naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. Raad van Toezicht van het LUMC
Procesverloop
Op 23 november 2022 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van het LUMC (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene 1] en [Betrokkene 2].
De CWI heeft de Raad van Toezicht van het LUMC (hierna: de RvT) op 12 mei 2023 geadviseerd twee klachtonderdelen ongegrond te verklaren, maar wel vast te stellen dat er sprake was van een lichte tekortkoming ten aanzien van het garanderen van een open cultuur.
In het aanvankelijk oordeel van 25 mei 2023 heeft de RvT het CWI-advies overgenomen.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 3 juli 2023 verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Het LOWI heeft op 6 juli 2023 besloten het verzoek in behandeling te nemen.
De RvT en Betrokkenen 1 en 2 hebben een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft op beide verweerschriften gereageerd.
Betrokkenen en de RvT hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een laatste reactie in te dienen.
Het LOWI heeft deze zaak in zijn vergadering van 22 november 2023 besproken en besloten dat het op basis van het dossier onvoldoende geïnformeerd was om tot advisering aan de RvT over te gaan.
Daarom heeft er een hoorzitting plaatsgevonden op 19 januari 2024.
Daags na de hoorzitting heeft Verzoeker het LOWI gevraagd om nog een document toe te voegen aan het dossier. Het LOWI heeft dit bij hoge uitzondering toegestaan en Betrokkenen 1 en 2 en de RvT in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Betrokkenen 1 en 2 hebben op 4 februari 2024 gereageerd. Hun reactie is ter informatie met de andere partijen gedeeld.
Overwegingen
Inleiding
1. Betrokkene 2 was buitenpromovendus aan het LUMC en is inmiddels gepromoveerd. Betrokkene 1 is hoogleraar ([en bekleedt een bestuurlijke functie]) en trad op als zijn promotor.
2. Het promotieonderzoek van Betrokkene 2 betrof een bilateraal project waarbij het LUMC met twee instellingen uit hetzelfde buitenland in een alliantie samenwerkte. Deze alliantie was nodig omdat het onderzoeksmateriaal zich in dat buitenland bevond. Het intellectueel eigendom van het onderzoeksmateriaal ligt bij één van de buitenlandse partners van de alliantie.
3. De promovendus was projectleider en wegens zijn beheersing van de vreemde taal in kwestie fungeerde hij ook als spin in het web voor wat betreft de communicatie.
4. Tijdens het promotieonderzoek stuitte de promovendus op niet eerder ontdekt materiaal dat door Betrokkenen 1 en 2 ook wel ‘bijvangst’ is genoemd.
5. Voor een deel van deze ‘bijvangst’ heeft Betrokkene 1 Verzoeker benaderd om samen te werken.
6. Dit resulteerde in een samenwerking waarin Verzoeker een belangrijke en gewaardeerde bijdrage heeft geleverd. In het kader van Verzoekers werkzaamheden zijn foto’s, een plan van aanpak en diverse rapportages gemaakt over het Tussen partijen is niet in geschil dat het intellectueel eigendom van de buitenlandse partner zich ook uitstrekt tot dit materiaal.
7. Toen Verzoeker over de door hem verrichte werkzaamheden wilde publiceren en daarbij gebruik wilde maken van (foto)materiaal waarvan het intellectueel eigendom berust bij de buitenlandse partner, zijn de onderlinge verhoudingen verstoord geraakt en zijn er problemen ontstaan in de samenwerking.
Klacht
8. Verzoekers klacht gaat in de kern over publicatiebeperkingen die vanwege de alliantie aan hem zijn opgelegd en waarmee Verzoeker stelt dat hij in zijn academische vrijheid is beperkt. Nauw hiermee samen hangt Verzoekers klacht dat Betrokkenen 1 en 2 afspraken niet zijn nagekomen. Verzoeker heeft daarnaast ook geklaagd dat er sprake is van machtsmisbruik en een poging tot plagiaat.
Inhoud van de publicatiebeperkingen
9. Verzoeker heeft toestemming willen verkrijgen van de buitenlandse partner bij wie het intellectueel eigendom rust om verschillende foto’s, het plan van aanpak en verschillende rapporten te mogen gebruiken in een publicatie. Betrokkene 2 heeft Verzoeker uit naam van de alliantie op 23 mei 2022 per e-mail toestemming gegeven voor het gebruik van twee foto’s; overige foto’s mochten niet worden gebruikt. Ook voor het gebruik van het plan van aanpak en de rapporten is aan Verzoeker in deze e-mail toestemming onthouden. In de e-mail staat verder dat “mocht je wat voor foto of rapport willen publiceren of gebruiken voor een abstract of presentatie, zul je officieel per brief toestemming moeten vragen aan het LUMC en [de buitenlandse partner bij wie het intellectueel eigendom rust]. Gezien de huidige situatie wordt door beide instellingen geen toestemming verleend”. Per brief van 15 augustus 2022 is door de buitenlandse partner in kwestie bevestigd dat Verzoeker toestemming heeft voor het gebruik van twee foto’s. Ook is daarbij aangegeven dat andere documenten zoals het plan en de rapporten die Verzoeker wenst te gebruiken alleen in tabelvorm mogen worden gebruikt, waarbij moet worden aangegeven dat de tabel is samengesteld met toestemming van de buitenlandse partner en dat het niet is toegestaan om foto’s, scans of andere reproducties te publiceren van de originele documenten.
CWI-advies
10. In het CWI-advies wordt overwogen dat het klachtonderdeel over machtsmisbruik door Betrokkene 1 buiten behandeling wordt gelaten, omdat dit reeds door de RvT is behandeld conform diens bevoegdheden en de RvT heeft geoordeeld dat deze klacht ongegrond is.
11. De CWI merkt op dat, binnen het complex van feiten en omstandigheden, het door de verstoorde verhoudingen op sommige punten moeilijk te zien is waar de klachten de wetenschappelijke integriteit raken. Het CWI-advies bevat voor zover mogelijk een uitgebreide en grondige reconstructie van de gebeurtenissen die hebben geleid tot de indiening van de klacht.
12. Over de opgelegde beperkingen overweegt de CWI dat de oorsprong van de beperkingen te vinden is bij de buitenlandse partner die de beperkingen heeft verwoord en kenbaar heeft gemaakt aan de betrokken Leidse onderzoekers. Het is bovendien die buitenlandse partner die een belang heeft om het gebruik van zijn eigendommen te beschermen en de exploitatie van de beeldrechten te Het is de CWI niet gebleken dat Betrokkenen 1 en 2 persoonlijk beperkingen hebben opgelegd aan Verzoeker. Dat Verzoeker namens de alliantie en het LUMC is opgedragen om zich aan de beperkingen te houden, maakt dat volgens de CWI niet anders. Gezien het verschil in cultuur en omgangsvormen kan de CWI begrijpen dat er in het voorkomende geval prudent met situaties moet worden omgegaan teneinde conflicten in de relatie te voorkomen. Betrokkene 2 (als projectleider) en Betrokkene 1 ([in zijn bestuurlijke rol]) hebben de verantwoordelijkheid voor het gehele project en dienen in dat kader ook aan de breder liggende belangen te denken. Bovendien is het voor Verzoeker niet onmogelijk om zijn manuscript aan te passen aan de voorwaarden en voor publicatie aan te bieden zonder die voorwaarden te schenden, aldus de CWI.
13. Over het klachtonderdeel over (de poging tot) plagiaat overweegt de CWI kort gezegd dat het manuscript van een derde over wie Verzoeker klaagt niet is gepubliceerd zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.
14. Tot besluit van het advies reflecteert de CWI op de verschillende verantwoordelijkheden van partijen. Alhoewel de CWI inziet dat Verzoeker zeker ook enig aandeel heeft gehad in de totstandkoming van het onderlinge conflict, had het op de weg van Betrokkene 2 (als projectleider) en Betrokkene 1 (als hoogleraar en [in zijn bestuurlijke rol]) gelegen om meer oog te hebben voor de situatie van Verzoeker. Het komt de CWI voor dat Betrokkene 1 er te veel op heeft vertrouwd dat Betrokkene 2, zijn promovendus, de situatie wel zou aankunnen. Gezien de complexe relatie met de buitenlandse partners, het belang van het project en de gevoeligheden die daarbij spelen, was het naar het oordeel van de CWI beter geweest om er nog een hoogleraar bij te betrekken om de taken en verantwoordelijkheden beter te kunnen verdelen. De CWI wijst in dit kader ook naar de omstandigheid dat Verzoeker zeven maanden heeft moeten wachten totdat hij inhoudelijk feedback kreeg op het manuscript dat hij wilde publiceren. Dit klemt te meer nu Verzoeker pas na die zeven maanden werd geconfronteerd met de beperkingen die vanuit de alliantie werden opgelegd voor de publicatie van zijn manuscript. Dit conflict had wellicht voorkomen kunnen worden door in een eerdere fase contact te zoeken met de buitenlandse partner bij wie het intellectueel eigendom rust van materiaal dat Verzoeker in zijn manuscript wilde gebruiken. In die zin kan volgens de CWI worden vastgesteld dat Betrokkene 2 als projectleider en Betrokkene 1 als leidinggevende niet te allen tijde hebben gezorgd voor een open cultuur zoals bedoeld in artikel 56 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018: “zorg als begeleider, projectleider, onderzoeksdirecteur of leidinggevende in alle onderzoeksfasen voor een open en inclusieve cultuur”. De CWI kwalificeert dit als een lichte tekortkoming. Daarbij is overwogen dat Betrokkenen 1 en 2 Verzoeker niet met opzet op afstand hebben gezet, maar dat dit onder andere het gevolg is geweest van de drukte door de coronapandemie en de gevoeligheden die speelden op het geopolitieke vlak. Volgens de CWI is niet gebleken van een vooropgezet plan om Verzoeker tegen te werken, maar is vanuit LUMC geprobeerd om de banden met de buitenlandse partner niet op het spel te zetten.
Aanvankelijk oordeel
15. Conform het CWI-advies heeft de RvT het klachtonderdeel over machtsmisbruik ongegrond verklaard, het klachtonderdeel over het opleggen van beperkingen ongegrond verklaard en vastgesteld dat sprake is van een lichte tekortkoming ten aanzien van het garanderen van een open cultuur.
Verzoek
16. Verzoeker betoogt dat de CWI het klachtonderdeel over machtsmisbruik ten onrechte niet heeft onderzocht en voert aan dat de RvT geen gedegen onderzoek naar zijn klacht over machtsmisbruik heeft gedaan maar Betrokkene 1 op zijn woord heeft geloofd.
17. Ook betoogt hij dat uit het CWI-advies onvoldoende blijkt dat hij heeft geklaagd over een poging tot plagiaat en niet over (regulier) plagiaat.
18. Verzoeker betoogt dat de publicatiebeperkingen uitsluitend aan hem zijn opgelegd en bijvoorbeeld niet aan de derde over wiens manuscript Verzoeker met zijn klachtonderdeel over poging tot plagiaat heeft geklaagd. Volgens Verzoeker zijn de publicatiebeperkingen evenmin opgelegd aan Betrokkenen 1 en 2. Met het document dat hij daags na de hoorzitting aan het dossier heeft toegevoegd onderbouwt Verzoeker deze stelling. Het document betreft een recente publicatie waarvan Betrokkene 2 eerste auteur is en Betrokkene 1 één van de co-auteurs. De meeste andere co-auteurs, onder wie de laatste auteur, zijn werkzaam bij de buitenlandse partner van de alliantie bij wie het intellectueel eigendomsrecht rust. In de recente publicatie is met toestemming een foto gebruikt waarop Verzoeker het LOWI heeft gewezen. Op die foto zijn verschillende onderzoeksmaterialen te zien, waaronder onderzoeksmaterialen waarvan Verzoeker beeldmateriaal heeft willen gebruiken in zijn manuscript, maar voor welk gebruik hij destijds uitdrukkelijk geen toestemming heeft gekregen. Die foto behoort niet tot de foto’s die Verzoeker wilde gebruiken. Maar een deel van de op die foto vastgelegde onderzoeksmaterialen zijn wel dezelfde onderzoeksmaterialen als die waarvan Verzoeker fotomateriaal wilde gebruiken.
19. Verzoeker betwijfelt of de beperkingen die hem zijn opgelegd hun oorsprong vinden bij de buitenlandse partner zoals de CWI in het advies overweegt. Volgens Verzoeker is er geen correspondentie waaruit die buitenlandse oorsprong zou blijken en is daarom niet vast te stellen dat Betrokkenen 1 en 2 hem niet bewust op afstand hebben gezet. Verzoeker wijst erop dat Betrokkene 2 een sleutelpositie had binnen het onderzoeksproject omdat hij als enige van de betrokken onderzoekers in het LUMC de benodigde vreemde taal machtig is en alle communicatie via hem verliep.
20. Verzoeker weerspreekt dat hij aandeel heeft gehad in het ontstane conflict zoals in het CWI-advies staat. Ook stelt hij dat verschillende zaken in het CWI-advies onjuist zijn beschreven. Zo wijst hij op een weergave van een gesprek op 4 augustus 2021 en op de manier waarop zijn manuscript in het CWI-advies wordt omschreven. Over dit laatste vraagt Verzoeker het LOWI een omschrijving te hanteren die meer recht doet aan de wetenschappelijke waarde van het manuscript en de doelgroep waarvoor het is bedoeld.
Beoordeling LOWI
Machtsmisbruik
21. Dat de CWI het klachtonderdeel over machtsmisbruik door Betrokkene 1 buiten behandeling heeft gelaten, acht het LOWI correct. Verzoeker had immers voorafgaand aan zijn klacht bij de CWI rechtstreeks bij de RvT geklaagd over machtsmisbruik door Betrokkene 1. Bovendien is de RvT gelet op artikel 9.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Code goed bestuur universiteiten van 22 november 2019 belast met intern toezicht. Zoals de RvT tijdens de hoorzitting bij het LOWI terecht heeft aangestipt, past het bij diens taken en bevoegdheden dat de RvT de klacht over machtsmisbruik door Betrokkene 1 (die tevens [een bestuurlijke functie bekleedt]) zelf heeft onderzocht. De CWI heeft in het kader van wetenschappelijke integriteit wel gekeken naar de rol van Betrokkene 1 als leidinggevende en overwogen dat sprake is van een lichte tekortkoming omdat hij niet te allen tijde zorg heeft gedragen voor een open cultuur. Naar het oordeel van het LOWI heeft de CWI hiermee binnen haar eigen bevoegdheden het maximaal mogelijke gedaan met Verzoekers klacht over machtsmisbruik door Betrokkene 1.
Poging tot plagiaat
22. Verzoeker heeft in zijn oorspronkelijke klacht inderdaad geklaagd over een poging tot plagiaat en niet over (regulier) plagiaat. Tijdens de hoorzitting heeft Verzoeker verduidelijkt wat hij hiermee bedoelt. Kort gezegd komt het erop neer dat het manuscript van Verzoeker en het manuscript van een derde erg veel op elkaar leken. Volgens Verzoeker was dit omdat die derde stukken uit Verzoekers manuscript had overgenomen in zijn eigen manuscript. Verzoeker vreesde dat het manuscript van die derde eerder zou worden gepubliceerd dan zijn eigen manuscript, zodat Verzoeker bij publicatie van zijn eigen manuscript zelf beschuldigd zou kunnen worden van plagiaat. Zoals het LOWI Verzoeker tijdens de hoorzitting heeft voorgehouden, kent de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 geen normen die gaan over wat Verzoeker bedoelt met poging tot plagiaat. Het LOWI kan daarom goed volgen dat de CWI zich in haar advies heeft beperkt tot de vraag of sprake is van (regulier) plagiaat. Het LOWI onderschrijft ook de conclusie van de CWI dat van zulk plagiaat geen sprake is reeds omdat het manuscript van die derde niet was gepubliceerd of anderszins openbaar was gemaakt. Overigens is Verzoekers manuscript inmiddels gepubliceerd en het manuscript van de derde niet.
23. Het LOWI had voorafgaand aan de hoorzitting vragen over de rol van bovengenoemde derde die het manuscript had geschreven waarmee volgens Verzoeker sprake was van poging tot Het LOWI vroeg zich ook af waarom de CWI deze persoon niet als beklaagde had aangemerkt. Het LOWI heeft deze persoon daarom uitgenodigd voor de hoorzitting op 19 januari 2024. De persoon in kwestie wilde om hem moverende redenen echter niet op de hoorzitting verschijnen. Tijdens de hoorzitting is verduidelijkt dat Verzoeker Betrokkenen 1 en 2 beschouwde als veroorzaker van het conflict en daarom alleen hen heeft opgevoerd als beklaagden. Volgens Verzoeker zou hij de derde alleen als beklaagde hebben willen opvoeren als zijn klachten over Betrokkenen 1 en 2 door de CWI niet- ontvankelijk zouden worden verklaard en heeft hij dit ook zo aan de CWI gecommuniceerd. Gegeven deze toelichting kan het LOWI volgen dat de CWI de derde niet als beklaagde heeft aangemerkt. Tijdens de hoorzitting bij het LOWI is door de RvT verduidelijkt dat de CWI wel had overwogen of de derde gehoord zou moeten worden, maar werd dit na het horen van Verzoeker en Betrokkenen 1 en 2 niet meer nodig gevonden. Het LOWI kan ook dit volgen, te meer omdat het LOWI na de hoorzitting van 19 januari 2024 zelf ook heeft vastgesteld dat het horen van de derde geen relevante nieuwe informatie meer had opgeleverd voor de advisering van het LOWI aan de RvT.
Publicatiebeperkingen
24. Vast staat dat correspondentie tussen Betrokkene 2 en de buitenlandse partner, zoals een bevestiging van afspraken per e-mail, ontbreekt. Hierdoor kan niet precies worden nagegaan dat en hoe de buitenlandse partner de beperkingen voor Verzoekers manuscript telefonisch aan Betrokkene 2 heeft doorgegeven. Dit gebrek aan correspondentie vormt echter geen bewijs voor Verzoekers vermoeden dat de beperkingen afkomstig zijn van Betrokkene 2 (en Betrokkene 1) zelf en niet van de buitenlandse partner. Zoals de CWI heeft overwogen heeft de buitenlandse partner er belang bij om de exploitatie van beeldrechten te reguleren. Gelet hierop acht het LOWI het standpunt van Betrokkenen 1 en 2 dat de beperkingen afkomstig zijn van de buitenlandse partner bij wie het intellectueel eigendom rust niet ongeloofwaardig. Bovendien bevat het dossier een brief van de buitenlandse partner van 15 augustus 2022 waarin de beperkingen op schrift zijn gesteld. Daarnaast valt niet in te zien welk redelijk belang Betrokkene 2 zou hebben bij het uit eigen beweging opleggen van beperkingen aan Verzoeker. Verzoeker heeft de stellige overtuiging dat Betrokkene 2 gefrustreerd was geraakt door de uitstel van zijn promotie en dat dit ertoe heeft geleid dat hij zijn aandacht heeft verlegd naar Verzoekers Voor deze stelling, die Betrokkene 2 overigens heeft weersproken zowel voor wat betreft de vertraging als wat betreft de frustratie, heeft het LOWI geen aanknopingspunten gevonden in het dossier of ter hoorzitting. Gelet op het voorgaande onderschrijft het LOWI de overweging van de CWI dat niet is gebleken dat Betrokkenen 1 en 2 persoonlijk beperkingen hebben opgelegd aan Verzoeker.
25. Over het betoog dat de publicatiebeperkingen uitsluitend aan Verzoeker zijn opgelegd en niet aan de auteur van het ‘poging tot plagiaat’-manuscript, overweegt het LOWI als volgt. Betrokkenen 1 en 2 hebben aangevoerd dat de auteur van het andere manuscript de buitenlandse partner niet om toestemming heeft gevraagd voor het gebruik van fotomateriaal. Uit het dossier is het LOWI inderdaad niet gebleken dat die auteur om toestemming zou hebben gevraagd. Namens Verzoeker heeft Betrokkene 2 telefonisch wel om toestemming gevraagd voor Verzoekers manuscript. Dat er vervolgens alleen aan Verzoeker en niet aan de auteur van het andere manuscript beperkingen zijn opgelegd voor wat betreft het te gebruiken fotomateriaal acht het LOWI daarom geen overtuigende onderbouwing van Verzoekers standpunt dat enkel hij werd tegengewerkt met zijn publicatie.
26. Verzoeker heeft daags na de hoorzitting gewezen op een foto die is gebruikt in een recente publicatie van Betrokkene 2 en Blijkens het opschrift bij de afbeelding is voor het gebruik van deze foto toestemming verleend. Betrokkenen 1 en 2 hebben toegelicht dat de laatste auteur, die tevens werkzaam is bij de buitenlandse partner die het intellectueel eigendom bezit, zorg heeft gedragen voor de toestemming om deze foto te gebruiken. Betrokkenen 1 en 2 hebben benadrukt dat zij niet gaan over de toestemming die de buitenlandse partner al dan niet verleent. Vast staat wel dat aan Verzoeker geen toestemming is verleend om (ander) beeldmateriaal te gebruiken van een aantal van de onderzoeksmaterialen die op de foto te zien zijn. Het LOWI begrijpt Verzoekers frustratie dat de afgebeelde onderzoeksmaterialen in dit artikel wel zijn toegestaan, maar dat aan hem bij monde van Betrokkene 2 geen toestemming is verleend om andere foto’s van hetzelfde materiaal te gebruiken in zijn publicatie. Uit de omstandigheid dat voor de foto in dat artikel wel en voor de foto’s die Verzoeker wilde gebruiken geen toestemming is gegeven, kan echter nog niet worden opgemaakt dat sprake is van een vooropgezet plan van Betrokkene 2 (en Betrokkene 1) om het werk van Verzoeker op onbehoorlijke wijze te belemmeren of te vertragen (norm 58 uit de gedragscode). Het is immers nog steeds goed mogelijk dat de buitenlandse partner om hem moverende redenen het fotomateriaal in de ene publicatie wel goedkeurt en in Verzoekers publicatie niet, zonder dat Betrokkenen 1 en 2 daar iets aan kunnen doen. Het LOWI heeft op de hoorzitting niet de indruk gekregen dat Betrokkenen 1 en 2 zich bijzonder hebben ingespannen om voor Verzoeker te bemiddelen bij de samenwerkingspartner op een manier die past bij de rol van projectleider en [zijn bestuurlijke rol]. In hetgeen Verzoeker heeft aangedragen ziet het LOWI echter onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat Betrokkenen 1 en 2 hier norm 58 uit de gedragscode zouden hebben geschonden.
27. Het LOWI stelt overigens vast dat Verzoeker zijn manuscript, met inachtneming van de publicatiebeperkingen die hem zijn opgelegd, inmiddels gelukkig heeft kunnen publiceren op het door hem gewenste platform.
Communicatie
28. Het dossier getuigt van een gebrek aan transparantie en zorgvuldigheid in de onderlinge communicatie en in de communicatie met de buitenlandse partners. Dit is de projectleider en zijn leidinggevende, [in zijn bestuurlijke rol], aan te rekenen. Door het ontbreken van e-mailcorrespondentie en gespreksverslagen was het voor de CWI en is het voor het LOWI bovendien niet altijd mogelijk om alle relevante feiten en omstandigheden vast te stellen en blijven feitelijke vragen hangen op de herinneringen van partijen die met elkaar in strijd zijn of over en weer niet worden geloofd. Dat is spijtig en lastig. Betrokkenen 1 en 2 hebben tijdens de hoorzitting uitgelegd dat e- mailcorrespondentie met de buitenlandse partners om ICT- en geopolitieke redenen vaak niet mogelijk was waardoor communicatie via Betrokkene 2 en telefonisch verliep. Deze verklaring komt het LOWI niet ongeloofwaardig voor, maar verklaart nog niet het gebrek aan onderlinge zorgvuldige communicatie in het team van het LUMC. Het LOWI onderschrijft de overweging van de CWI dat sprake is van een lichte tekortkoming aan de kant van Betrokkenen 1 en 2 ten aanzien van het zorgen voor een open cultuur (norm 56). Hierbij acht het LOWI net als de CWI van belang dat Verzoeker erg lang heeft moeten wachten op reactie van Betrokkenen 1 en 2 op zijn manuscript zonder dat hier zorgvuldig over is gecommuniceerd en dat het conflict wellicht voorkomen had kunnen worden als in een eerdere fase contact was opgenomen met de buitenlandse partner voor de toestemmingen die Verzoeker nodig had. In aanvulling hierop overweegt het LOWI dat de schriftelijke afspraken over intellectuele eigendomsrechten die in het verleden met de buitenlandse partners zijn gemaakt zeer summier zijn. Gelet hierop had het naar het oordeel van het LOWI op de weg gelegen van Betrokkene 1 als leidinggevende om zich eerder en sterker in te spannen voor de door Verzoekers benodigde toestemmingen. Daarnaast kan het LOWI zich niet aan de indruk onttrekken dat het conflict wellicht voorkomen had kunnen worden indien in het team vooraf helder was gecommuniceerd over auteurschappen en over onderlinge taak- en rolverdeling.
Verschrijvingen in CWI-advies en aanvankelijk oordeel
29. In zijn verweerschrift heeft de RvT erkend dat het klachtonderdeel over machtsmisbruik per abuis ongegrond in plaats van niet-ontvankelijk is verklaard. Tijdens de hoorzitting heeft de RvT hieraan toegevoegd dat in het CWI-advies en in het aanvankelijk oordeel per abuis niet goed is opgeschreven dat het klachtonderdeel over plagiaat ongegrond moet worden verklaard. Het LOWI zal de RvT adviseren deze twee onzorgvuldigheden te herstellen bij de vaststelling van het definitieve oordeel.
30. Op de hoorzitting heeft de RvT eveneens erkend dat Verzoekers manuscript niet zorgvuldig staat omschreven in het CWI-advies, namelijk op een wijze die geen recht doet aan zijn wetenschappelijke inhoud. De RvT begrijpt dat Verzoeker zich hieraan stoort en zal een advies van het LOWI om dit bij vaststelling van het definitieve oordeel aan te passen, opvolgen. Nu tussen partijen niet meer in geschil is dat het CWI-advies op dit punt onzorgvuldig is, zal het LOWI de RvT adviseren om de desbetreffende passage uit het CWI- advies niet over te nemen en hiervoor een andere passage in de plaats te stellen.
31. Het LOWI acht de wijze waarop de CWI in haar advies het gesprek van 4 augustus 2021 heeft weergegeven, anders dan Verzoeker stelt, niet onzorgvuldig. Partijen hebben aan dit gesprek uiteenlopende herinneringen en hebben het gesprek verschillend beleefd. De CWI heeft dit, zeker gezien het gebrek aan verslaglegging van dit gesprek waardoor de CWI het moest doen met de tegengestelde verklaringen van partijen, zo zorgvuldig als mogelijk weergegeven.
Hoe nu verder?
32. Op de hoorzitting bij het LOWI heeft Verzoeker aangegeven dat hij met deze procedure ook wenst te bereiken dat hij in de toekomst niet opnieuw beperkt zal worden. Verzoeker heeft uitgelegd dat hij het manuscript dat inmiddels is gepubliceerd nog wel kon schrijven zonder gebruik van het materiaal waarvoor de toestemming is onthouden, maar dat dit voor toekomstige publicaties anders ligt omdat het daarbij zal gaan over de specifieke en unieke eigenschappen van het onderzoeksmateriaal waarmee Verzoeker in het kader van dit project heeft gewerkt. Verzoeker voorziet met andere woorden dat hij voor toekomstige publicaties opnieuw toestemming nodig heeft van de buitenlandse partner bij wie het intellectueel eigendomsrecht rust en vreest dat hij in eenzelfde soort situatie terecht zal komen als eerder.
33. Betrokkene 1 heeft in de stukken en op de hoorzitting aangegeven dat hij Verzoeker geen strobreed in de weg wil leggen en dat hij bereid is om, naar zijn vermogen, Verzoeker te helpen toestemming te verkrijgen in de toekomst. Daarbij heeft Betrokkene 1 aangegeven dat hij zelf niet over de toestemming gaat, maar de buitenlandse partner. Ook heeft hij aangegeven dat die buitenlandse partner bovendien per e-mail moeilijk te bereiken is en dat er dus grenzen zijn aan wat in zijn vermogen ligt. Daar komt volgens Betrokkene 1 bij dat er vanuit de Nederlandse overheid beperkingen zijn opgelegd aan wetenschappelijke samenwerkingsprojecten met het betreffende buitenland hetgeen, in ieder geval op dit moment, een extra hindernis vormt om de benodigde toestemming te kunnen Volgens Betrokkene 1 zou Betrokkene 2 bereid kunnen worden gevonden om te vertalen.
34. Hoewel het LOWI deze handreiking van Betrokkene 1 waardeert, heeft het gegeven de geopolitieke omstandigheden waarop ook Betrokkene 1 doelt twijfels over het realiteitsgehalte van de steun waartoe hij zich bereid heeft verklaard. Bovendien lijkt het gezien de voorgeschiedenis waarin de onderlinge verhoudingen verstoord zijn geraakt niet raadzaam om partijen te vragen zich in de toekomst opnieuw gezamenlijk in te zetten om de voor een manuscript benodigde toestemmingen te verkrijgen van de buitenlandse partner. Daar komt bij dat het onderzoeksproject inmiddels is afgerond, zodat Betrokkene 2 formeel geen projectleider meer is en van hem niet verlangd kan worden dat hij desondanks hier toch nog een rol in blijft vervullen.
35. Aangezien op het instellingsbestuur (in dit geval de RvT) een zorgplicht rust, acht het LOWI het passend om de RvT te adviseren met het oog op Verzoekers belangen hierin een rol te pakken. Voor onderzoekers geldt de norm (56) dat zij moeten zorgen voor een open cultuur. Voor het instellingsbestuur geldt in het kader van de zorgplichten een vergelijkbare bepaling (zie nr. 4.3, onder 10 van de gedragscode). Gezien het eerder vastgestelde gebrek aan een open cultuur (de lichte tekortkoming van Betrokkenen 1 en 2) zal het LOWI de RvT adviseren om Verzoeker actief bij te (laten) staan en te zorgen voor een ruimhartige ondersteuning en voor deskundige bemiddeling met de buitenlandse partner zodra Verzoeker op het punt is gekomen dat hij een nieuw manuscript wenst te publiceren en daarvoor toestemming nodig heeft van deze buitenlandse Het LOWI voelt zich vrij om dit te adviseren, mede gelet op de opmerking die de RvT tijdens de hoorzitting bij het LOWI hierover heeft gemaakt. Strikt genomen valt het buiten de bevoegdheid van het LOWI om te adviseren hoe een instellingsbestuur (of RvT) invulling geeft aan zijn zorgplicht, maar het LOWI voelt ook de behoefte om Verzoeker concreet zicht op hulp te bieden voor de toekomst. Verzoeker heeft bij het LOWI aangegeven dat hij in verschillende procedures tegen een muur oploopt, omdat het probleem dat hij aankaart niet precies binnen de kaders van die procedures past. De RvT heeft aangegeven dit te herkennen en ook het LOWI herkent dit. Zoals de CWI in haar advies terecht opmerkte is het (om het bij de wetenschappelijke integriteitsprocedure te houden) bijvoorbeeld niet altijd goed te zien waar Verzoekers klacht de wetenschappelijke integriteit raakt. Dat neemt niet weg dat Verzoeker wel degelijk met een probleem zit en dat hij daar – mede gelet op het belang van de voortgang van wetenschap – begrijpelijkerwijs hulp bij verlangt.
36. Voor de duidelijkheid voegt het LOWI aan het bovenstaande nog toe dat bij de steun vanuit de instelling kan worden gedacht aan het kosteloos ter beschikking stellen van een beëdigd vertaler die een brief van Verzoeker in de vreemde taal omzet en het in overleg treden met de Nederlandse overheid voor zover de beperkingen die van overheidswege aan wetenschappelijke samenwerkingsprojecten met het betreffende buitenland zijn opgelegd tegen die tijd nog van kracht zijn. Meer in het algemeen zou voorts de mogelijkheid kunnen worden onderzocht of er voor Verzoeker aansluiting kan worden gevonden bij andere experts in een gerelateerd vakgebied aan de Universiteit Leiden.
Conclusie
37. Het LOWI zal de RvT adviseren om het aanvankelijk oordeel gewijzigd vast te stellen als definitief oordeel. […].
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit adviseert de Raad van Toezicht om:
I. het klachtonderdeel over machtsmisbruik niet-ontvankelijk te verklaren;
II. het klachtonderdeel over (poging tot) plagiaat ongegrond te verklaren;
III. het klachtonderdeel over publicatiebeperkingen ongegrond te verklaren;
IV. te oordelen dat Betrokkenen 1 en 2 norm 56 (zorg voor een open cultuur) onvoldoende hebben nageleefd en dat dit kwalificeert als een lichte tekortkoming;
V. de passage op pagina 6 in het CWI-advies [citaat] niet over te nemen, maar hiervoor in de plaats te stellen: [tekstvoorstel].
VI. Verzoeker actief bij te (laten) staan zodra hij op het punt is gekomen dat hij een nieuw manuscript wenst te publiceren en daarvoor toestemming nodig heeft van de buitenlandse partner.
Aldus vastgesteld op 7 maart 2024 door prof. mr. H.E. Bröring, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.