naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam
Procesverloop
Op 13 april 2023 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: CWI en VU) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].
Verzoeker heeft dezelfde klacht ten aanzien van een andere wetenschapper op 13 april 2023 ook ingediend bij de CWI van de Universiteit Leiden.
De CWI heeft het College van Bestuur van de VU (hierna: het Bestuur van de VU) op 11 mei 2023 geadviseerd de klacht kennelijk ongegrond te verklaren, omdat de publicatie waar het in deze zaak om gaat niet onder de academische verantwoordelijkheid van de VU valt, maar onder die van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (hierna: KNAW).
Het Bestuur van de VU heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker in het voorlopig oordeel van 16 mei 2023 kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 5 juni 2023 verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Op dezelfde dag heeft Verzoeker zijn klacht over Betrokkene ingediend bij de CWI van de KNAW die volgens het Bestuur van de VU verantwoordelijk is.
Het LOWI heeft op 12 juni 2023, mede op aanvraag van Verzoeker, besloten het verzoek aan te houden totdat de KNAW een voorlopig oordeel heeft gegeven over de door Verzoeker aldaar op 5 juni 2023 ingediende klacht en Verzoeker het LOWI heeft geïnformeerd of hij zich daarin kan vinden of dat zijn verzoek mede ziet op de inhoud van dat voorlopige oordeel van de KNAW.
Op 13 november 2023 heeft het Bestuur van de KNAW voorlopig (en inhoudelijk) beslist op Verzoekers klacht over Betrokkene.
In het onderzoek naar Verzoekers klacht heeft de KNAW samengewerkt met de Universiteit Leiden. Hierbij is een gezamenlijke CWI gevormd onder voorzitterschap van de voorzitter van de CWI van de KNAW en waarbij de Klachtenregeling wetenschappelijke integriteit van de KNAW is toegepast.
Op 13 november 2023 heeft ook het Bestuur van de Universiteit Leiden voorlopig en inhoudelijk op Verzoekers klacht (over een andere wetenschapper) beslist.
Desgevraagd heeft Verzoeker het LOWI op 28 november 2023 geïnformeerd dat hij zich niet kan verenigen met het voorlopige oordeel van het Bestuur van de KNAW en evenmin met dat van het Bestuur van de Universiteit Leiden.
Op 14 december 2023 heeft Verzoeker uitgelegd waarom hij zich niet in deze inhoudelijke voorlopige oordelen kan vinden.
Op 18 december 2023 heeft het LOWI besloten alle verzoeken over de voorlopige oordelen van de VU, KNAW en Universiteit Leiden in behandeling te nemen en gevoegd te behandelen.
In dit advies met nr. 2024-07 brengt het LOWI advies uit over het voorlopig oordeel van het Bestuur van de VU om Verzoekers klacht over Betrokkene kennelijk ongegrond te verklaren.
In het advies met nrs. 2024-08 en 2024-09 dat eveneens vandaag wordt uitgebracht, adviseert het LOWI over de voorlopige oordelen van het Bestuur van de KNAW en van het Bestuur van de Universiteit Leiden waarin Verzoekers klachten over Betrokkene (2024-08) en over een andere wetenschapper (2024-09) inhoudelijk ongegrond worden verklaard.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het Bestuur van de VU op 2 januari 2024 en heeft Betrokkene op 8 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft op 9 februari 2024 gereageerd op deze verweerschriften.
Betrokkene heeft op 26 februari 2024 een laatste reactie ingediend.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 20 maart 2024 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het deze zaak (en de zaken met nrs. 2024-08 en 2024-09) op de stukken zal behandelen.
Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1. Betrokkene is historicus en hoogleraar. Hij is verbonden aan de VU en aan een onderzoeksinstituut van de KNAW.
2. Betrokkene is samen met een collega-historicus van de Universiteit Leiden auteur van een rapport waarmee verslag wordt gedaan van een omvangrijk historisch onderzoek naar een politiek en maatschappelijk veel besproken onderwerp dat in opdracht van een commerciële partij is uitgevoerd.
Klacht
3. Verzoeker klaagt kort gezegd dat in het rapport sprake is van misleiding. Allereerst wordt volgens hem in het rapport niet vermeld dat, en toegelicht waarom, er een ruimere definitie van een sleutelbegrip wordt gehanteerd dan in een eerder rapport dat door andere onderzoekers in opdracht van de opdrachtgever is verschenen. Met de vertaling van het rapport is hier volgens Verzoeker nog een extra uitbreiding van de definitie bijgekomen. Ten tweede is volgens Verzoeker sprake van misleiding omdat relevante contra-indicaties niet zijn genoemd in het rapport. Ten derde is volgens Verzoeker sprake van misleiding omdat een in het rapport genoemde persoon ongefundeerd verdacht wordt gemaakt. De klacht bevat verder verschillende opmerkingen over de kwaliteit van het rapport, maar zoals Verzoeker daarbij zelf al aangeeft zijn dit geen zelfstandige gronden voor het indienen van een klacht zodat deze opmerkingen in dit advies verder niet worden weergegeven. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de klacht wordt naar het advies van de gezamenlijke CWI van de KNAW en Universiteit Leiden verwezen.
CWI-advies en voorlopig oordeel
4. De CWI (van de VU) acht de klacht ontvankelijk, omdat Betrokkene een arbeidsovereenkomst met de VU heeft en daarom medewerker in de zin van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Vrije Universiteit Amsterdam april 2022 De CWI adviseert de klacht kennelijk ongegrond te verklaren, omdat Betrokkene aan het rapport heeft meegeschreven in het kader van zijn aanstelling bij een onderzoeksinstituut van de KNAW en daarom niet onder de academische verantwoordelijkheid van de VU valt maar onder die van de KNAW.
5. Het Bestuur van de VU heeft dit advies overgenomen en de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoek
6. Verzoeker betoogt dat de VU en de KNAW een gedeelde academische verantwoordelijkheid hebben voor Betrokkene. Volgens Verzoeker had het Bestuur zijn klacht inhoudelijk moeten behandelen en heeft het artikel 2.5 van de klachtenregeling geschonden door de klacht kennelijk ongegrond te verklaren zonder eerst afspraken met de KNAW te maken over de wijze van klachtbehandeling. Verzoeker begrijpt niet waarom de CWI niet heeft geadviseerd om Verzoekers klacht door te sturen naar de CWI van de KNAW.
Standpunt Bestuur
7. Het Bestuur stelt in deze casus geen academische verantwoordelijkheid te dragen en dat het daarom niet was gehouden om in overleg te treden met de KNAW. Volgens het Bestuur bepaalt de context waarin wetenschappelijk werk wordt verricht of er sprake is van academische verantwoordelijkheid of niet. Dat er zowel bij de VU als de KNAW sprake is van een dienstverband is volgens het Bestuur op zichzelf geen grond om aan beide instellingen academische verantwoordelijkheid toe te schrijven voor al het wetenschappelijk handelen van Betrokkene. Van een gedeelde academische verantwoordelijkheid zou volgens het Bestuur sprake zijn geweest als het rapport gezamenlijk onderzoek zou betreffen dat tot stand was gekomen in een samenwerking tussen het KNAW-instituut en een VU-onderzoeksinstituut, maar dat is in dit geval niet aan de orde omdat Betrokkene het onderzoek volledig vanuit zijn aanstelling bij het KNAW-instituut heeft uitgevoerd. Het Bestuur stelt dat eventuele maatregelen tegen Betrokkene naar aanleiding van de klacht over het rapport ook niet door hemzelf getroffen zouden kunnen en moeten worden maar door het bestuur van de KNAW.
Standpunt Betrokkene
8. Betrokkene vindt het niet aan hem om de procedurele keuzes van de VU te verdedigen waartegen Verzoeker ageert, maar is er stellig van overtuigd dat een andere procedure niet zou hebben geleid tot een andere conclusie dan de volledige afwijzing van Verzoekers klacht dat hij normen van wetenschappelijke integriteit zou hebben geschonden.
Reactie Verzoeker
9. Verzoeker heeft begrip voor het standpunt van het Bestuur, maar dit gaat zijns inziens over de ontvankelijkheid van de klacht en niet over de ongegrondheid van de klacht. Verzoeker stelt dat hij zich zal refereren aan het oordeel van het LOWI, maar dat hij dit oordeel wel nodig acht omwille van de ‘rechtseenheid’. In dit verband wijst hij erop dat de VU en de Universiteit Leiden, die vergelijkbare bepalingen kennen in hun respectievelijke klachtenregelingen, tegengesteld hebben geoordeeld over hun academische verantwoordelijkheid.
Oordeel LOWI
10. Het LOWI onderschrijft het standpunt van het Bestuur, zoals verwoord in overweging 7 van dit advies, en oordeelt als volgt. In dit geval draagt het Bestuur van de VU geen academische verantwoordelijkheid voor het handelen van Betrokkene die uitsluitend in het kader van zijn dienstverband bij een onderzoeksinstituut van de KNAW heeft gewerkt aan het rapport waarover wordt geklaagd. Voor het Bestuur gold daarom geen verplichting om op grond van artikel 2.5 van de Klachtenregeling afspraken met de KNAW te maken over de wijze van klachtbehandeling. Dat de klacht niet is doorgestuurd naar de CWI van de KNAW acht het LOWI niet onzorgvuldig. Hiertoe bestaat op grond van de Klachtenregeling immers geen verplichting. En uit het voorlopig oordeel blijkt voldoende duidelijk dat Verzoeker zich met zijn klacht tot de (CWI van de) KNAW moest richten hetgeen hij overigens ook gelijktijdig met zijn adviesverzoek aan het LOWI heeft gedaan.
11. Voor zover Verzoeker heeft betoogd dat de Universiteit Leiden en de VU verschillende visies hebben op hun academische verantwoordelijkheid, overweegt het LOWI als volgt. Tussen Betrokkene (VU) en de andere wetenschapper waarover Verzoeker heeft geklaagd (Universiteit Leiden) bestaat een relevant verschil. Betrokkene heeft naast zijn aanstelling bij de VU mede een aanstelling bij het betreffende KNAW-instituut. De andere wetenschapper heeft dat niet. Een arbeidsovereenkomst is niet doorslaggevend voor de vraag onder wiens academische verantwoordelijkheid het handelen van een wetenschapper valt, maar relevant is het bestaan van een arbeidsovereenkomst wel. Nu de andere wetenschapper uitsluitend aan de Universiteit Leiden is verbonden en hij in die hoedanigheid heeft meegeschreven aan het rapport waarover wordt geklaagd, is het juist dat die universiteit het handelen van die wetenschapper aanmerkt als handelen dat onder de institutionele academische verantwoordelijkheid valt en dat de klacht aldaar inhoudelijk in behandeling is genomen.
12. Het verzoek is ongegrond.
13. Het LOWI zal het Bestuur echter wel adviseren om de klacht in het definitieve oordeel niet-ontvankelijk te verklaren in plaats van kennelijk ongegrond. Anders dan de CWI is het LOWI namelijk niet van oordeel dat de klacht reeds ontvankelijk is omdat Betrokkene een arbeidsovereenkomst met de VU heeft. Hiertoe overweegt het LOWI als volgt.
14. Volgens artikel 2.2 van de Klachtenregeling heeft iedereen het recht een klacht in te dienen. Een klacht wordt in artikel 1.3 kort gezegd gedefinieerd als een schriftelijke melding over een veronderstelde schending van de wetenschappelijke integriteit begaan door een medewerker. Wat een ‘medewerker’ is wordt in artikel 1.6 van de Klachtenregeling ook gedefinieerd, namelijk als “degene die valt onder de academische verantwoordelijkheid van de VU (…)”.
15. Nu in dit geval is komen vast te staan dat Betrokkene voor wat betreft zijn werkzaamheden voor het rapport niet valt onder de academische verantwoordelijkheid van de VU, kwalificeert hij niet als medewerker zoals bedoeld in de Klachtenregeling en is evenmin sprake van een klacht zoals bedoeld in de Klachtenregeling. Het is daarom vanuit juridisch oogpunt zuiverder om de klacht niet-ontvankelijk te verklaren dan om deze kennelijk ongegrond te verklaren.
16. Voor de conclusie maakt dit juridisch-technische detail verder geen verschil. Verzoekers betoog, dat de VU zijn klacht inhoudelijk had moeten beoordelen of met de KNAW afspraken had moeten maken over behandeling van zijn klacht, blijft ongegrond.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek ongegrond;
II. adviseert het Bestuur om de klacht in het definitieve oordeel niet-ontvankelijk te verklaren.
Aldus vastgesteld op 25 april 2024 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.