Categorieën
Advies

Advies 2023-17

Promotor heeft promovendus zonder voldoende rechtvaardiging verboden om kritiek te geven op hem en diens onderzoek en de promovendus in zoverre in zijn academische vrijheid beperkt. LOWI rekent dit promotor zwaar aan vanwege machtspositie en gebrek aan inzicht hierin. Schending wetenschappelijke integriteit.

Print Friendly, PDF & Email

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van Universiteit Utrecht over ‘klacht 1’

Procesverloop

Op 5 maart 2022 heeft Verzoeker drie klachten ingediend over mogelijke schendingen van de wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene 1] en anderen.

Dit LOWI-advies nr. 2023-17 gaat over klacht 1 die, naast Betrokkene 1, ook is gericht tegen [Betrokkene 2].

LOWI-advies nr. 2023-18, dat eveneens vandaag wordt verstuurd, gaat over klachten 2 en 3 waarin, naast Betrokkene 1, ook over andere wetenschappers wordt geklaagd.

De Commissie Wetenschappelijke Integriteit (hierna: CWI) heeft het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht (hierna: Bestuur) op 5 augustus 2022 geadviseerd om over klacht 1 als volgt te concluderen. Door Betrokkenen 1 en 2 zijn enkele principes van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2014) niet nageleefd, maar er is geen sprake van schending van de wetenschappelijke integriteit.

Het Bestuur heeft dit advies in het aanvankelijk oordeel van 1 september 2022 overgenomen.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 3 september 2022 verzocht advies uit te brengen over dit voorlopig oordeel.

Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen en het Bestuur en Betrokkenen 1 en 2 in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.

Op 11 oktober 2022 heeft Verzoeker het LOWI verzocht om tevens advies uit te brengen over het aanvankelijk oordeel van het Bestuur over klachten 2 en 3, en heeft het LOWI daarbij gevraagd om hem een redelijke termijn te gunnen voor het aanvullen van de gronden van zijn verzoek. Dit latere verzoek is bij het LOWI geregistreerd onder nr. 2023-18.

Het LOWI heeft Verzoeker twee weken de tijd gegeven om zijn gronden in zaak 2023-18 aan te vullen en heeft besloten om zaken 2023-17 en 2023-18 gelijktijdig te behandelen en de procedurele stappen in deze zaken parallel aan elkaar te laten lopen. Hiertoe heeft het LOWI de verweerschriften van het Bestuur en Betrokkenen 1 en 2 in zaak 2023-17 nog even onder zich gehouden totdat de procedure in zaak 2023-18 in dezelfde fase was aanbeland. Vanaf dat moment hebben beide zaken gelijktijdig dezelfde fases van de schriftelijke ronde doorlopen.

Verzoeker heeft gereageerd op het verweerschrift van Betrokkenen 1 en 2 en op het verweer van het Bestuur.

Verder heeft het Bestuur gereageerd op het verweerschrift van Betrokkenen 1 en 2. En ook Betrokkene 1 heeft gereageerd op het verweerschrift van het Bestuur.

Zowel het Bestuur als Betrokkenen 1 en 2 hebben een laatste reactie ingediend.

Daarmee was de schriftelijke ronde (ook in de parallel lopende zaak 2023-18) in januari 2023 afgerond.

In zijn vergadering van 15 februari 2023 heeft het LOWI zaken 2023-17 en 2023-18 besproken en besloten dat in beide zaken een hoorzitting noodzakelijk is.

Deze hoorzittingen werden gepland op 26 mei 2023.

Wegens verhindering van Betrokkene 1 konden de hoorzittingen op deze datum
– ondanks herhaald aandringen van het LOWI – geen doorgang vinden.

Partijen in zaken 2023-17 en 2023-18 zijn uiteindelijk op 15 september 2023 in twee zittingen gehoord. Het LOWI heeft in beide hoorzittingen een getuige gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. In de periode waarop de klacht betrekking heeft, was Verzoeker promovendus in de bètawetenschappen.

2. Betrokkene 1 was zijn promotor.

3. Betrokkene 2 was directeur van het betreffende onderzoeksinstituut.

Voorgeschiedenis

4. Tussen Verzoeker en Betrokkene 1 zijn problemen in de werksfeer ontstaan. Dat heeft geleid tot een aantal acties van Verzoeker. Voor deze klacht is relevant dat Verzoeker zich op het standpunt stelt dat Betrokkene 1 bij de keuze om een artikel te publiceren zou hebben laten meewegen dat publicatie bevorderlijk zou zijn voor de carrière van een van zijn postdocs en voor de mentale gezondheid van een van zijn PhD-kandidaten die samen met Betrokkene 1 co-auteur waren van het artikel. Dit terwijl een andere PhD-kandidaat van Betrokkene 1 – niet Verzoeker maar een derde – die in eerste instantie meewerkte aan deze publicatie, in een nadere analyse op tegenstrijdige resultaten was uitgekomen waardoor hij zich genoodzaakt zag zich terug te trekken als co-auteur van de publicatie en daardoor gedurende lange tijd zonder onderzoek kwam te zitten. Verzoeker baseert zijn stelling op een gesprek dat hij met Betrokkene 1 heeft gehad en waarin hij hem zou hebben verteld dat hij mede om voornoemde niet-wetenschappelijke redenen tot publicatie van het artikel overging.

5. Betrokkene 1 weerspreekt deze stelling.

6. Omdat Betrokkene 2 eerder de mogelijkheid had opengelaten om bij hem in zijn hoedanigheid als onderzoeksdirecteur melding te maken van mogelijk niet-integer gedrag, heeft Verzoeker over deze kwestie bij hem een melding gedaan.

7. Klacht 1 gaat over hoe Betrokkenen 1 en 2 zich na deze melding jegens Verzoeker hebben gedragen.

Klacht 1

8. Verzoeker klaagt dat Betrokkene 2 niet zorgvuldig met zijn melding is omgesprongen, waardoor Betrokkene 1 al snel tot de conclusie kwam dat Verzoeker degene was die de melding had gedaan. Verzoeker verwijt Betrokkene 2 ook dat hij zich in vervolgacties naar aanleiding van de melding op de inhoud van de betreffende publicatie heeft geconcentreerd in plaats van op het vermeende gebrek aan wetenschappelijke integriteit van Betrokkene 1 waarvan Verzoeker melding had gemaakt.

9. Verzoeker klaagt verder dat Betrokkene 1 zijn machtspositie jegens hem heeft misbruikt door Verzoeker een ‘zwijgcontract’ voor te leggen en te laten tekenen. Op de hoorzitting bij het LOWI heeft Verzoeker verduidelijkt dat hij zowel valt over het uiteindelijk door hem getekende voorstel dat in de stukken als ‘mutual agreement’ wordt aangeduid, als over het voorstel dat Betrokkene 1 hieraan voorafgaand op papier had gezet en waarboven staat ‘points to think about’.

10. Verzoeker verwijt Betrokkene 2 ook dat hij zich afzijdig heeft gehouden van de onwerkbare situatie die was ontstaan tussen hem en zijn promotor (Betrokkene 1), waar Betrokkene 2 mede debet aan was door zijn onzorgvuldig handelen na de melding. Volgens Verzoeker heeft Betrokkene 2 niet over het ‘zwijgcontract’ willen horen toen Verzoeker hiermee naar hem toestapte en heeft Betrokkene 2 ten onrechte slechts volstaan met het doorverwijzen van Verzoeker naar zijn toenmalige formele werkgever.

CWI-advies

11. Over het klachtonderdeel over Betrokkene 1 overweegt de CWI dat het de taak van een promotor is om promovendi op te leiden en hen erop te wijzen hoe een wetenschapper zich dient te gedragen. Dat vraagt van de promotor dat deze aan een promovendus de ruimte geeft om zich te ontwikkelen en zich intellectueel onafhankelijk op te stellen (uitwerking 4.1 Gedragscode 2014). De CWI constateert dat een aanvankelijk verschil van wetenschappelijk inzicht tussen Verzoeker en Betrokkene 1 is verworden tot een persoonlijk-problematische relatie van wederzijds wantrouwen. Dit heeft volgens de CWI geleid tot een sterk gevoel van onveiligheid bij Verzoeker vanwege de hiërarchische relatie tussen hem en Betrokkene 1. De CWI meent dat het aan Verzoeker voorgelegde voorstel voor een overeenkomst die bedoeld was om de ontstane situatie hanteerbaar te maken, niet getuigt van goed mentorschap en niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid in de relatie tussen promotor en promovendus (uitwerkingen 1.7 en 1.8 Gedragscode 2014). Daar staat volgens de CWI tegenover dat Betrokkene 1 zich door de felle manier van discussiëren van Verzoeker aangevallen voelde en dat Verzoeker in zijn ogen door zijn opstelling jegens hem en andere promovendi het werk van de onderzoeksgroep benadeelde. Volgens de CWI heeft Betrokkene 1 enkele bepalingen uit de Gedragscode 2014 onvoldoende nageleefd, maar is er geen sprake van schending van de wetenschappelijke integriteit. Over de tegenstrijdige onderzoeksresultaten overweegt de CWI dat het niet tot haar taak of expertise behoort om hierover inhoudelijk te oordelen. Uit de stukken en hoorzitting blijkt volgens de CWI dat Betrokkene 1 de constatering dat sprake was van tegenstrijdige resultaten serieus heeft genomen, waarbij hij concludeerde dat de uiteindelijk gepubliceerde resultaten de juiste waren.

12. Over het klachtonderdeel over Betrokkene 2 overweegt de CWI dat Betrokkene 2 heeft gemeend vanwege zijn functie als instituutsdirecteur te moeten focussen op de wetenschappelijke inhoud van de melding en niet op de ethische aspecten. Over die wetenschappelijke inhoud heeft hij Betrokkene 1 benaderd, overigens zonder de naam van Verzoeker te noemen. Betrokkene 1 herleidde de melding niettemin onmiddellijk tot klager, wat de werksituatie tussen hen beiden sterk bemoeilijkte. Uit de gesprekken concludeerde Betrokkene 2 dat er geen sprake was van integriteitsproblemen. In de periode daarna is voor Betrokkene 2 de focus komen te liggen op het helpen oplossen van een verstoorde arbeidsverhouding tussen Verzoeker en Betrokkene 1. Door te focussen op de inhoud en de arbeidsverhouding in plaats van op het signaal van mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit, gaf Betrokkene 2 Verzoeker het gevoel dat hij hem op het punt waar het om ging – de vermeende schending van de wetenschappelijke integriteit – in de steek liet. Door het integriteitsaspect niet op te pakken, voldeed Betrokkene 2 niet aan de eisen van zorgvuldigheid die de Gedragscode 2014 stelt (uitwerkingen 1.7 en 1.8). Een promovendus die vanuit zijn afhankelijkheidsrelatie bij de instituutsdirecteur een melding doet van mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit, mag verwachten dat deze zijn verantwoordelijkheid neemt, aldus de CWI. Op basis van de Gedragscode 2014 rust volgens de CWI op bestuurders van de universiteit een verplichting tot naleving en handhaving van de gedragscode. Betrokkene 2 zag volgens de CWI voor zichzelf terecht geen rol weggelegd in het onderzoeken van de integriteitsmelding, maar hij had het signaal niet mogen negeren en niet zelf een oordeel mogen vormen. Hij had Verzoeker de weg moeten wijzen naar de universitaire vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit en/of moeten wijzen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de CWI. Ook voor wat betreft Betrokkene 2 is in de ogen van de CWI de niet-naleving niet zo ernstig dat er sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit.

Voorlopig oordeel

13. In zijn voorlopig oordeel heeft het Bestuur het CWI-advies overgenomen en oordeelt het dat door beide beklaagden enkele principes uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2014) niet zijn nageleefd, maar dat er geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit. 

Gedragscode 2014

14. In de periode waarover wordt geklaagd was de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 nog niet in werking getreden, maar gold de Nederlandse Gedragscode wetenschapsbeoefening 2004 (herzien in 2012 en 2014). In het CWI-advies worden uitwerkingen 1.7, 1.8 en 4.1. genoemd. Ten behoeve van de leesbaarheid en begrijpelijkheid van dit LOWI-advies worden hieronder de relevante passages uit die toenmalige gedragscode opgenomen. De Gedragscode 2014 is in zijn geheel te raadplegen via de website van het LOWI.

15. 1.7. “Zorgvuldigheid beperkt zich niet tot het uitvoeren van en rapporteren over wetenschappelijk onderzoek, maar strekt zich ook uit tot de relaties tussen wetenschapsbeoefenaren onderling, tussen promotor en promovendus, tussen docenten en studenten en in relaties met de maatschappij.”

1.8. “Goed mentorschap is essentieel: een student, een promovendus en een juniormedewerker bevinden zich in een hiërarchisch ondergeschikte positie. De verantwoordelijkheden van personen betrokken bij onderwijs en onderzoek zijn binnen de instelling duidelijk omschreven en worden nageleefd.”

4.1. “Wetenschapsbeoefenaren geven anderen de ruimte om zich intellectueel onafhankelijk op te stellen. Dit geldt met name wanneer er sprake is van een hiërarchische relatie, zoals tussen promotor en promovendus, of tussen docent en student.”

‘Mutual agreement’ en ‘points to think about’

16. In de ‘mutual agreement’ zijn Verzoeker en Betrokkene 1 overeengekomen dat een universitair hoofddocent (hierna: UHD) co-promotor wordt van Verzoeker, dat hij de dagelijkse begeleiding van het proefschrift overneemt, de laudatio uitspreekt en dat Verzoeker naar zijn vakgroep overstapt. Verder is afgesproken dat Betrokkene 1 officieel promotor blijft, budgethouder voor Verzoekers aanstelling en dat hij de laatste versie van het proefschrift zal proeflezen. Ook is afgesproken dat elke wetenschappelijke kritiek van Verzoeker op het werk van de vakgroep van Betrokkene 1, of vice versa, plaatsvindt in open discussies en in de aanwezigheid van de personen die zijn betrokken bij het werk in kwestie. Beide partijen spreken de intentie uit om elkaar niet te beschadigen en constructief te zijn teneinde het contract op de best mogelijke manier af te ronden. Verzoeker en Betrokkene 1 hebben de ‘mutual agreement’ De ‘mutual agreement’ is een bijlage bij een verslag waarin het functioneren van Verzoeker wordt beoordeeld. Dat verslag is ondertekend door Betrokkene 1 en Verzoekers nieuwe co-promotor.

17. Het handgeschreven voorstel dat Betrokkene 1 eerder had gedaan bevat deze elementen ook, maar voor wat betreft de passage over het uiten van kritiek wordt onder ‘points to think about’ voorgesteld dat Verzoeker de naam of het werk van zijn promotor niet noemt aan wie dan ook in het instituut en zijn gedrag niet bekritiseert, in ruil waarvoor Betrokkene 1 ervan afziet voor Verzoeker in het laatste jaar van zijn PhD als supervisor op te treden, en zich te beperken tot de beoordeling van de eindversie van het proefschrift.

Standpunt Verzoeker

18. Verzoeker weerspreekt dat aan zijn verstoorde relatie met Betrokkene 1 een verschil van wetenschappelijk inzicht ten grondslag ligt. Op de hoorzitting bij het LOWI heeft Verzoeker verduidelijkt dat wat hem betreft wetenschappelijk niet-integer gedrag van Betrokkene 1 en het feit dat hij hiervan melding heeft gemaakt aan de verstoorde relatie ten grondslag ligt.

19. Verzoeker gaat ook inhoudelijk in op de tegenstrijdige resultaten en weerspreekt dat Betrokkene 1 de kritiek serieus zou hebben genomen. Verzoeker heeft op de hoorzitting bij het LOWI verduidelijkt dat het hem met het vermeende wetenschappelijk niet-integer gedrag van Betrokkene 1 niet zozeer gaat om de tegenstrijdige resultaten die de andere PhD-kandidaat had gevonden en hoe daarmee is omgegaan, maar om de keuze van Betrokkene 1 om over te gaan tot publicatie van een artikel om de niet-wetenschappelijke redenen ter bevordering van andermans carrière en het beschermen van de mentale gezondheid van een derde. Daarom laat het LOWI Verzoekers kritiek over de inhoud van het artikel en hoe Betrokkene 1 met de tegenstrijdige resultaten is omgegaan buiten beschouwing.

20. Verzoeker betoogt dat de CWI het voorleggen van het ‘zwijgcontract’ door Betrokkene 1 ten onrechte niet heeft gekwalificeerd als een schending van de wetenschappelijke integriteit. Volgens Verzoeker is het dat wel, omdat het indruist tegen de kern van wetenschap: kritiek mogen leveren. Verzoeker stelt dat hij in zijn academische vrijheid is beknot en dat hij zich tot aan de dag van de verdediging van zijn proefschrift kwetsbaar en alleen heeft gevoeld. In verband met de kwalificatie van het handelen is Verzoeker het er ook niet mee eens dat de CWI Verzoekers felle manier van discussiëren heeft meegewogen. Verzoeker stelt dat zijn kritiek op Betrokkene 1 in die periode beperkt was en dat de vakgroep zich kenmerkte door een levendige debatcultuur waarbij hij niet uit de pas liep. Verzoeker wil voorkomen dat de indruk ontstaat dat zijn inhoudelijke kritiek op zichzelf problematisch was. In verband met de kwalificatie van het handelen wijst Verzoeker onder meer nog op de machtsongelijkheid tussen hem en Betrokkene 1 en stelt hij dat het geen bevlieging was van Betrokkene 1 om Verzoeker een ‘zwijgcontract’ voor te leggen, nu hij enkele maanden volhardde in zijn ‘points to think about’ voordat er tot de eveneens kwalijke ‘mutual agreement’ werd gekomen. Ook wil hij de suggestie van tafel hebben dat het voorstel van Betrokkene 1 een ‘fair exchange’ zou zijn zoals door een CWI-lid tijdens de hoorzitting aldaar zou zijn gesuggereerd. Verzoeker stelt dat de CWI in deze zaak ten onrechte niet Verzoekers nieuwe co-promotor heeft gehoord.

21. Volgens Verzoeker had Betrokkene 2 naar aanleiding van zijn melding zelf een klacht over Betrokkene 1 bij het Bestuur of bij de CWI moeten indienen; het oordeel van de CWI dat Betrokkene 2 hem had moeten doorverwijzen naar een vertrouwenspersoon en/of naar de CWI vindt Verzoeker niet ver genoeg gaan. Verzoeker betoogt verder dat het handelen van Betrokkene 2 als een schending van de wetenschappelijke integriteit moet worden gekwalificeerd. Ter onderbouwing hiervan wijst hij op de bijlage bij het Landelijk Model Klachtenregeling 2012 van UNL (toen: VSNU) die een lijst bevat met gedragingen die in ieder geval als een schending van de wetenschappelijke integriteit worden gezien. Onder nr. 8 van die lijst staat: “wangedrag van collega’s toelaten en verheimelijken. Een onderzoeker of bestuurder heeft een zorgplicht ten aanzien van de wetenschap als geheel en in het bijzonder ten aanzien van de onderzoekers in zijn directe omgeving. Erkend moet worden dat gezagsverhoudingen in de wetenschap, bijvoorbeeld tussen promotor en promovendus, het aanklagen van collega’s niet altijd gemakkelijk zal maken.” 

Standpunt Bestuur

22. Het Bestuur stelt zich op het standpunt dat het handelen van Betrokkene 1 niet de zwaarste kwalificatie van schending van de wetenschappelijke integriteit verdient. Het voorstel ‘points to think about’ geeft geen pas; het louter overwegen hiervan door Betrokkene 1 getuigt al niet van goed mentorschap. Maar volgens het Bestuur is het ook relevant om in ogenschouw te nemen dat dit nog een voorstel betrof. Het Bestuur acht het van belang dat de UHD die de dagelijkse begeleiding van het PhD-traject overnam en naar wiens vakgroep Verzoeker is overgestapt, bij de ondertekening van de ‘mutual agreement’ aanwezig was. Omdat het enerzijds heeft geleid tot de afgezwakte versie van de afspraken, maar anderzijds ook de suggestie wegneemt dat Verzoeker door zijn promotor vanwege de afhankelijke positie gedwongen was hiermee akkoord te gaan. Het Bestuur ziet het daarom zo dat de ‘mutual agreement’ was bedoeld om uit de onwerkbare situatie te geraken. Niet als een ‘fair exchange’, maar wel als formule voor ‘disengagement’ zoals een van de CWI-leden tijdens de hoorzitting bij de CWI heeft opgemerkt en waarmee een uitruil werd bedoeld om de afronding van het proefschrift mogelijk te maken. Tijdens de hoorzitting bij het LOWI heeft het Bestuur opgeroepen om nog eens goed in ogenschouw te nemen wat er in de ‘mutual agreement’ uiteindelijk precies is afgesproken. Volgens het Bestuur is het voor de beoordeling van het gedrag van Betrokkene 1, anders dan Verzoeker stelt, wel relevant hoe hij de kritiek van Verzoeker heeft ervaren. Het gedrag van Verzoeker is volgens het Bestuur verder niet meegewogen in het CWI-advies. Volgens het Bestuur is er dus geen schending van de wetenschappelijke integriteit, maar is het niet-naleven van Betrokkene 1 wel een kwalijke zaak en zal dat consequenties hebben.

23. Betrokkene 2 kan volgens het Bestuur enkel worden verweten dat hij Verzoeker niet heeft doorverwezen naar de juiste kanalen en kwalificeert dat niet als schending van de wetenschappelijke integriteit. Van het toelaten of verheimelijken van wangedrag van collega’s is volgens het Bestuur geen sprake. Hiertoe wijst het Bestuur erop dat ‘wangedrag’ in de bijlage waar Verzoeker op wijst niet gedefinieerd is maar dat daarbij moet worden gedacht aan handelingen zoals data fingeren, falsificeren, plagiaat; de handelingen die onder nummers 1-7 in diezelfde bijlage worden opgesomd. Zulke gedragingen waren bij Betrokkene 1 niet aan de orde, zodat Betrokkene 2 ook niet kan worden verweten zulk gedrag te hebben toegelaten of verheimelijkt.

Standpunt Betrokkene 1

24. Betrokkene 1 weerspreekt dat hij Verzoeker een ‘zwijgcontract’ heeft voorgeschoteld of een kritiekverbod heeft opgelegd. Volgens hem probeert Verzoeker zijn reputatie kapot te maken en heeft hij hem daarin alleen een halt willen toeroepen. Volgens Betrokkene 1 is het echte probleem het karakter van Verzoeker. In zijn verweer stelt hij dat Verzoeker niet de afhankelijke promovendus was die hij zegt te zijn geweest, maar was hij juist overmoedig en arrogant en meende hij in zijn recht te staan om zijn visie luid rond te schreeuwen. Op de hoorzitting bij het LOWI heeft Betrokkene 1 dit herhaald. Hij stelt dat Verzoeker voortdurend grenzen overschreed en noemt daarbij drie voorbeelden. Betrokkene 1 stelt het verder niet eens te zijn met de overwegingen van de CWI over zijn mentorschap.

Standpunt Betrokkene 2

25. Betrokkene 2 stelt kort gezegd dat hij zich bij het voorlopig oordeel kan neerleggen en dat hij ervan heeft geleerd. Betrokkene 2 geeft aan dat in de betreffende periode het bestaan van de CWI nog onvoldoende op zijn radar stond en dat in de jaren daarna de universitaire vertrouwenspersonen en CWI veel zichtbaarder zijn geworden en er inmiddels ook een vertrouwenspersoon op facultair niveau bestaat. Hij is het niet eens met Verzoeker dat hij (Betrokkene 2) zelf een klacht bij de CWI of het Bestuur had moeten indienen nadat Verzoeker zich bij hem had gemeld over Betrokkene 1. 

Oordeel LOWI

Betrokkene 1

26. Net als de CWI is het LOWI van oordeel dat Betrokkene 1 met zijn voorstel ‘points to think about’ uitwerkingen 1.7, 1.8 en 4.1 uit de Gedragscode 2014 heeft geschonden. Dit geldt naar het oordeel van het LOWI ook voor de uiteindelijke ‘mutual agreement’ die Betrokkene 1 heeft opgesteld. Verzoeker heeft terecht betoogd dat de passage over het uiten van kritiek op Betrokkene 1 hem in zijn academische vrijheid heeft beperkt. Het was Verzoeker immers niet toegestaan om bijvoorbeeld een kritisch wetenschappelijk-inhoudelijk artikel te publiceren over het werk van Betrokkene 1, zijn promotor. Betrokkene 1 heeft aangegeven dat Verzoekers kritiek hem onwelgevallig was. Maar zelfs als er op de opstelling van Verzoeker jegens Betrokkene 1 en zijn wijze van discussiëren het nodige aan te merken zou zijn, dan is dit naar het oordeel van het LOWI geen rechtvaardiging om Verzoeker, zijn promovendus, te verplichten geen kritiek op hem en zijn onderzoek te hebben en hem in zoverre in zijn academische vrijheid te beperken. Het LOWI rekent dit Betrokkene 1 zwaar aan. Dat zijn voorstel zou zijn voortgekomen uit gebrek aan ervaring, zoals Betrokkene 1 heeft gesteld op de hoorzitting, acht het LOWI gezien zijn positie en ervaring als hoogleraar en zijn ervaring met begeleiding van jonge onderzoekers ongeloofwaardig. Dat de ‘mutual agreement’ is bedoeld om tot een oplossing over de geschillen tussen Betrokkene 1 en Verzoeker te komen is begrijpelijk, maar dat neemt niet weg dat in het kader van een dergelijke oplossing geen eisen aan een promovendus kunnen worden gesteld die in strijd zijn met de academische vrijheid, zoals hier is gebeurd.

27. Op de hoorzitting heeft Betrokkene 1 vooral veel verwijten geuit over het gedrag van Verzoeker, maar heeft hij onvoldoende inzicht getoond in het feit dat er los van karakters van personen een ongelijke machtspositie is tussen een promotor en een promovendus en dat dit van een promotor onder meer zorgvuldigheid en goed mentorschap vereist. Dat de ‘mutual agreement’ een bijlage is bij een verslag waarin het functioneren van Verzoeker door Betrokkene 1 wordt beoordeeld, versterkt bij het LOWI de indruk dat Verzoeker zich gezien zijn positie als promovendus gedwongen voelde om akkoord te gaan met de ‘mutual agreement’. Dat Verzoekers nieuwe co-promotor de beoordeling mede heeft ondertekend is voor het LOWI onvoldoende om die indruk weg te nemen. Daar komt bij dat Verzoeker op de hoorzitting duidelijk heeft aangegeven dat hij ongelukkig was met de ‘mutual agreement’ en zich gedwongen voelde om deze te tekenen omdat Betrokkene 1 daardoor officieel aanbleef als zijn promotor.

28. Verzoeker stond in een afhankelijkheidsrelatie tot Betrokkene 1. Nu Betrokkene 1 hem zonder voldoende rechtvaardiging heeft verboden kritiek te geven op hem en op zijn onderzoek en Verzoeker in zoverre in zijn academische vrijheid heeft beperkt, is het LOWI, gegeven de machtspositie die Betrokkene 1 ten opzichte van Verzoeker had, van oordeel dat het niet naleven van uitwerkingen 1.7, 1.8 en 4.1 moet worden gekwalificeerd als een schending van de wetenschappelijke integriteit. Het LOWI weegt daarbij mee dat Betrokkene 1 ook tijdens de zitting geen inzicht heeft getoond in de wijze waarop hij van zijn machtspositie ten opzichte van Verzoeker gebruik heeft gemaakt.

29. Dat de CWI Verzoekers nieuwe co-promotor niet heeft gehoord, is voor het LOWI tot slot geen aanleiding om te oordelen dat de CWI-procedure niet zorgvuldig zou zijn verlopen. Bovendien heeft het LOWI de UHD in kwestie alsnog gehoord zodat zijn visie op de gang van zaken is meegenomen ten behoeve van de advisering aan het Bestuur.

Betrokkene 2

30. Het LOWI onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de CWI (zie nr. 12 van dit LOWI-advies) dat Betrokkene 2 uitwerkingen 1.7 en 1.8 van de Gedragscode 2014 onvoldoende heeft nageleefd en daarmee onzorgvuldig heeft gehandeld. Betrokkene 2 had Verzoeker door moeten verwijzen naar de universitaire vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit en/of de CWI zoals hij inmiddels zelf ook inziet. Naar het oordeel van het LOWI komt het verdere handelen van Betrokkene 2 dat volgens Verzoeker onzorgvuldig was steeds hierop terug: het is misgegaan omdat Betrokkene 2 heeft verzuimd Verzoeker na zijn melding naar de juiste kanalen door te verwijzen zoals de CWI al heeft overwogen. Naar het oordeel van het LOWI volstaat het om deze initiële aanpak van Betrokkene 2 onzorgvuldig te achten. Anders dan Verzoeker betoogt, was Betrokkene 2 niet gehouden om zelf een klacht in te dienen bij de CWI of het Bestuur over Betrokkene 1. Het LOWI onderschrijft ook het CWI-advies dat het handelen van Betrokkene 2 niet moet worden gekwalificeerd als een schending van de wetenschappelijke integriteit maar als onzorgvuldig handelen. Van het verheimelijken van wangedrag is geen sprake.

Conclusie

31. Naar het oordeel van het LOWI heeft Betrokkene 1 met het niet-naleven van uitwerkingen 1.7, 1.8 en 4.1 de wetenschappelijke integriteit geschonden.

32. Het LOWI onderschrijft het CWI-advies dat Betrokkene 2 met het onvoldoende naleven van uitwerkingen 1.7 en 1.8 de wetenschappelijke integriteit niet heeft geschonden. In het definitief oordeel kan worden verduidelijkt dat Betrokkene 2 wel onzorgvuldig heeft gehandeld.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I.  verklaart het verzoek gegrond;

II. adviseert het Bestuur om de klacht gegrond te verklaren en definitief te oordelen dat:
a. Betrokkene 1 uitwerkingen 1.7, 1.8 en 4.1. uit de Gedragscode 2014 onvoldoende heeft nageleefd en dat dit een schending van de wetenschappelijke integriteit is;
b. Betrokkene 2 uitwerkingen 1.7 en 1.8 uit de Gedragscode 2014 onvoldoende heeft nageleefd en te verduidelijken dat dit onzorgvuldig is maar geen schending van de wetenschappelijke integriteit.

Aldus vastgesteld op 2 november 2023 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.

Print Friendly, PDF & Email