Categorieën
Advies

Advies 2020-19

Sloppy referencing. Verzoeker heeft in verschillende publicaties onvoldoende verwezen (o.a. naar eerder gezamenlijk en eigen werk). Het LOWI kwalificeert dat in de voorliggende casus als onzorgvuldig (de minst zware kwalificatie). Er is dus geen sprake van verwijtbare onzorgvuldigheid of van een schending van de wetenschappelijke integriteit.

Print Friendly, PDF & Email

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over het vermeend aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam

Procesverloop

Op 6 maart 2019 heeft [Verzoeker] zich gericht tot het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het Bestuur) met vragen over de manier waarop een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit die hij zou hebben begaan is onderzocht en beoordeeld.

Het Bestuur heeft deze brief van Verzoeker voor een inhoudelijke reactie voorgelegd aan de Commissie Wetenschappelijke integriteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: CWI).

Op 22 november 2019 heeft de CWI een rapport uitgebracht.

In een brief van 3 maart 2020 heeft het Bestuur het rapport tot het zijne gemaakt.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) door middel van een verzoekschrift dat op 16 april 2020 door het LOWI is ontvangen verzocht advies uit te brengen over deze brief die volgens hem een aanvankelijk oordeel behelst.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 22 april 2020 besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Het Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Verzoeker heeft hierop gereageerd.

Het Bestuur heeft een laatste reactie gegeven.

In verband met de uitbraak van het coronavirus kon de hoorzitting op 28 oktober 2020 in deze zaak niet in fysieke vorm plaatsvinden. Het LOWI heeft partijen daarom door middel van videobellen gehoord. Het verslag van deze digitale hoorzitting is als bijlage aan dit advies gehecht.

Overwegingen

Inleiding

1. Verzoeker is als wetenschapper verbonden aan [het universitaire instituut] dat onderdeel uitmaakt van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

2. Twee jaar geleden heeft een collega van Verzoeker bij [het universitaire instituut] geklaagd dat Verzoeker in een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift onvoldoende verwijst naar een hoofdstuk dat deze collega samen met Verzoeker heeft geschreven in een boek. Volgens de collega maakt Verzoeker zich hiermee schuldig aan plagiaat of in ieder geval aan sloppy referencing.

3. Om deze klacht te onderzoeken heeft de bestuurder van [het universitaire instituut] een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld (de [Onderzoekscommissie]). Zoals uit het rapport van deze commissie blijkt en ook tijdens de hoorzitting bij het LOWI is toegelicht, is de bestuurder van [het universitaire instituut] hiertoe overgegaan, omdat dit werd aangeraden door de vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Onderdeel van de opdracht van [het universitaire instituut] aan de Onderzoekscommissie was om een gesprek te faciliteren tussen Verzoeker en de collega die over hem heeft geklaagd. De Onderzoekscommissie was daarmee op verzoening tussen beide collega’s gericht. De Onderzoekscommissie kwam tot het oordeel dat Verzoeker geen plagiaat heeft gepleegd en dat het opleggen van een disciplinaire straf, zoals een waarschuwing, disproportioneel zou zijn. De verzoening tussen beide collega’s is (nog) niet gelukt.

4. Tijdens de procedure bij de Onderzoekscommissie werd opnieuw en anoniem over Verzoeker geklaagd bij [het universitaire instituut]. Gelet hierop heeft de bestuurder van [het universitaire instituut] besloten om diverse publicaties van Verzoeker die eerst door de plagiaatscanner op overeenkomsten zijn gecontroleerd, zelf te beoordelen. Dit heeft de bestuurder samen met een medebestuurder gedaan en in het kader van deze beoordeling heeft de bestuurder twee deskundigen geraadpleegd. Tijdens de hoorzitting bij het LOWI heeft de bestuurder verduidelijkt dat in de Onderzoekscommissie geen wetenschappelijke expertise aanwezig was en dat diverse publicaties van Verzoeker daarom op een andere manier onderzocht moesten worden. De conclusie van dit tweede onderzoek is dat in de onderzochte publicaties van Verzoeker sprake is van een patroon van sloppy referencing en dat dit kwalificeert als questionable research practice. Verzoeker heeft vervolgens een waarschuwing gekregen. Daarnaast is een voorstel om Verzoeker te bevorderen naar een hogere functie, ingetrokken.

5. Omdat Verzoeker het niet eens is met het oordeel dat er over zijn handelen is geveld, heeft hij zich op 6 maart 2019 tot het Bestuur gericht. Hierop volgde de procedure zoals hierboven onder het procesverloop is beschreven. In het CWI-rapport onderschrijft de CWI dat sprake is geweest van sloppy referencing. Over de tot dan toe gevolgde procedure die werd geïnitieerd door de bestuurder, concludeert de CWI dat hoor- en wederhoor niet voldoende heeft plaatsgevonden en dat de samenstelling van de geraadpleegde commissie niet voldeed aan de voorwaarden die aan een klachtenprocedure worden gesteld.

Onderwerpen

6. Het gaat in deze LOWI-procedure om twee onderwerpen. Het eerste is procedureel van aard en betreft de vraag of het LOWI bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Deze vraag hangt samen met de afwijkende procedure die in het voortraject bij [het universitaire instituut] en de Erasmus Universiteit is gevolgd. Overwegingen 7 t/m 7.4 gaan over dit eerste onderwerp. Ten tweede gaat het in deze procedure om de inhoudelijke vraag of de wijze waarop Verzoeker in diverse publicaties naar andere bronnen heeft verwezen, moet worden gekwalificeerd als onzorgvuldig, verwijtbaar onzorgvuldig of als een schending van de wetenschappelijke integriteit. Overwegingen 9 t/m 11.3 gaan over dit tweede onderwerp.

Bevoegdheid LOWI

7. Volgens het Bestuur is het LOWI niet bevoegd om te adviseren over het verzoek, omdat geen sprake is van een aanvankelijk oordeel als bedoeld in het Reglement LOWI 2018.

7.1. Artikel 2, eerste lid, van dit Reglement gaat over de bevoegdheid van het LOWI en luidt: “Het LOWI geeft op verzoek van Verzoeker advies aan het Bestuur over het oordeel.”

In artikel 1 is Oordeel gedefinieerd als: “een (aanvankelijk) Oordeel van het Bestuur van een Instelling naar aanleiding van een klacht over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door Beklaagde dan wel naar aanleiding van een ambtshalve onderzoek naar een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door Beklaagde.”

7.2. Het LOWI stelt voorop dat in deze zaak niet de gebruikelijke procedure is gevolgd. Gebruikelijk zou immers zijn geweest dat de klacht van Verzoekers collega door [het universitaire instituut] of het Bestuur naar de CWI werd doorgestuurd ter behandeling van de klacht. En dat het Bestuur, na bestudering van het CWI-advies, een aanvankelijk oordeel had gegeven waarover Verzoeker het LOWI om advies kon vragen. Zo is het echter niet gegaan. Het LOWI volgt het Bestuur niet in zijn standpunt dat het LOWI gelet op deze afwijkende gang van zaken niet bevoegd zou zijn om over het verzoek te adviseren. Hiertoe overweegt het LOWI als volgt.

7.3. Door Verzoekers brief van 6 maart 2019 aan de CWI voor te leggen, heeft het Bestuur de CWI naar het oordeel van het LOWI ambtshalve verzocht Verzoekers manier van verwijzen in diverse publicaties te onderzoeken en hierover aan het Bestuur te rapporteren. In de brief van het Bestuur van 3 maart 2020, neemt het Bestuur de conclusies van de CWI met betrekking tot Verzoekers handelen over. In deze brief geeft het Bestuur met andere woorden een oordeel naar aanleiding van een ambtshalve onderzoek naar een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit, zoals bedoeld in het Reglement LOWI 2018. Het LOWI volgt het Bestuur niet in zijn stelling dat de eerdere conclusies over Verzoekers handelen vanuit [het universitaire instituut] kwalificeren als aanvankelijk oordeel ten aanzien waarvan Verzoeker bij het LOWI om advies had kunnen vragen. [Het universitaire instituut] is niet het Bestuur van de Instelling en bovendien is het onderzoek van de bestuurder van [het universitaire instituut] niet gelijk te stellen met een onderzoek van de CWI.

Dat in deze zaak niet de geëigende procedure is gevolgd, mag naar het oordeel van het LOWI niet ten koste gaan van Verzoekers recht op een onafhankelijk advies van het LOWI over het oordeel dat op universitair niveau over de wetenschappelijke integriteit van zijn handelen is geveld. Dat [het universitaire instituut] na raadpleging van de vertrouwenspersoon het idee heeft gekregen dat de kwestie door [het universitaire instituut] zelf moest worden opgelost en dat hiervoor niet direct de geëigende CWI-procedure kon worden gevolgd, is een ongelukkig misverstand dat niet ten koste van Verzoekers rechtspositie mag gaan.

7.4. Gelet op het voorgaande acht het LOWI zich bevoegd om in deze zaak advies uit te brengen aan het Bestuur.

Het LOWI doet zelf onderzoek

8. Het LOWI overweegt dat het onderzoek door [het universitaire instituut] niet heeft voldaan aan de daaraan vanuit het oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen, reeds omdat de geëigende procedure voor klachtenbehandeling niet is gevolgd. Verzoekers grieven hierover bij het LOWI treffen doel.

Nu de standpunten van partijen duidelijk zijn en het LOWI beschikt over alle relevante stukken in dit dossier zal nader onderzoek door de CWI redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van Verzoekers vermeende sloppy referencing. Gelet hierop en gelet op de lange periode waarin Verzoeker al met onzekerheid is geconfronteerd, ziet het LOWI geen aanleiding om het Bestuur te adviseren het onderzoek naar de klacht te heropenen. Zoals partijen ter hoorzitting reeds als optie is voorgehouden, zal het LOWI zelf een onderzoek instellen. Een redelijke toepassing van artikel 13, tweede lid, van het Reglement LOWI 2018 brengt mee dat ook in een geval waarin een bestuur van een Instelling een CWI ambtshalve vraagt onderzoek te doen, het LOWI de in geding zijnde klachten over schending van de wetenschappelijke integriteit zelf kan onderzoeken.

Kwalificatie van Verzoekers handelen

De publicaties

9. De conclusie van [het universitaire instituut] en de CWI dat Verzoeker zich aan sloppy referencing heeft schuldig gemaakt is gebaseerd op 5 publicaties van Verzoeker. Het gaat om de volgende artikelen:

• een artikel uit 2017 waarin Verzoeker zou hebben verzuimd te verwijzen naar een boekhoofdstuk dat hij eerder samen met zijn collega heeft geschreven;
• een artikel uit 2015 waarin Verzoeker onvoldoende zou hebben verwezen naar (de informatie in) een interview dat hij als belangrijke bron voor zijn artikel gebruikt;
• drie artikelen uit 2012, 2013 en 2014 die Verzoeker met een andere wetenschapper heeft geschreven en waarin hij gezamenlijke teksten ontoelaatbaar zou hebben hergebruikt.

Het toetsingskader

10. Voor deze zaak zijn uitwerkingen 1.3 en 1.5 uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004 (herzien in 2014) relevant.

Uitwerking 1.3 luidt:
“Door correcte bronvermelding wordt duidelijk gemaakt welke de intellectuele herkomst is van de geciteerde of geparafraseerde teksten. Dit geldt ook voor informatie afkomstig van het internet en uit anonieme bronnen. Zonder bronvermelding worden geen teksten of resultaten van onderzoek van anderen overgenomen.”

Uitwerking 1.5 luidt:
“Een wetenschapsbeoefenaar zal geen (delen uit) eerder gepubliceerd eigen werk opnieuw publiceren als ware dit een nieuwe bijdrage aan de wetenschappelijke literatuur. Wanneer hij eerder gepubliceerde bevindingen opnieuw publiceert, zal hij dat door correcte bronvermelding of op andere in zijn vakgebied aanvaarde wijze duidelijk maken. Hergebruik zonder bronvermelding van korte teksten die al dan niet samen met co-auteurs zijn gepubliceerd is binnen veel wetenschapsgebieden geoorloofd en zelfs gebruikelijk indien het gaat om korte passages in inleiding, theorievorming en methodebeschrijving.”

Voor de artikelen uit 2015 en 2017 zijn deze uitwerkingen onverkort van toepassing. Voor de artikelen uit 2012, 2013 en 2014 moet de volgende kanttekening worden gemaakt. Deze drie artikelen zijn gepubliceerd vóór de wijziging van de gedragscode op 31 oktober 2014, waarbij uitwerking 1.5 in de gedragscode is opgenomen. Uitwerking 1.5 bestond dus nog niet toen Verzoeker deze artikelen publiceerde. Het briefadvies “Correct citeren” van 2 april 2014 van de KNAW was al wel uitgebracht, eerder dan het artikel uit 2014.
In het briefadvies is vermeld dat het een toetsingskader beoogt te bieden voor de interpretatie en beoordeling van hergebruik van eerder gepubliceerd materiaal. De eerste hoofdconclusie van het briefadvies is dat correct hergebruik van eerder gepubliceerd materiaal zou moeten worden geregeld in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Hiertoe is op 31 oktober 2014 uitwerking 1.5 aan de gedragscode toegevoegd. De tweede hoofdconclusie van het briefadvies is dat “terughoudendheid is geboden bij het beoordelen van publicaties uit het verleden op basis van niet bestaande regels over hergebruik, zeker waar ook ‘ongeschreven regels’, zoals dit advies laat zien, de nodige grijstinten bevatten. Wetenschappers hebben er recht op dat hun werk binnen de geldende context wordt geïnterpreteerd en dat ze worden beoordeeld op basis van zorgvuldige afweging van de aard, redenen en effecten van hun handelwijze.”

Zoals het LOWI eerder heeft overwogen in LOWI-advies 2016, nr. 01, mogen wetenschappelijke publicaties van vóór de inwerkingtreding van uitwerking 1.5 van de gedragscode worden beoordeeld op hergebruik, omdat er destijds reeds brede consensus bestond over ongeschreven normen over hergebruik, deze normen voldoende bekend waren en van ervaren wetenschappers verwacht mag worden dat zij gedragen en kenbare normen van wetenschappelijke integriteit in acht nemen, ook zonder dat deze normen al op schrift zijn gesteld. Het briefadvies en uitwerking 1.5 die in onderlinge samenhang moeten worden bezien, kunnen niet onverkort op het handelen van Verzoeker in de artikelen uit 2012, 2013 en 2014 worden toegepast, maar spelen desondanks wel een rol. Het LOWI zal daarom ten aanzien van deze artikelen terughoudend toetsen aan het briefadvies en uitwerking 1.5.

Oordeel LOWI

11. Zoals met partijen ter hoorzitting is besproken, is de term sloppy referencing veeleer een beschrijving van de manier waarop Verzoeker volgens [het universitaire instituut] en het Bestuur met verwijzen is omgegaan dan een kwalificatie van Verzoekers handelen (onzorgvuldig, verwijtbaar onzorgvuldig of een schending van de wetenschappelijke integriteit). Het LOWI is van oordeel dat Verzoeker uitwerkingen 1.3 en 1.5 van de gedragscode (in samenhang gelezen met het briefadvies) heeft geschonden.

Zoals het LOWI vaker heeft overwogen leidt het oordeel dat een of meer normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden, niet per definitie ook tot het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden. In dit geval leidt deze schending tot de conclusie dat Verzoeker onzorgvuldig heeft gehandeld. Verzoekers handelen kwalificeert dus niet als verwijtbaar onzorgvuldig zoals [het universitaire instituut] stelt en ook niet als een schending van de wetenschappelijke integriteit zoals het Bestuur stelt. Hiertoe overweegt het LOWI als volgt.

Artikel uit 2017

11.1. Verzoeker heeft erkend dat hij in zijn artikel uit 2017 onvoldoende heeft verwezen naar teksten die hij gezamenlijk met collega’s heeft geschreven. Naar het oordeel van het LOWI heeft Verzoeker hiermee uitwerking 1.5 van de gedragscode geschonden. Verzoeker heeft dit artikel naar aanleiding van de klacht teruggetrokken en vervolgens opnieuw ter publicatie aangeboden na het toevoegen van verwijzingen. Gelet op de publicatiecultuur in Verzoekers [vakgebied] dat geen duidelijke traditie omtrent verwijzen kent, in samenhang bezien met de aard en omvang van de passages waarbij verwijzingen ontbraken, kwalificeert deze schending als onzorgvuldig.

Ten aanzien van de aard van de passages constateert het LOWI dat de passages waar verwijzingen ontbraken hoofdzakelijk methodologie betroffen waarbij hergebruik zonder bronvermelding niet ongebruikelijk is. In ieder geval is, zoals Verzoeker terecht naar voren heeft gebracht, geen sprake van het doen van een valse claim van een nieuwe wetenschappelijke vondst. Verzoeker is met zijn gebrek aan verwijzingen echter wel de grens van het toelaatbare overgegaan, omdat de zinnen en alinea’s zonder adequate verwijzing naar teksten die hij gezamenlijk met collega’s heeft geschreven van aanzienlijke omvang zijn zoals ook in het CWI-rapport staat. Het Bestuur en [het universitaire instituut] hechten belang aan het aantal verwijzingen (33) dat Verzoeker ter correctie heeft toegevoegd aan het artikel. Het LOWI ziet in dit aantal echter geen aanleiding voor een zwaardere kwalificatie dan onzorgvuldig. Deze verwijzingen vloeien voort uit de wens van Verzoeker om zo ruim mogelijk te verwijzen, om niet alsnog het verwijt te krijgen dat hij onzorgvuldig heeft verwezen. Zo refereert bijna de helft van deze toegevoegde verwijzingen aan een artikel dat Verzoeker gezamenlijk met een andere collega heeft geschreven maar dat toentertijd nog niet was gepubliceerd.

Artikel uit 2015

11.2. In het artikel uit 2015 heeft Verzoeker onvoldoende duidelijk gemaakt op welke plaatsen in het artikel hij gebruik heeft gemaakt van een bepaald interview dat door derden is afgenomen en opgetekend. Zoals Verzoeker zelf ook erkent, was het beter geweest als Verzoeker aan het begin van het 2015-artikel een verklarende voetnoot hierover had opgenomen. Verzoeker heeft toegelicht dat hij een teveel aan verwijzingen naar dit interview wilde voorkomen en dat hij daarom ervoor heeft gekozen om bepaalde passages uit het interview te parafraseren (waar het gegevens over de geïnterviewde betrof die Verzoeker als algemeen bekend veronderstelt bij zijn vakgenoten) en bepaalde passages met een verwijzing te citeren (waar het meningen en opvattingen van de geïnterviewde betrof).

Het LOWI volgt Verzoeker niet in zijn standpunt dat hij zorgvuldig heeft gehandeld. Verzoeker heeft inconsistent verwezen naar het opgetekende interview en daarmee onvoldoende duidelijk gemaakt op welke plaatsen hij gebruik heeft gemaakt van dat opgetekende interview. Bovendien heeft hij bepaalde citaten niet tussen aanhalingstekens geplaatst. Naar het oordeel van het LOWI heeft Verzoeker uitwerking 1.3 van de gedragscode geschonden en kwalificeert dat in dit geval als onzorgvuldig. Een zwaardere kwalificatie dan onzorgvuldig is naar het oordeel van het LOWI niet op zijn plaats, omdat de publicatiecultuur in Verzoekers vakgebied geen duidelijke traditie omtrent verwijzen kent en Verzoeker in dit artikel in totaal wel 14 keer naar het interview heeft verwezen.

Artikelen uit 2012, 2013 en 2014

11.3. Met betrekking tot deze artikelen is het LOWI van oordeel dat Verzoeker niet in redelijkheid kan volhouden dat, zoals hij ter hoorzitting bij het LOWI heeft betoogd, het behoort tot de academische vrijheid van een wetenschapper om bepaalde ideeën opnieuw te gebruiken in publicaties zonder dat verwezen hoeft te worden naar het eerdere eigen of gezamenlijke werk waarin deze ideeën reeds zijn gepubliceerd. Het LOWI volgt het Bestuur in het standpunt dat Verzoeker onvoldoende heeft verwezen naar eerder gezamenlijk werk met de coauteur van deze artikelen. Gelet op de eerder genoemde publicatiecultuur in Verzoekers vakgebied, in samenhang bezien met de aard en omvang van de passages waarbij verwijzingen ontbreken en gelet op de terughoudendheid waarmee het LOWI deze artikelen toetst (zie overweging 11) kwalificeert Verzoekers handelen in dit geval als onzorgvuldig.

Conclusie

12. De conclusie is dat Verzoeker onzorgvuldig, maar niet verwijtbaar onzorgvuldig en ook niet in strijd met de wetenschappelijke integriteit heeft gehandeld. Het verzoek is gegrond. Het advies van het LOWI staat op de volgende bladzijde.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart het verzoek van [Verzoeker] gegrond;

II. adviseert het Bestuur een definitief oordeel te nemen en daarin Verzoekers handelingen te kwalificeren als onzorgvuldig, maar niet als verwijtbaar onzorgvuldig en ook niet als een schending van de wetenschappelijke integriteit.

Aldus vastgesteld op 19 november 2020 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.

 

Print Friendly, PDF & Email