naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker] en
2. [Verzoeker]
over het gezamenlijk aanvankelijk oordeel van
3. het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht en
4. het College van Bestuur van de Universiteit Twente
Procesverloop
Verzoekers hebben op 19 mei 2023 bij de Universiteit Utrecht een klacht ingediend over een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene] die op dat moment als bijzonder hoogleraar aan de UU was verbonden.
Deze klacht is door de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (hierna: CWI) van de Universiteit Utrecht in behandeling genomen. Omdat Betrokkene in de periode waarop de klacht betrekking heeft nog niet aan de UU maar aan de TU was verbonden, is aan de CWI een lid toegevoegd vanuit de CWI van de Universiteit Twente.
De CWI heeft de behandeling van de klacht echter gestaakt nadat zij op aangeven van Betrokkene constateerde dat de advocaat van Verzoekers de geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
Hierop heeft het College van Bestuur van de UU op 3 oktober 2023, mede namens het Bestuur van de UT, voorlopig besloten om de klacht verder buiten behandeling te laten wegens schending van de geheimhoudingsplicht.
Verzoekers hebben het LOWI op 13 november 2023 bij monde van hun advocaat gevraagd om advies over dit voorlopig oordeel.
Het LOWI heeft dit verzoek om advisering in behandeling genomen en beide Besturen en Betrokkene in de gelegenheid gesteld om met een verweerschrift op het verzoek te reageren.
Prof. dr. J.G. van Erp heeft zich in deze zaak verschoond.
Het LOWI heeft het verzoek en de ingediende verweerschriften besproken in zijn vergadering van 13 december 2023 en besloten dat het op basis van deze stukken voldoende geïnformeerd is om tot advisering over te gaan. Partijen zijn hierover nog dezelfde dag geïnformeerd.
Overwegingen
Reikwijdte advies
1. Dit LOWI-advies gaat alleen over de voorlopige beslissing van beide Besturen om de klacht verder buiten behandeling te laten wegens schending van de geheimhoudingsplicht. Het advies ziet niet op de (inhoud van de) onderliggende klacht van Verzoekers.
Relevante feiten
2. De klacht van Verzoekers gaat over een rapport (opdrachtonderzoek) dat onder leiding van Betrokkene tot stand is gekomen. De klacht behelst onder meer dat bepaalde expertise in het onderzoeksteam ontbrak.
3. Betrokkene heeft bij de CWI schriftelijk gereageerd op de tegen hem ingediende klacht. Uit de brief van Betrokkene heeft de advocaat van Verzoekers opgemaakt dat de bedoelde expertise volgens Betrokkene wel degelijk aanwezig was bij een van de leden van het onderzoeksteam.
4. De advocaat van Verzoekers wilde dit nader onderzoeken, mede omdat hij op basis van het LinkedIn profiel van het betreffende lid van het onderzoeksteam betwijfelde of de stelling van Betrokkene juist was. Hiertoe stuurt de advocaat een e-mail aan het desbetreffende lid van het onderzoeksteam met Betrokkene in de cc. De adressant van deze mail – het desbetreffende lid van het onderzoeksteam – was geen partij in de klachtenprocedure bij de CWI.
5. In de e-mail van de advocaat staat, voor zover voor dit advies relevant: “De reden dat ik u aanschrijf is dat recent in een lopende procedure bij het CWI door [Betrokkene] (alsnog) zonder het noemen van uw naam een expliciet beroep is gedaan op úw positie als mede lid van het onderzoeksteam en de bij uw naam vermelde titel LLM MA zonder overigens daarbij duidelijk te maken in hoeverre u als lid van het onderzoeksteam zich ook daadwerkelijk heeft bezig gehouden met het specifiek beoordelen van de [inhoudelijke aspecten waar het Verzoekers om gaat].”
6. Betrokkene heeft hierop de CWI op de hoogte gesteld van deze e-mail. Betrokkene schrijft in zijn bericht aan de CWI dat de advocaat “verwijst […] naar de lopende CWI-procedure én citeert […] uit mijn verweerschrift aan de commissie. Zie de gearceerde passage hieronder. Ik hoor graag of dit voor de lopende procedure consequenties heeft.”
Standpunt Verzoekers
7. De advocaat van Verzoekers betoogt dat hij uit hoofde van zijn functie als advocaat het recht had – en jegens zijn cliënten de plicht – om zodanig onderzoek te verrichten zoals hij met zijn ter discussie staande e-mail heeft beoogd te doen. Volgens de advocaat is geen moment bij hem de gedachte opgekomen dat hij in strijd met de geheimhoudingsplicht zou handelen door de e-mail te versturen aan het lid van het onderzoeksteam. Dat hij zich van geen kwaad bewust was, blijkt volgens de advocaat ook uit het feit dat hij Betrokkene in de cc heeft opgenomen. Hij wijst erop dat de e-mail niet was gericht aan een willekeurige derde persoon maar aan een lid van het onderzoeksteam. Volgens de advocaat getuigt zijn e-mail juist van zorgvuldigheid, omdat hij op de
LinkedIn pagina van het desbetreffende lid van het onderzoeksteam niet kon terugvinden dat deze persoon over de juiste opleidingen beschikte om de door Betrokkene gestelde expertise te kunnen onderbouwen. De advocaat stelt met zijn e-mail simpelweg te hebben willen verifiëren of de LinkedIn gegevens compleet waren, zodat hij dit punt niet onnodig zou hoeven te maken tijdens de hoorzitting die in aantocht was. Volgens de advocaat is Betrokkene door de e-mail niet in zijn belangen geschaad. Ook wijst hij erop dat hij met de e-mail geen bijlagen heeft meegestuurd, zoals een afschrift van de klacht.
Standpunt Besturen en Betrokkene
8. De Besturen stellen zich op het standpunt dat het stoppen van de klachtbehandeling de enige juiste beslissing is, omdat de eis van vertrouwelijkheid in de procedure anders een holle eis wordt en het in ieders belang is om aan te geven waar de grens wordt overschreden. Zij verwijzen naar LOWI-advies 2022-16 (bedoeld zal zijn 2022-06) waarin het LOWI een adviesverzoek verder buiten behandeling laat als sanctie op een schending van de geheimhoudingsplicht. Volgens de Besturen is het hanteren van vertrouwelijkheid een absoluut gegeven en niet iets dat naar gelang de omstandigheden kan worden afgewogen als men zelf oordeelt dat “niemand geacht kan worden te zijn geschaad in zijn belangen” of zelf niet ziet “welke relevant geheim er hier gelekt kan zijn” waarmee de Besturen uit het adviesverzoek citeren. Volgens de Besturen was het helemaal niet noodzakelijk voor Verzoekers advocaat om op deze manier contact te zoeken met het desbetreffende lid van het onderzoeksteam en daarbij in strijd met de geheimhoudingsplicht te handelen. De advocaat had ervoor kunnen en moeten kiezen om de twijfels over het verweer van Betrokkene binnen de kaders van de klachtenprocedure bij de CWI aan de orde te stellen.
9. Betrokkene is het eens met de beslissing om de klacht verder buiten behandeling te laten wegens schending van de geheimhoudingsplicht.
Oordeel LOWI
10. In een klachtenprocedure wetenschappelijke integriteit rust op partijen een geheimhoudingsplicht. Dit geldt ook voor een advocaat of andere (rechts)bijstandsverlener die door een partij in de arm worden genomen.
11. Net als de gezamenlijke besturen en Betrokkene, stelt het LOWI vast dat de advocaat van Verzoekers de geheimhoudingsplicht heeft doorbroken. Met zijn e-mail heeft hij immers iemand benaderd die geen partij of anderszins betrokken is bij de CWI-klachtenprocedure, waarbij kenbaar is gemaakt dat er een klachtenprocedure speelt en wat daarin onder meer inhoudelijk ter discussie staat.
12. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen in advies 2022-13 (ov. 15) is de geheimhoudingsplicht niet absoluut. De geheimhoudingsplicht kan worden doorbroken als een ander belang daartoe noopt. Daarbij dient zorgvuldig te worden gehandeld.
13. Het LOWI volgt het verweer van de advocaat dat hij met zijn
e-mail aan het lid van het onderzoeksteam de bedoeling had om de standpunten van zijn cliënten in de klachtenprocedure bij de CWI zo goed mogelijk voor te bereiden. Dit is naar het oordeel van het LOWI een belang dat verband houdt met het fundamentele recht op een eerlijk verloop van de klachtenprocedure dat de doorbreking van de geheimhoudingsplicht kan rechtvaardigen (vgl ov. 12.6 in LOWI-advies 2020-08).
14. Het LOWI is het eens met de Besturen dat de advocaat zorgvuldiger had kunnen handelen. De advocaat had zich immers tot de CWI kunnen wenden met zijn aarzelingen over de juistheid van de stelling van Betrokkene. Hij had daarbij de CWI bijvoorbeeld ook kunnen vragen om het betreffende lid van het onderzoeksteam als getuige te horen of nadere informatie bij hem in te winnen. Hoewel de advocaat zorgvuldiger had kunnen handelen, gaat het naar het oordeel van het LOWI te ver om zijn handelwijze als ernstig onzorgvuldig te kwalificeren. Hierbij betrekt het LOWI de context dat de advocaat niet zomaar iemand maar een lid van het onderzoeksteam heeft benaderd om iets te verifiëren naar aanleiding van een passage in het verweer van Betrokkene en dat zijn woordkeuze in de e-mail zorgvuldig was. Ook betrekt het LOWI hierbij dat de advocaat Betrokkene in de cc had opgenomen en in zoverre transparant heeft gehandeld.
15. Hoewel de doorbreking van de geheimhoudingsplicht in dit geval gerechtvaardigd kan worden door het belang van het recht op een eerlijk verloop van de klachtenprocedure, kan het LOWI wel begrijpen dat de Besturen aan de doorbreking van de geheimhoudingsplicht passende gevolgen hebben willen verbinden. De advocaat had immers zorgvuldiger kunnen handelen dan hij heeft gedaan en daarbij had hij de geheimhoudingsplicht niet hoeven doorbreken. Wat passende consequenties zijn, is in beginsel aan de CWI om te bepalen. Een gevolg dient echter wel proportioneel te zijn. Naar het oordeel van het LOWI is het stopzetten van de klachtbehandeling in dit geval niet proportioneel gezien de aard en geringe ernst van de doorbreking van de geheimhoudingsplicht. Proportioneel zou bijvoorbeeld zijn geweest om de advocaat te waarschuwen dat hij de geheimhoudingsplicht heeft doorbroken en daarbij niet optimaal zorgvuldig heeft gehandeld en dat hij dit niet nogmaals zo mag doen.
16. Voor zover de Besturen de vergelijking hebben willen trekken met LOWI-advies 2022-06, gaat deze naar het oordeel van het LOWI niet op. In die zaak ging het immers om een klager die zijn openbare journalistieke onderzoeksactiviteiten voorrang had gegeven boven de vertrouwelijkheid van de procedure en daarom verschillende bijlagen bij zijn klacht (en in eerste instantie de klacht zelf) online had gepubliceerd en online had laten staan. Die situatie is niet vergelijkbaar met deze zaak waarin een advocaat ten behoeve van de voorbereiding van de standpunten van zijn cliënten contact opneemt met een lid van het onderzoeksteam dat strikt genomen buiten de CWI-procedure staat maar wel bij het onderzoek betrokken is geweest.
Conclusie en advies LOWI
17. Het LOWI komt tot de conclusie dat het stopzetten van de klachtbehandeling in dit geval geen passend gevolg is van de geconstateerde doorbreking van de geheimhoudingsplicht, omdat de consequentie niet in proportie staat tot de aard en de geringe ernst van de doorbreking van de geheimhoudingsplicht.
18. Het LOWI adviseert om de CWI te verzoeken de behandeling van de klacht voort te zetten en opnieuw advies uit te brengen, waarna een nieuw aanvankelijk oordeel kan worden vastgesteld.
19. Het LOWI ziet geen aanleiding om te adviseren het secretariaat van de CWI te verplaatsen naar de Universiteit Twente, zoals de advocaat van Verzoekers heeft geopperd. Dat de aard van het hoogleraarschap van Betrokkene een bijzonder hoogleraarschap betreft en dat de beslissing van de CWI om de klachtbehandeling stop te zetten niet proportioneel is, daarin ziet het LOWI geen aanwijzingen voor (schijn van) vooringenomenheid.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
adviseert de Colleges van Bestuur van de Universiteit Utrecht en de Universiteit Twente om de CWI te verzoeken de behandeling van de klacht voort te zetten en opnieuw advies uit te brengen, waarna de beide Besturen een nieuw aanvankelijk oordeel kunnen vaststellen.
Aldus vastgesteld op 23 januari 2024 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.