naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht over ‘klachten 2 en 3’
Procesverloop
Op 5 maart 2022 heeft Verzoeker drie klachten ingediend over mogelijke schendingen van de wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene 1] en anderen.
Dit LOWI-advies 2023-18 gaat over klachten 2 en 3. Klacht 2 is gericht tegen [Betrokkene 1] en [Betrokkene 2]. Klacht 3 is gericht tegen Betrokkenen 1 en 2 en [Betrokkene 3].
LOWI-advies 2023-17, dat eveneens vandaag wordt verstuurd, gaat over klacht 1. Daarin wordt geklaagd over Betrokkene 1 en een andere wetenschapper (niet zijnde Betrokkenen 2 en 3 in deze zaak).
De Commissie Wetenschappelijke Integriteit (hierna: CWI) heeft het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht (hierna: Bestuur) op 5 augustus 2022 geadviseerd te oordelen dat klachten 2 en 3 ongegrond zijn.
Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen in het aanvankelijk oordeel van 1 september 2022.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 11 oktober 2022 verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel. Hierin stond nog niet vermeld waarom Verzoeker het niet eens is met het voorlopig oordeel.
Het LOWI heeft Verzoeker daarom twee weken de tijd gegeven om de gronden van zijn verzoek aan te vullen.
Het LOWI heeft vervolgens besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Het LOWI heeft het Bestuur en alle Betrokkenen in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Verzoeker heeft gereageerd op de verweerschriften van het Bestuur en van alle Betrokkenen.
Het Bestuur heeft gereageerd op de verweerschriften van Betrokkenen.
Betrokkenen 1 en 2 hebben gereageerd op het verweer van het bestuur.
Tot slot hebben het Bestuur en Betrokkenen 1 en 2 nog een laatste reactie ingediend.
In zijn vergadering van 15 februari 2023 heeft het LOWI zaken 2023-17 en 2023-18 besproken en besloten dat in beide zaken een hoorzitting noodzakelijk is.
Deze hoorzittingen werden gepland op 26 mei 2023.
Wegens verhindering van Betrokkene 1 konden de hoorzittingen op deze datum
– ondanks herhaald aandringen van het LOWI – geen doorgang vinden.
Partijen in zaken 2023-17 en 2023-18 zijn uiteindelijk op 15 september 2023 in twee zittingen gehoord. Het LOWI heeft in beide hoorzittingen een getuige gehoord. Het verslag van de hoorzitting in zaak 2023-18 wordt ter informatie aan partijen als bijlage met dit advies meegestuurd.
Overwegingen
Inleiding
1. In de periode waarop de klacht betrekking heeft, was Verzoeker promovendus in de bètawetenschappen.
2. Betrokkene 1 was zijn promotor.
3. Betrokkene 2 was ook een promovendus van Betrokkene 1.
4. Betrokkene 3 was universitair docent (UD).
Klachten 2 en 3
Klacht 2
5. Klacht 2 is gericht tegen Betrokkene 1 en Betrokkene 2 en gaat over het proefschrift van Betrokkene 2. Verzoeker betoogt dat een hoofdstuk uit het proefschrift niet reproduceerbaar is en dat, toen Verzoeker dit en andere problemen met het betreffende hoofdstuk uit het proefschrift kenbaar had gemaakt, er niet snel en zorgvuldig genoeg het nodige met deze informatie is gedaan. Volgens Verzoeker had de promotiecommissie ingelicht moeten worden dat de resultaten niet reproduceerbaar waren. Verzoeker betoogt verder dat er in het proefschrift sprake is van plagiaat omdat daarin door Betrokkene 2 de indruk wordt gewekt dat hij een bepaalde ontdekking heeft gedaan terwijl die ontdekking door Verzoeker en zijn co-promotor is gedaan. Tot slot betoogt Verzoeker dat Betrokkene 2 geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan een publicatie die hij in zijn proefschrift heeft opgenomen, waarin Betrokkene 2 als co-auteur is vermeld.
Klacht 3
6. Klacht 3 is gericht tegen Betrokkenen 1, 2 en 3. Deze klacht houdt verband met het klachtonderdeel over plagiaat in klacht 2. Verzoeker betoogt dat sprake is van plagiaat in een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift die ook als preprint op arXiv is verschenen. Het gaat Verzoeker in deze klacht om een andere publicatie dan het proefschrift van Betrokkene 2, maar wederom om de wijze waarop naar het idee van Verzoeker en zijn co-promotor is verwezen.
Voorlopig oordeel
7. Het Bestuur heeft op basis van het CWI-advies voorlopig geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn voor opzettelijke fraude of voor het opzettelijk negeren van het werk van Verzoeker en dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn. Voor wat betreft de reproduceerbaarheid is het erratum voldoende. Bij het co-auteurschap van Betrokkene 2 zijn kanttekeningen mogelijk, maar van opzettelijke misleiding is geen sprake. In het voorlopig oordeel staat verder dat er wel een patroon valt te zien: “Klager krijgt pas de erkenning die hij verdient als hij daar moeite voor doet en zelfs dan is die erkenning niet genereus. Dat is in het licht van de Gedragscode niet te rechtvaardigen.” Deze passage in het voorlopig oordeel is eveneens gebaseerd op het CWI-advies, maar met de gekozen formulering is niet letterlijk aangesloten bij het CWI-advies. Op de hoorzitting bij het LOWI heeft het Bestuur verduidelijkt dat deze passage alleen ziet op Betrokkene 1 en dat dit in het definitieve oordeel verduidelijkt zal worden zodat niet de suggestie wordt gewekt dat deze passage wellicht ook op Betrokkenen 2 en 3 slaat.
Verzoek
8. Verzoeker heeft in een document van 48 pagina’s de gronden van zijn verzoek aangevuld. Het LOWI heeft deze uitgebreide motivering bestudeerd en het voorlopig oordeel in het licht daarvan getoetst, maar beperkt zich hieronder bij de weergave van het verzoekschrift tot de kern daarvan, mede in verband met de leesbaarheid van het advies voor derden.
9. Verzoeker betwist dat Betrokkene 2 berekeningen heeft geverifieerd en dat een dergelijke bijdrage een co-auteurschap rechtvaardigt. Hij persisteert in zijn klacht dat het artikel vanwege onverdiend co-auteurschap niet in het proefschrift van Betrokkene 2 opgenomen had mogen worden; er had volgens Verzoeker hoogstens naar verwezen kunnen worden in de bibliografie.
10. Verzoeker persisteert verder in zijn klachten dat er sprake is van ideeënplagiaat in zowel het proefschrift als de publicatie uit klacht 3. De opmerking in het proefschrift dat de berekeningen ‘in lijn zijn met’ het artikel van Verzoeker en zijn co-promotor is volgens Verzoeker misleidend. In zijn verzoek en op de hoorzitting heeft Verzoeker verduidelijkt dat hij het idee van hem en zijn co-promotor al in een vroeg stadium telefonisch had gedeeld met Betrokkene 2 en dat Verzoeker en zijn co-promotor hier vervolgens ook nog eens als eerste over hebben gepubliceerd. Hiervoor is in het proefschrift ondanks toezeggingen onvoldoende erkenning gekomen. En met het artikel uit klacht 3 is de erkenning opnieuw onvoldoende. Verzoeker betoogt dat sprake is van een patroon en optelsom en dat dit verzwarend zou moeten werken. Ook stelt hij dat het voorlopig oordeel innerlijk tegenstrijdig is omdat er enerzijds wordt geconcludeerd dat de klachten ongegrond zijn, maar anderzijds een patroon wordt gesignaleerd waarbij Verzoeker te laat en niet genereus erkenning krijgt en dat dit in het licht van de gedragscode niet is te rechtvaardigen.
11. Verzoeker betoogt verder in een wetenschappelijk-inhoudelijk vertoog waarom de niet-reproduceerbaarheid van een hoofdstuk uit het proefschrift problematisch is en wat er volgens hem in het licht van wetenschappelijke integriteit nog meer aan dat hoofdstuk schort. Volgens Verzoeker heeft de CWI zich ten onrechte niet uitgelaten over zijn stelling dat de promotiecommissie ingelicht had moeten worden nadat Verzoeker deze problemen ruim op tijd onder de aandacht heeft gebracht.
Standpunt Bestuur
12. Het Bestuur stelt zich op het standpunt dat de bijdrage van Betrokkene 2 voldoende was om co-auteurschap te rechtvaardigen. Op de hoorzitting bij het LOWI heeft het Bestuur verduidelijkt dat de grens tussen welke bijdragen recht geven op co-auteurschap en welke bijdragen recht geven op vermelding in een acknowledgement naar zijn mening moet worden overgelaten aan de opvattingen daarover in het desbetreffende vakgebied en dat het in deze zaak om een grensgeval gaat. Het Bestuur heeft verder van belang geacht dat het betreffende artikel in het proefschrift is opgenomen in combinatie met een ander artikel waarvan Betrokkene 2 eerste auteur was, dat Betrokkene 2 na publicatie van het artikel maar vóór opname in het proefschrift extra controlerende werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat die werkzaamheden ook zijn toegelicht in het proefschrift zodat de promotiecommissie daar desgewenst naar had kunnen vragen.
13. Volgens het Bestuur is verder duidelijk dat in deze klachten geen sprake is van ideeënplagiaat, omdat zowel in het proefschrift als in de publicatie uit klacht 3 naar de eerdere publicatie van Verzoeker en zijn co-promotor is verwezen. Volgens het Bestuur gaat het alleen nog om de vraag of de volgordelijkheid van ideeën voldoende duidelijk is gemaakt met die verwijzingen. Het Bestuur heeft ter zitting bij het LOWI herhaald dat de verwijzing in het proefschrift genereuzer had gekund. Verder heeft het Bestuur aldaar gesteld dat de co-promotor van Verzoeker de aangepaste verwijzing in het artikel uit klacht 3 had geaccordeerd. Ter onderbouwing hiervan wijst het Bestuur op e-mailcorrespondentie die onderdeel uitmaakt van het dossier.
14. Het Bestuur stelt verder dat Betrokkenen 1 en 2 correct hebben gehandeld nadat zij er door Verzoeker op waren gewezen dat een hoofdstuk uit het proefschrift niet reproduceerbaar was. Betrokkenen hebben hun fouten erkend, contact gezocht met het tijdschrift, heranalyse verricht en een erratum gepubliceerd. Volgens het Bestuur gaat het in dit klachtonderdeel hoofdzakelijk om een wetenschappelijk debat en was de CWI niet bevoegd om daarover te oordelen zodat zij dat terecht niet heeft gedaan.
Standpunt Betrokkenen
15. Betrokkenen 1, 2 en 3 stellen kort gezegd dat de omvang van het verzoekschrift ten onrechte suggereert dat er heel veel aan de hand is. Volgens Betrokkenen bevat het verzoek weinig nieuws ten opzichte van de behandeling van de klacht bij de CWI. Betrokkenen verwijzen het LOWI kort gezegd naar de stukken die zij hebben aangeleverd in die fase van de procedure.
Gedragscodes 2014 en 2018
16. Op klachten 2 en 3 is de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 van toepassing, met uitzondering van het klachtonderdeel over het co-auteurschap van Betrokkene 2. Op dat klachtonderdeel is de Nederlandse Gedragscode wetenschapsbeoefening 2004 (herzien in 2012 en 2014) van toepassing. Ten behoeve van de leesbaarheid en begrijpelijkheid van dit LOWI-advies worden hieronder de relevante passages uit de gedragscodes opgenomen. De gedragscodes zijn in hun geheel te raadplegen via de website van het LOWI.
Gedragscode 2014
“1.4. Auteurschap wordt erkend. In het vakgebied gebruikelijke regels worden daarbij nageleefd.”
“3.1. Onderzoek moet gerepliceerd kunnen worden om de juistheid ervan te testen. De keuze van de onderzoeksvraag, de opzet van het onderzoek, de keuze van de gehanteerde methode en verwijzing naar geraadpleegde bronnen is zodanig nauwkeurig gedocumenteerd dat controle op alle stappen van het onderzoeksproces in beginsel mogelijk is.”
Gedragscode 2018
“24. Beheer de verzamelde data zorgvuldig en bewaar zowel de ruwe als de bewerkte versies gedurende een voor de discipline en methodologie passende termijn.”
“25. Werk er aan mee dat data waarvoor dat gepast is, overeenkomstig de FAIR-beginselen vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar zijn (Findable, Accessible, Interoperable, Re-usable).”
“35. Wees transparant over de gevolgde methode en werkwijze, en leg deze waar relevant vast in onderzoeksprotocollen, logboeken, lab journals of verslagen. De wetenschappelijke argumentatie moet helder zijn en de stappen in het onderzoeksproces moeten controleerbaar zijn. Doorgaans zal dit betekenen dat het onderzoek voldoende gedetailleerd moet zijn beschreven om de dataverzameling te kunnen repliceren en de data-analyse te kunnen herhalen.”
“40. Doe bij het overnemen van ideeën, procedures, resultaten en tekst recht aan het betrokken wetenschappelijk werk van anderen en verwijs zorgvuldig naar de bron.”
In paragraaf 5.2, onder C, (p. 24) van de gedragscode staan verschillende wegingscriteria opgenomen aan de hand waarvan moet worden afgewogen of een normschending kwalificeert als een lichte tekortkoming, bedenkelijk gedrag of schending van de wetenschappelijke integriteit. Die wegingscriteria zijn:
“a. de omvang van het niet-naleven;
b. de mate waarin het niet-naleven opzettelijk heeft plaatsgevonden, of een vorm van grove nalatigheid was, dan wel het gevolg was van slordigheid of onwetendheid;
c. de mogelijke gevolgen voor de validiteit van het betrokken onderzoek en voor de stand van de wetenschap ter zake;
d. de mogelijke effecten op het vertrouwen in de wetenschap en tussen wetenschappers;
e. de overige mogelijke gevolgen voor individuen, de samenleving of de omgeving;
f. het mogelijke voordeel voor de onderzoeker of andere belanghebbenden;
g. of het om een wetenschappelijke publicatie gaat dan wel een populairwetenschappelijke uiting, onderwijsmateriaal of advies;
h. de opvattingen in de discipline(s) over de ernst van het niet-naleven;
i. de positie en ervaring van de onderzoeker;
j. de mate waarin de onderzoeker vaker is tekortgeschoten;
k. of de instelling bij de uitvoering van haar zorgplichten is tekortgeschoten;
l. de tijd die verlopen is voordat van binnen of buiten de instelling tegen het niet-naleven actie is ondernomen.”
Oordeel LOWI
Reproduceerbaarheid
17. Betrokkene 2 heeft verklaard dat alle problemen met de reproduceerbaarheid zijn ontstaan door problemen met zijn code en opslag daarvan. Het is daarom niet meer mogelijk om exact dezelfde figuren en andere details uit het proefschrift te reproduceren. Naar het oordeel van het LOWI is deze verklaring van Betrokkene 2 geloofwaardig en betrof het hier eerlijke fouten, al kan zeker worden gesproken van slordig handelen. Het LOWI ziet daarin onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat Betrokkene 2 hiermee normen uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 heeft geschonden. De gedragscode eist met norm 35 weliswaar dat onderzoek repliceerbaar is, zie ook uitwerking 3.1 in de daaraan voorafgaande gedragscode, maar op de hoorzitting bij het LOWI is onweersproken gebleven dat het in principe mogelijk is gelijkwaardige figuren en andere details te geven. Replicatie van het onderzoek is met andere woorden in principe mogelijk, zij het (in dit geval) niet letterlijk. Het LOWI volgt Verzoeker daarom evenmin in zijn standpunt dat de promotiecommissie ingelicht had moeten worden over de problemen met de reproduceerbaarheid. Reeds omdat er, anders dan Verzoeker betoogt, geen sprake is van schending van een norm uit de gedragscode, was het informeren van de promotiecommissie niet aan de orde. Over de andere wetenschappelijk-inhoudelijke kritiekpunten die Verzoeker over het hoofdstuk in kwestie heeft aangedragen, zoals onder meer het ‘omschalen’ van data, is het LOWI van oordeel dat dit kwesties zijn van wetenschappelijk debat en dat Betrokkenen 1 en 2 hiermee ook geen normen uit de gedragscode hebben overschreden.
Plagiaat?
18. Tussen partijen is niet in geschil dat Betrokkenen, die in dezelfde vakgroep als Verzoeker werkzaam waren, aan een idee zijn gaan werken nadat Verzoeker Betrokkene 2 op dat spoor had gezet tijdens een telefoongesprek waarin verschillende ideeën werden uitgewisseld. Vast staat ook dat Verzoeker en zijn co-promotor als eerste over dit idee hebben gepubliceerd. Het LOWI onderschrijft het standpunt van het Bestuur dat zowel in het proefschrift als in de publicatie uit klacht 3 geen sprake is van ideeënplagiaat omdat in de publicaties op de juiste plekken in ieder geval is verwezen naar het werk van (kort gezegd) Verzoeker en zijn co-promotor.
19. Naar het oordeel van het LOWI is echter met zowel de verwijzing in het proefschrift (de bevindingen zijn ‘in lijn met’) als de tekst in de oorspronkelijke abstract van de publicatie uit klacht 3 (‘we show’) onvoldoende zorgvuldigheid betracht zoals die wordt vereist door norm 40 van de gedragscode.
20. Het LOWI is van oordeel dat de onvoldoende zorgvuldige verwijzing in het proefschrift moet worden gekwalificeerd als een lichte tekortkoming ten aanzien van Betrokkene 2 en als bedenkelijk gedrag ten aanzien van Betrokkene 1. Het LOWI kwalificeert de normschending door Betrokkene 1 dus zwaarder dan diezelfde normschending door Betrokkene 2. Het LOWI komt tot dit oordeel door betekenis toe te kennen aan de positie en ervaring van Betrokkene 1. Verder kan het LOWI niet voorbijgaan aan het feit dat hij vaker is tekortgeschoten richting Verzoeker (zie LOWI-advies 2023-17). Het LOWI zal het Bestuur adviseren om in het definitieve oordeel te verduidelijken dat hier geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit zoals ook de CWI had overwogen, maar wel van een lichte tekortkoming (Betrokkene 2) en bedenkelijk gedrag van een senior onderzoeker (Betrokkene 1) naar een junior onderzoeker (Verzoeker), zodat de klacht in zoverre gegrond is.
21. De onvoldoende zorgvuldigheid in de abstract (klacht 3) dient naar het oordeel van het LOWI te worden gekwalificeerd als lichte tekortkoming ten aanzien van Betrokkenen 2 en 3 en als bedenkelijk gedrag ten aanzien van Betrokkene 1. Bij de kwalificatie als lichte tekortkoming betrekt het LOWI dat de omvang van het niet-naleven beperkt is; de abstract was met de formulering (‘we show’) onvoldoende zorgvuldig maar de hoofdtekst was wel zorgvuldig. Verder is het LOWI niet gebleken dat de onzorgvuldigheid in de abstract opzettelijk is opgenomen. Uit de stukken en de hoorzitting is overtuigend naar voren gekomen dat de tekst voor de abstract is aangeleverd door andere co-auteurs. Betrokkenen zijn echter onvoldoende alert geweest op een zorgvuldige formulering. Ten aanzien van Betrokkene 1 dient de normschending naar het oordeel van het LOWI opnieuw zwaarder te worden gekwalificeerd, wegens zijn senior positie en ervaring en gezien de mate waarin hij eerder richting Verzoeker is tekortgeschoten. Het LOWI zal het Bestuur adviseren om in het definitieve oordeel te verduidelijken dat in klacht 3 inderdaad geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit zoals ook de CWI had overwogen, maar wel van een lichte tekortkoming (Betrokkenen 2 en 3) en bedenkelijk gedrag (Betrokkene 1) en dat de klacht in zoverre gegrond is.
22. De abstract van de publicatie uit klacht 3 is inmiddels aangepast (‘we confirm’ in plaats van ‘we show’). Op de hoorzitting bij het LOWI heeft het Bestuur gesteld dat de aangepaste formulering voldoende zorgvuldig is. Het Bestuur heeft hiertoe verwezen naar e-mailcorrespondentie tussen Betrokkene 3 en Verzoekers co-promotor. Het LOWI heeft deze correspondentie teruggelezen (bijlage C bij het verweerschrift van Betrokkene 3) en constateert dat de co-promotor in een e-mail van 22 januari 2022 een tekstvoorstel doet: ‘in agreement with’ in plaats van ‘we show’. Vervolgens is de abstract aangepast en blijkt uit een e-mailwisseling van 23 maart 2022 (bijlage F bij hetzelfde verweerschrift) dat er wat betreft de co-promotor van zijn kant ‘absolutely no unpleasant relations and no personal problems’ Uit deze e-mail blijkt niet dat de co-promotor de aangepaste formulering in de abstract heeft geaccordeerd, maar wel dat de zaak wat de co-promotor betreft hiermee was afgedaan. Het LOWI is deze opvatting ook toegedaan. De aangepaste formulering (‘we confirm’ in plaats van ‘we show’) is voldoende zorgvuldig. Er zijn geen verdere herstelmaatregelen nodig.
Co-auteurschap Betrokkene 2 en opname in het proefschrift
23. Wat betreft het betwiste co-auteurschap van Betrokkene 2, onderschrijft het LOWI het standpunt van het Bestuur zoals weergegeven in overweging 12 van dit advies. Het LOWI ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het co-auteurschap van Betrokkene 2 gezien de gebruiken in het vakgebied en de bijdrage van Betrokkene 2 die door de CWI voldoende zorgvuldig is gereconstrueerd en die het LOWI ook geloofwaardig acht. Hiermee is er voor het LOWI evenmin aanleiding voor het oordeel dat het artikel in strijd met normen van wetenschappelijke integriteit in het proefschrift zou zijn opgenomen. Voor het overige zijn CWI’s en het LOWI niet bevoegd om te oordelen over (de promotiewaardigheid van) proefschriften. Zoals de CWI terecht heeft overwogen is dit voorbehouden aan het College voor Promoties.
Conclusie
24. Het verzoek is gedeeltelijk gegrond.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek gegrond voor wat betreft de verwijzingen naar het werk van Verzoeker en zijn co-promotor;
II. verklaart het verzoek voor het overige ongegrond;
a. adviseert het Bestuur om in het definitieve oordeel onder verwijzing naar dit LOWI-advies te verduidelijken dat:
klacht 2 gegrond is voor wat betreft de verwijzing in het proefschrift;
b. dit geen schending van de wetenschappelijke integriteit betreft maar wel een lichte tekortkoming door Betrokkene 2 en bedenkelijk gedrag door Betrokkene 1;
c. klacht 2 voor het overige ongegrond is;
d. klacht 3 gegrond is;
e. dit geen schending van de wetenschappelijke integriteit betreft maar wel een lichte tekortkoming door Betrokkenen 2 en 3 en bedenkelijk gedrag door Betrokkene 1.
Aldus vastgesteld op 2 november 2023 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.