naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
om herziening van het besluit van het LOWI van 1 april 2020 in zaak nr. 2020-04
Procesverloop
Op 8 juli 2019 heeft [Verzoeker] een klacht ingediend bij het College van Bestuur van Universiteit Utrecht (hierna: Bestuur) over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].
Het Bestuur heeft de klacht bij aanvankelijk oordeel van 22 januari 2020 ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) bij verzoek van 25 februari 2020 verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 18 maart 2020 beslist het verzoek niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 1 april 2020, zaaknummer 2020-04, heeft het LOWI het verzoek van Verzoeker kennelijk ongegrond verklaard en verder buiten behandeling gelaten.
Verzoeker heeft het LOWI per e-mail van 24 mei 2020 verzocht onderzoek te doen naar een eventuele schending van de vertrouwelijkheid tijdens de behandeling van zijn verzoekschrift.
Het LOWI heeft Verzoeker per e-mail van 10 juni 2020 enkele vragen ter verduidelijking gesteld, waaronder de vraag of hij met deze e-mail heeft bedoeld een verzoek in te dienen om herziening van het LOWI-besluit in zaak nr. 2020-04.
Verzoeker heeft per brief van 15 juni 2020 op de vragen van het LOWI gereageerd en per post een herzieningsverzoek ingediend.
Verzoeker heeft zijn herzieningsverzoek per brief van 25 juni 2020 aangevuld.
Het LOWI heeft het Bestuur en Betrokkene per e-mail van 9 juli 2020 gevraagd te reageren op dit herzieningsverzoek. Het Bestuur en Betrokkene hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Hun reacties zijn voor een laatste reactie doorgestuurd naar Verzoeker.
Verzoeker heeft van deze geboden gelegenheid gebruik gemaakt en heeft gereageerd op de reactie van het Bestuur en van Betrokkene. Per mail van 16 augustus 2020 heeft Verzoeker een aanvullende reactie gestuurd.
Het LOWI heeft besloten het herzieningsverzoek af te wijzen.
Overwegingen
Het LOWI-besluit waarvan Verzoeker herziening vraagt
1. Verzoeker vraagt om herziening van het LOWI-besluit van 1 april 2020. In dit besluit ging het om de vraag of Betrokkene norm 60 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 heeft geschonden met zijn tv-optreden in [televisieprogramma Z] waarin hij [Y] heeft beschuldigd plagiaat in zijn proefschrift te hebben gepleegd.
2. Norm 60 van de gedragscode luidt: “Uit geen beschuldiging van schending van de wetenschappelijke integriteit waarvan men weet of had moeten weten dat deze onjuist is.”
3. In het LOWI-besluit van 1 april 2020 heeft het LOWI onder meer overwogen dat het van belang is dat wetenschappers die menen dat sprake is van niet- wetenschappelijk integer handelen, dat aan de orde moeten kunnen stellen. Norm 60 brengt hierop een beperking aan. Juist vanwege het belang van een publiek debat over wetenschappelijke integriteit, moet worden voorkomen dat van norm 60 een zogenoemd afschrikwekkende werking uitgaat op de vrijheid van meningsuiting die aan eenieder en dus ook wetenschappers toekomt. Dat betekent dat van schending van norm 60 pas sprake kan zijn als heel duidelijk is dat er geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit. Dat betekent in dit geval dat het heel duidelijk moet zijn dat er geen sprake is van plagiaat in het proefschrift van Y.
Het LOWI heeft verder overwogen dat het er met Verzoeker over eens is dat de zinsnede ‘had moeten weten’ in norm 60 een geobjectiveerde toetsing verlangt. Volgens het LOWI heeft de CWI ook een geobjectiveerde toets uitgevoerd. In het CWI-advies staat namelijk dat het de commissie is gebleken dat Betrokkene zijn beschuldiging heeft gebaseerd op door hem zelf verricht onderzoek, waarbij hij delen van het proefschrift heeft vergeleken met het bronmateriaal. Naar het oordeel van het LOWI zit de objectivering hem hierin dat Betrokkene het door hem uit het krantenartikel van journalist [naam journalist] in [naam krant] van [datum]2019 opgepikte signaal dat sprake zou zijn van plagiaat heeft geobjectiveerd door hier zelf onderzoek naar te doen. De CWI heeft dit terecht in haar toetsing betrokken.
Het LOWI oordeelt kort gezegd dat in dit geval de situatie zich niet voordoet dat heel duidelijk is dat er geen sprake is van plagiaat in het proefschrift van Y. Van schending van norm 60 is daarom geen sprake.
Ter informatie aan Verzoeker
4. Ter informatie aan Verzoeker hecht het LOWI eraan de volgende kwesties te verduidelijken.
Zoals het LOWI hierboven in het procesverloop en in overwegingen 1 en 3 van dit besluit al heeft opgemerkt, dateert het LOWI-besluit waarbij het verzoek kennelijk ongegrond is verklaard, van 1 april 2020. De datum van 18 maart 2020 die ook in het procesverloop staat vermeld wekt bij Verzoeker wellicht verwarring, maar dit is (slechts) de datum van de LOWI-vergadering waarin het verzoek is besproken en waarin het LOWI heeft beslist wat er volgens hem met het verzoek moest gebeuren. Het definitieve LOWI-besluit waarbij het LOWI het verzoek kennelijk ongegrond heeft verklaard, is op 1 april 2020 genomen.
Anders dan Verzoeker kennelijk meent, is de LOWI-procedure in zaak nr. 2020-04 reeds afgerond. Het LOWI heeft Verzoeker per e-mail een zogenoemde w.g.-versie van het LOWI-besluit toegestuurd. Deze afkorting staat voor “was getekend” en laat zien dat de tekst van het besluit gelijk is aan het originele besluit. Met toezending van deze w.g.-versie is een definitief einde gekomen aan de LOWI-procedure. Dat Verzoeker het origineel met handtekeningen nog niet per post heeft ontvangen, is het gevolg van de Corona-maatregelen (werk zoveel mogelijk thuis) en is ook als zodanig aan Verzoeker gecommuniceerd.
Het herzieningsverzoek
5. Verzoeker stelt dat het LOWI-besluit van 1 april 2020 op de onjuiste aanname berust dat Betrokkene naar aanleiding van het krantenartikel in [naam krant] van [datum] 2019 een zelfstandig onderzoek heeft verricht naar het vermeende plagiaat in het proefschrift van Y.
Volgens Verzoeker is deze aanname feitelijk onjuist, omdat Betrokkene in het betreffende artikel als volgt wordt geciteerd: “[citaat]”. Uit dit citaat blijkt volgens Verzoeker dat Betrokkene zijn beschuldiging al had geuit óp [datum krantenartikel] en dat hij niet eerst daarna naar aanleiding van het krantenartikel zelfstandig onderzoek heeft gedaan. Dat Betrokkene geen zelfstandig onderzoek heeft verricht blijkt volgens Verzoeker ook uit het feit dat het onderzoek van Betrokkene is ingegeven door de lijst van de journalist die de vermeende plagiaatvoorbeelden bevat. Verzoeker stelt dat hij in zijn verzoekschrift al heeft gewezen op de onware en tegenstrijdige overweging uit het LOWI-besluit dat Betrokkene zijn beschuldiging heeft geuit op basis van door hem zelf verricht onderzoek. Als het LOWI hem daarin serieus zou hebben genomen, zou het LOWI anders hebben geoordeeld, aldus Verzoeker.
6. Verzoeker stelt verder dat er tussen Betrokkene en de journalist een langdurige samenwerking bestaat en dat zij tezamen in het publieke debat beschuldigingen uiten over het gebrek aan wetenschappelijke integriteit van Y. Dat sprake is van een langdurige samenwerking blijkt volgens Verzoeker onder meer uit de bijdrage die Betrokkene aan het krantenartikel heeft geleverd. De samenwerking blijkt ook uit het initiatief van Betrokkene en de journalist om een open brief […] over de vermeende plagiaatkwestie op te stellen en deze ter ondertekening aan vele wetenschappers toe te sturen. Daarnaast blijkt de samenwerking tussen Betrokkene en de journalist uit meerdere e-mails. Allereerst wijst Verzoeker op een e-mail die hij van de journalist heeft ontvangen en waarin staat: “Verder wil ik graag je reactie op het ongegrond verklaren van je klacht tegen [Betrokkene].” Ook uit een e-mail van de journalist aan het LOWI blijkt volgens Verzoeker dat de journalist op de hoogte was van Verzoekers klacht en de daaropvolgende LOWI-procedure. Volgens Verzoeker is de journalist hierover door Betrokkene of het Bestuur geïnformeerd en is daarmee de vertrouwelijkheid van de LOWI-procedure geschonden. Verzoeker vraagt het LOWI om onderzoek te doen naar de mogelijke schending van de vertrouwelijkheid.
Verzoekers bedoeling met het herzieningsverzoek
7. Verzoeker beschouwt het handelen van Betrokkene die volgens hem in samenwerking met de journalist voortijdig en voorbarig beschuldigingen heeft geuit over Y als een vorm van eigenrichting en trial by media en wenst dit een halt toe te roepen. Met zijn herzieningsverzoek beoogt Verzoeker allereerst herziening van het LOWI-besluit van 1 april 2020. Ook wenst hij dat het LOWI de norm bevestigt dat wetenschappers (ook als zij emeriti zijn) geen eigenrichting mogen plegen en de vertrouwelijkheid van de klachtenprocedure en daaropvolgende LOWI-procedure tot het einde van die procedures moeten volhouden.
Bevoegdheid LOWI
8. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek sluit het LOWI aan bij de wijze waarop herzieningsverzoeken in gerechtelijke procedures worden beoordeeld (vgl. LOWI-besluit 2019, nr. 18 op www.lowi.nl). Het Bestuur heeft in zijn reactie op het herzieningsverzoek de vraag opgeworpen of het LOWI bevoegd is om een eenmaal gegeven advies of besluit te herzien en daarover een uitspraak te doen. Zoals het Bestuur terecht aanvoert bevat het Reglement LOWI 2018 geen expliciete bevoegdheid tot herziening van een gegeven advies of besluit. Artikel 17 van het Reglement LOWI 2018 bepaalt echter dat in de gevallen waarin het Reglement LOWI 2018 niet voorziet, het LOWI zo veel mogelijk naar analogie met de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beslist. De mogelijkheid tot herziening van rechterlijke uitspraken staat in artikel 8:119 Awb. Het Bestuur geeft terecht aan dat dit artikel voor de procedure bij de bestuursrechter is geschreven en niet voor klachtprocedures. Dat neemt echter niet weg dat de achterliggende gedachte bij dit artikel is dat een gegeven oordeel onder zeer bijzondere omstandigheden herzien moet kunnen worden. Deze achterliggende gedachte geldt volgens het LOWI ook voor LOWI-adviezen en -besluiten en brengt mee dat artikel 8:119 van de Awb door het LOWI naar analogie kan worden toegepast met inachtneming van het hieronder verwoorde toetsingskader.
Toetsingskader herzieningsverzoek
9. Het LOWI acht het van groot belang dat aan (klacht)procedures over wetenschappelijke integriteit een eind komt. Dat is in het belang van alle betrokkenen: de klager(s), degene(n) tot wie de klacht zich richt, het betrokken bestuur en meer algemeen de wetenschap. Een partij in een LOWI-procedure zal in beginsel moeten berusten in het advies of besluit van het LOWI.
10. Dat neemt niet weg dat er zeer bijzondere omstandigheden kunnen zijn die ertoe kunnen leiden dat het LOWI zijn advies of besluit moet herzien. Naar analogie met het bepaalde in artikel 8:119 Awb, worden aan een herzieningsverzoek zeer hoge eisen gesteld die waarborgen dat van deze mogelijkheid van herziening zeer terughoudend gebruik wordt gemaakt. Er moet sprake zijn feiten of omstandigheden die:
• hebben plaatsgevonden vóór het LOWI-besluit of -advies,
• bij de indiener van het verzoekschrift vóór het LOWI-besluit of -advies niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
• als zij bij het LOWI eerder bekend waren geweest, tot een ander advies of besluit zouden hebben kunnen leiden.
11. Een herzieningsverzoek komt dus alleen voor toewijzing in aanmerking als aan deze drie cumulatieve eisen wordt voldaan. Bij de beoordeling van de vraag of een herzieningsverzoek moet worden toegewezen, zal het LOWI nauwgezet bezien of een herzieningsverzoek ten onrechte wordt gebruikt om het debat bij het LOWI te heropenen. Herziening is niet bedoeld om het geschil waarover bij besluit of advies van het LOWI is beslist, opnieuw aan het LOWI voor te leggen. Ook is het middel van herziening niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten die in een eerdere procedure naar voren zijn gebracht, of naar voren hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen en zo het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het door de betrokken partij gewenste resultaat hebben geleid.
Beoordeling herzieningsverzoek
12. Het LOWI is van oordeel dat Verzoeker geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die voldoen aan de drie vereiste cumulatieve criteria. Hieronder licht het LOWI dit verder toe.
12.1. Zoals Verzoeker in zijn herzieningsverzoek zelf aangeeft, heeft hij in zijn verzoekschrift van 25 februari 2020 reeds gewezen op de in zijn ogen onware en tegenstrijdige overweging uit het CWI-advies dat Betrokkene zijn beschuldiging heeft geuit op basis van door hem zelf verricht onderzoek. Volgens Verzoeker zou het LOWI anders hebben geoordeeld als het zijn verzoekschrift op dit punt serieus had genomen. Dit is geen nieuw feit of omstandigheid die herziening van het LOWI-besluit rechtvaardigt. Zoals hierboven in overweging 11 reeds is overwogen, is de mogelijkheid van herziening niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden argumenten die eerder naar voren zijn gebracht opnieuw naar voren te brengen en zo het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
12.2. Verzoeker heeft desgevraagd ook feiten en omstandigheden genoemd die volgens hem een herziening rechtvaardigen. Verzoeker heeft het standpunt ingenomen dat Betrokkene mogelijk de geheimhoudingsplicht heeft geschonden tijdens de LOWI-procedure. Verzoeker wijst in dit verband op de e-mail die hij van de journalist heeft ontvangen op 22 mei 2020 en op de e-mails die het LOWI van de journalist heeft ontvangen op 5 en 30 maart 2020. Uit alle e-mails blijkt volgens Verzoeker dat de journalist vóór de datum van het LOWI-besluit al op de hoogte was van Verzoekers verzoek.
De door Verzoeker gestelde schending van de geheimhouding bestaat uit het informeren van een journalist over het door Verzoeker ingediende verzoek. Het LOWI stelt voorop dat uit de e-mails van 5 en 30 maart 2020 niet blijkt dat de journalist op de hoogte was van het feit dat Verzoeker zijn verzoek bij het LOWI had gedaan. De e-mail van 5 maart 2020 gaat over de algemene vraag of het LOWI op verzoek van een Bestuur een onderzoek kan doen naar een gestelde schending van de wetenschappelijke integriteit, maar refereert niet aan het door Verzoeker gedane verzoek. De e-mail van 30 maart 2020 refereert weliswaar aan de door Verzoeker ingediende klacht, maar niet aan het door Verzoeker ingediende verzoek bij het LOWI. Het door Verzoeker gestelde biedt daarom geen aanknopingspunt voor de stelling dat Betrokkene of het Bestuur de geheimhouding tijdens de LOWI-procedure hebben geschonden waardoor de vertrouwelijkheid van de LOWI-procedure is aangetast. Verder is van belang dat het LOWI in reactie op de e-mail van de journalist van 30 maart 2020 op 2 april 2020 aan de journalist heeft meegedeeld dat een verzoek van Verzoeker door het LOWI als kennelijk ongegrond is aangemerkt, waardoor de journalist kennis heeft gekregen van het verzoek. Dat had niet mogen gebeuren. Verzoeker is hiervan door de Voorzitter van het LOWI in kennis gesteld en Verzoeker zijn hiervoor verontschuldigingen aangeboden.
De door Verzoeker gestelde mogelijke schending van de geheimhoudingsplicht tijdens de LOWI-procedure is dus geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid. Het LOWI laat daarbij in het midden of een eventuele schending van de geheimhoudingsplicht tot een ander besluit zou hebben kunnen leiden.
12.3. In hetgeen Verzoeker heeft aangevoerd ziet het LOWI ook anderszins geen grond om tot herziening van zijn besluit over te gaan. Dat Betrokkene en de journalist nauw zouden samenwerken – Verzoeker wijst ter onderbouwing van deze stelling onder meer op de initiërende rol die Betrokkene heeft gespeeld bij een open brief van een aantal wetenschappers en meent dat dit een nieuw feit of omstandigheid is – is niet voldoende aanleiding voor herziening. Het bestaan van een eventuele samenwerking doet immers niet af aan de mogelijkheid dat Betrokkene daadwerkelijk zelfstandig onderzoek heeft verricht zoals hij heeft gesteld en waarvan het LOWI in zijn besluit ook is uitgegaan. Betrokkene heeft op deze stelling van Verzoeker als volgt gereageerd:
“De onnavolgbare redenering van [Verzoeker], waaruit moet blijken dat ik geen zelfstandig onderzoek heb verricht is onjuist. Op 1 juni 2019 […]mailde de journalist […] mij met het verzoek te reageren op zijn beschuldiging van plagiaat door Y. Ik kon dat niet zo maar geloven en vroeg hem mij te informeren over de passages uit het proefschrift waarover het ging. Hij mailde die onmiddellijk en ik heb daar op 1, 2 en 3 juni uitvoerig onderzoek naar gedaan.(ik ben [vakgebied Betrokkene] en beschik in mijn studeerkamer over nagenoeg alle relevante literatuur). Tot mijn verbijstering moest ik tot de conclusie komen dat de beschuldiging van de journalist juist was (…)”.
Het LOWI ziet geen aanleiding om aan hetgeen Betrokkene stelt geen geloof te hechten.
12.4. In zijn besluit van 1 april 2020 heeft het LOWI in overweging 13.2 het volgende overwogen:
“Het LOWI is het met Verzoeker eens dat de zinsnede ‘had moeten weten’ in norm 60 een geobjectiveerde toetsing verlangt. Het LOWI overweegt dat de CWI een dergelijke geobjectiveerde toetsing ook heeft uitgevoerd. In het CWI-advies staat namelijk dat het de commissie is gebleken dat Betrokkene zijn beschuldiging heeft gebaseerd op door hem zelf verricht onderzoek, waarbij hij delen van het proefschrift heeft vergeleken met het bronmateriaal. Naar het oordeel van het LOWI zit de objectivering hierin dat Betrokkene het door hem uit het krantenartikel opgepikte signaal dat sprake zou zijn van plagiaat heeft geobjectiveerd door hier zelf onderzoek naar te doen. De CWI heeft dit terecht in haar toetsing betrokken.”
Gelet op de hiervoor geciteerde reactie van Betrokkene heeft hij het onderzoek niet gedaan naar aanleiding van een uit het krantenartikel van [datum] 2019 opgepikt signaal, maar naar aanleiding van het signaal dat de betrokken journalist hem in de aanloop naar het artikel heeft gegeven. Voor de vaststelling dat Betrokkene zelfstandig onderzoek heeft gedaan maakt dit geen verschil en daarmee ook niet voor het oordeel van het LOWI in het besluit van 1 april 2020.
12.5. Het voorgaande betekent dat aan de eisen voor het inwilligen van een verzoek om herziening niet is voldaan.
13. Verzoeker heeft het LOWI in verband met de mogelijke schending van de geheimhoudingsplicht tijdens de LOWI-procedure gevraagd om een onderzoek naar deze schending in te stellen. Het LOWI heeft geen bevoegdheid om een onderzoek in te stellen naar een beweerdelijke schending van de geheimhouding en kan reeds daarom niet aan dit verzoek voldoen.
Conclusie
14. Het herzieningsverzoek komt niet voor toewijzing in aanmerking en moet worden afgewezen.
15. Dit betekent dat het LOWI verzoek nr. 2020-04 niet opnieuw gaat beoordelen aan de hand van de argumenten die Verzoeker in dit herzieningsverzoek heeft aangevoerd.
BESLUIT
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
wijst het herzieningsverzoek af.
Aldus vastgesteld op 8 september 2020 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.