprocedure

38. In het betoog van Verzoekers dat de klachtenprocedure te lang heeft geduurd, ziet het LOWI geen aanleiding voor de conclusie dat de klachtenprocedure in zijn geheel bezien onzorgvuldig is geweest. Dat de behandeling van de klacht een half jaar heeft geduurd acht het LOWI verklaarbaar vanwege de complexiteit en omvang van de casus.

Conclusie 

39. Het verzoek is gegrond voor zover het de UHD’s betreft. Het LOWI zal het Bestuur adviseren de normschendingen voor de UHD’s als bedenkelijk gedrag te kwalificeren en daarnaast enkele adviezen geven waarmee meer recht wordt gedaan aan Verzoekers en de rol die zij als klagers hebben vervuld.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I.   verklaart het verzoek gegrond voor zover het zich richt tegen het voorlopig oordeel over het handelen van de andere Beklaagden;

II.  adviseert het Bestuur onder verwijzing naar overweging 32.4 van dit advies om de geconstateerde normschendingen voor alle Beklaagden, inclusief de UHD’s, te kwalificeren als bedenkelijk gedrag;

III. adviseert het Bestuur om de bevindingen van het vervolg onderzoek naar de onderzoekscultuur binnen het departement dat momenteel nog gaande is proactief en transparant te communiceren binnen de organisatie;

IV. adviseert het Bestuur om Verzoekers uit te nodigen voor een (tweede) gesprek met de rector, waarin Verzoekers nader worden geïnformeerd over de door het Bestuur sinds het CWI-advies getroffen maatregelen.

Aldus vastgesteld op 3 april 2024 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.