Categorieën
Besluit

Besluit 2020-04

Van schending van norm 60 kan pas sprake zijn als heel duidelijk is dat er geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit. Dat is hier niet het geval.

Print Friendly, PDF & Email

naar aanleiding van het verzoek van:

1. …

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van Universiteit Utrecht

Procesverloop

Op 8 juli 2019 heeft … (hierna: Verzoeker) een klacht ingediend bij het College van Bestuur van Universiteit Utrecht (hierna: Bestuur) over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … (hierna: Betrokkene).

Het Bestuur heeft deze klacht ter advisering doorgestuurd aan de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Utrecht (hierna: CWI).

De CWI heeft deze klacht op 27 september 2019 ter hoorzitting behandeld en heeft het Bestuur op 15 januari 2020 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.

Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker bij aanvankelijk oordeel van 22 januari 2020 ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 25 februari 2020 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 18 maart 2020 besloten het verzoek niet in behandeling te nemen.

Overwegingen

Inleiding

1. In een krantenartikel in [krant] van … 2019 stelt …journalist X dat Y veelvuldig plagiaat zou hebben gepleegd, onder meer in zijn proefschrift uit [jaartal].

2. Dit krantenartikel heeft geleid tot een publiek debat over dit vermeende plagiaat. Naar aanleiding van het krantenartikel heeft het College van Bestuur van [andere universiteit] een externe Commissie Wetenschappelijke Integriteit ingesteld om een onderzoek te laten verrichten en hierover advies aan hem uit te brengen.

3. Betrokkene was lid van de promotiebeoordelingscommissie die dit proefschrift destijds heeft goedgekeurd. Hij heeft zich in dit publieke debat gemengd en was op … 2019 te gast bij het televisieprogramma Z. In gesprek met de presentator van dat programma heeft Betrokkene zich uitgelaten over het vermeende plagiaat in het proefschrift van Y.

De klacht

4. Verzoeker klaagt kort gezegd dat Betrokkene norm 60 uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 (hierna: de gedragscode) heeft geschonden, omdat hij in het tv-programma Z voortijdig, voorbarig en in het openbaar stelt dat Y in zijn proefschrift meermalen plagiaat heeft gepleegd. Volgens Verzoeker had Betrokkene zijn vermoeden van schending van wetenschappelijke integriteit uitsluitend mogen uiten door een klacht in te dienen bij een Commissie Wetenschappelijke Integriteit. Een dergelijke klachtprocedure is immers voor dat soort situaties bedoeld en is met de nodige waarborgen bekleed.

Het CWI-advies en het aanvankelijk oordeel

5. Het Bestuur verklaart Verzoekers klacht ontvankelijk en ongegrond, onder verwijzing naar het CWI-advies.

6. In het CWI-advies wordt vastgesteld dat Betrokkene in het tv-programma Z een beschuldiging van plagiaat heeft geuit en daarmee een beschuldiging van schending van de wetenschappelijke integriteit. Ook wordt vastgesteld dat Betrokkene deze beschuldiging baseert op eigen onderzoek dat hij heeft gedaan naar aanleiding van het artikel in de [krant] van … 2019. Dit onderzoek bestond eruit dat Betrokkene delen van het proefschrift uit [jaartal] heeft vergeleken met bronmateriaal.

De CWI interpreteert norm 60 van de gedragscode zo dat deze bepaalt dat het niet is toegestaan om tegen beter weten in beschuldigingen te uiten van schendingen van wetenschappelijke integriteit. Volgens de CWI gaat het er daarbij niet om of een beschuldiging objectief gezien onjuist blijkt te zijn, maar of degene die deze beschuldiging uitte op dat moment wist of had kunnen weten dat deze beschuldiging onjuist was. Nu Betrokkene door eigen onderzoek tot de overtuiging is gekomen dat in het proefschrift uit [jaartal] plagiaat is gepleegd, constateert de CWI dat Betrokkene de beschuldigingen van plagiaat niet tegen beter weten in heeft geuit. De CWI concludeert dat norm 60 uit de gedragscode niet is geschonden.

De CWI merkt in het advies verder nog op dat in norm 60 geen voorschriften zijn opgenomen over de wijze waarop de beschuldigingen worden geuit. Volgens de CWI kan het vertrouwelijk melden van een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit daarom ook onder de werking van norm 60 vallen en beperkt de norm zich niet alleen tot in het openbaar geuite beschuldigingen.

De CWI merkt tot slot ook nog op dat zij met klager eens is dat primair de daartoe geëigende klachtprocedure zou moeten worden gevolgd in het geval van een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit, maar dat Betrokkene met zijn optreden in Z niet de intentie had om op de stoel van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de [andere universiteit] te zitten. De CWI wijst er ook op dat Betrokkene in het tv-programma heeft verwezen naar het toen nog lopende onderzoek van de externe Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de [andere universiteit] en dat hij zijn eigen bevindingen nadrukkelijk onderscheidt van het uiteindelijke oordeel van die externe commissie.

Het verzoek

7. Verzoeker betoogt dat het CWI-advies het aanvankelijk oordeel niet kan dragen.

7.1. Hiertoe voert hij aan dat de CWI een onjuiste interpretatie geeft van norm 60 van de gedragscode. Volgens Verzoeker acht de CWI de subjectieve overtuiging van Betrokkene voldoende om te concluderen dat Betrokkene niet wist of niet had moeten weten dat de beschuldiging van plagiaat onjuist was, terwijl de zinsnede ‘had moeten weten’ juist een geobjectiveerde toetsing vereist. Volgens Verzoeker heeft hij de noodzaak van een geobjectiveerde toetsing in zijn klacht onderbouwd, maar heeft de CWI deze onderbouwing genegeerd zodat aan het advies in ieder geval een motiveringsgebrek kleeft.

7.2. Verzoeker kan zich verder niet verenigen met de laatste twee alinea’s van het CWI-advies die ook in de laatste twee alinea’s van overweging 6 van dit LOWI-advies zijn weergegeven.
In de een na laatste alinea van het advies stelt de CWI een vertrouwelijke melding van een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit volgens Verzoeker ten onrechte gelijk aan een openbaar geuite beschuldiging zoals die van Betrokkene. Verzoeker verzet zich ook tegen deze passage, omdat hij hierin een insinuatie meent terug te lezen die Betrokkene in de klachtprocedure zou hebben geuit. Namelijk de insinuatie dat Betrokkene zich op zijn beurt ook over Verzoeker zou kunnen beklagen met een beroep op norm 60 uit de gedragscode, omdat Verzoeker met zijn klacht over Betrokkene ook een beschuldiging uit.

Onder verwijzing naar artikel 6 van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Utrecht stelt Verzoeker dat hij niet mag worden benadeeld als gevolg van zijn klacht en doet de manier waarop een wetenschapper een beschuldiging uit (in het openbaar of vertrouwelijk binnen een klachtprocedure) er wel degelijk toe en kan dit het verschil maken in de beoordeling of norm 60 is geschonden of niet. Volgens Verzoeker zijn wetenschappers op basis van de klachtenregeling van de instelling waaraan zij werken, gebonden om vermoede schendingen van wetenschappelijke integriteit uitsluitend aan de orde te stellen via de klachtprocedure van die instelling.

In de laatste alinea van het advies hecht de CWI volgens Verzoeker ten onrechte belang aan de intentie van Betrokkene, waar de CWI overweegt dat “beklaagde met het doen van zijn uitlatingen niet de intentie had om op de stoel van de commissie (…) te zitten”. Volgens Verzoeker gaat het niet om de intenties van Betrokkene, maar om zijn handelingen en feitelijke uitlatingen. De intenties van Betrokkene mogen volgens Verzoeker niet mede tot de conclusie leiden dat Verzoekers klacht ongegrond is, aldus Verzoeker.

7.3. Verzoeker voert tot slot aan dat de CWI gelet op de systematiek van de gedragscode bij haar advies had moeten betrekken welke gevolgen de schending van norm 60, die er volgens Verzoeker is, met zich mee brengt.

Juridisch kader

Reglement LOWI 2018

8. Artikel 3, tweede lid, van het Reglement LOWI 2018 luidt:

“Een lid van het LOWI dat op enigerlei wijze is betrokken bij een zaak, verschoont zich.”

Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, luidt:

“Het LOWI is niet verplicht het Verzoek in behandeling te nemen of de behandeling van een Verzoek verder voort te zetten indien het Verzoek kennelijk ongegrond is.”

Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018

9. Norm 60 van de gedragscode luidt:

“Uit geen beschuldiging van schending van de wetenschappelijke integriteit waarvan men weet of had moeten weten dat deze onjuist is.”

Richtlijn 5.2, lid 2, van de gedragscode, voor zover relevant, luidt:

“Als de volgende normen niet worden nageleefd, hangt het van de uitkomst van de weging met behulp van de wegingscriteria af of de kwalificatie ‘schending van de wetenschappelijke integriteit’ op haar plaats is dan wel een minder zware kwalificatie:”

Vervolgens wordt onder meer norm 60 genoemd.

Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Utrecht

10. Artikel 6 van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Utrecht luidt:

“Het indienen van een klacht ingevolge deze regeling kan voor de klager tot generlei nadeel, direct of indirect, leiden, tenzij de klager niet te goeder trouw heeft gehandeld. (…)”

Verschoning LOWI-leden

11. In zijn verzoekschrift besteedt Verzoeker aandacht aan de omstandigheid dat hij voorheen een functie bij het LOWI heeft bekleed. Verzoeker concludeert dat dit echter geen onaanvaardbaar gevaar van belangenverstrengeling oplevert. Verzoeker benoemt dat de LOWI-leden met wie hij destijds heeft samengewerkt, niet langer deel uitmaken van het LOWI. Verder geeft hij van een aantal huidige LOWI-leden aan in welke diverse professionele setting hij in het verleden met deze leden in contact heeft gestaan.

12.1. Op grond van artikel 3 van het Reglement LOWI 2018 kan een lid van het LOWI zich verschonen. De vraag of LOWI-leden zich zouden moeten verschonen is niet aan Verzoeker om te stellen en te beantwoorden, maar is aan de (individuele) LOWI-leden zelf.

12.2. Het LOWI merkt op dat geen van de leden van het LOWI betrokken is bij de aangelegenheid die onderwerp is van de klacht. Belangenverstrengeling is dan ook niet aan de orde. Dat neemt niet weg dat wanneer tussen een lid van het LOWI en een van de partijen een bijzondere relatie bestaat waardoor (de schijn van) partijdigheid wordt gewekt, het betreffende lid zich van advisering door het LOWI dient te onthouden. De door Verzoeker omschreven contacten leiden niet tot de conclusie dat getwijfeld moet worden aan de onpartijdigheid van de door Verzoeker genoemde leden van het LOWI. Gelet op het voorgaande ziet geen van de individuele LOWI-leden aanleiding om zich te verschonen.

Beoordeling van het verzoek

12. Tussen partijen is niet in geschil dat Betrokkene met zijn optreden in het tv-programma Z een beschuldiging van plagiaat heeft geuit en daarmee een beschuldiging van schending van de wetenschappelijke integriteit. Het LOWI neemt dat ook in dit besluit als vaststaand gegeven aan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of Betrokkene wist of had moeten weten dat deze beschuldiging van plagiaat onjuist is.

Volgens verzoeker interpreteert de CWI norm 60 onjuist, omdat de CWI uitsluitend de subjectieve overtuiging van Betrokkene dat in het proefschrift plagiaat is gepleegd doorslaggevend acht voor de conclusie dat norm 60 niet is geschonden. Volgens Verzoeker had de CWI ook een meer geobjectiveerde toets moeten uitvoeren of Betrokkene had moeten weten dat de beschuldiging van plagiaat onjuist is. Volgens Verzoeker had Betrokkene inderdaad moeten weten dat de beschuldiging van plagiaat onjuist is, omdat Betrokkene de engere definitie van plagiaat als ‘tekstgebruik van anderen zonder bronvermelding’ kent, maar niet-adequate bronvermelding ook onder plagiaat heeft geschaard in het tv-programma. Betrokkene had volgens Verzoeker ook moeten weten dat de wijze van bronvermelding vaker voorkwam in het desbetreffende vakgebied in die periode rond [jaartal].

Verzoeker geeft aan dat hij zelf 9 proefschriften uit dit vakgebied in de periode 1980-1997 heeft onderzocht op wijze van bronvermelding en dat hieruit blijkt dat er maximaal 4 systemen van bronvermelding door elkaar werden gebuikt. Volgens Verzoeker is er geen aanwijzing dat deze verschillende manieren van bronvermelding in die periode onder plagiaat werden geschaard.

13.1. Het LOWI stelt voorop dat het van belang is dat wetenschappers die menen dat sprake is van niet- wetenschappelijk integer handelen, dat aan de orde moeten kunnen stellen. Norm 60 brengt hierop een beperking aan. Juist vanwege het belang van een publiek debat over wetenschappelijke integriteit, moet worden voorkomen dat van norm 60 een zogenoemd afschrikwekkende werking uitgaat op de vrijheid van meningsuiting die aan eenieder en dus ook aan wetenschappers toekomt. Dat betekent dat van schending van norm 60 pas sprake kan zijn als heel duidelijk is dat er geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit. Dat betekent in dit geval dat heel duidelijk moet zijn dat er geen sprake is van plagiaat in het proefschrift van Y.

13.2. Het LOWI is het met Verzoeker eens dat de zinsnede ‘had moeten weten’ in norm 60 een geobjectiveerde toetsing verlangt. Het LOWI overweegt dat de CWI een dergelijke geobjectiveerde toetsing ook heeft uitgevoerd. In het CWI-advies staat namelijk dat het de commissie is gebleken dat Betrokkene zijn beschuldiging heeft gebaseerd op door hem zelf verricht onderzoek, waarbij hij delen van het proefschrift heeft vergeleken met het bronmateriaal. Naar het oordeel van het LOWI zit de objectivering hierin dat Betrokkene het door hem uit het krantenartikel opgepikte signaal dat sprake zou zijn van plagiaat heeft geobjectiveerd door hier zelf onderzoek naar te doen. De CWI heeft dit terecht in haar toetsing betrokken.

13.3. Volgens de CWI heeft Betrokkene in zijn verweerschrift en tijdens de hoorzitting gemotiveerd uiteengezet dat hij bij zijn onderzoek stuitte op verschillende letterlijke citaten in het proefschrift die in zijn ogen niet volgens de daarvoor geldende voorschriften op een adequate wijze van bronvermelding zijn voorzien. Verzoeker is het met Betrokkene eens dat in het proefschrift geen adequate wijze van bronvermelding plaatsvindt, maar weerspreekt de kwalificatie hiervan als plagiaat. Volgens Verzoeker kunnen deze feitelijke handelingen niet als plagiaat worden gekwalificeerd omdat bronvermelding niet volledig ontbrak en had Betrokkene dit ook moeten weten.

Verzoeker en Betrokkene zijn het in wezen eens over de feiten, maar verschillen van mening over de vraag of deze feiten zijn aan te merken als plagiaat. Waar Verzoeker vooral verwijst naar het ten tijde van het proefschrift ontbreken van (Nederlandse) regelgeving die deze wijze van bronvermelding verbood en een, naar hij stelt, destijds bestaande praktijk, verwijst Betrokkene naar regels van de (Amerikaanse) …, die een dergelijke vorm van citeren niet zouden toestaan en betwist hij bovendien dat deze vorm van citeren in [jaartal] gebruikelijk was. Het LOWI is van oordeel dat zich reeds hierom niet de situatie voordoet dat het heel duidelijk is dat er geen sprake is van plagiaat in het proefschrift van Y. Van schending van norm 60 is daarom geen sprake.

13.4. Gelet op het voorgaande onderschrijft het LOWI het op het CWI-advies gebaseerde aanvankelijke oordeel van het Bestuur dat Betrokkene norm 60 niet heeft geschonden. Aan bespreking van de andere argumenten op dit punt komt het LOWI derhalve niet toe.

14. De grieven van Verzoeker tegen de laatste twee alinea’s van het CWI-advies leiden niet tot een ander oordeel. Dit komt omdat de laatste twee alinea’s, wat daar verder ook van zij, overwegingen ten overvloede zijn en geen dragende overwegingen voor het oordeel van de CWI dat Betrokkene norm 60 niet heeft geschonden.

15. Ook Verzoekers derde grief kan niet slagen. Zoals hierboven overwogen, onderschrijft het LOWI het aanvankelijke oordeel van het Bestuur dat Betrokkene norm 60 niet heeft geschonden. Voor weging en kwalificatie van een schending zoals bedoeld onder paragraaf 5.2 van de gedragscode is bij gebrek aan een schending dan ook geen noodzaak.

Conclusie

16. Het verzoek is kennelijk ongegrond. Het LOWI besluit het verzoek daarom verder buiten behandeling te laten.

17. Dit betekent dat het LOWI geen advies aan het Bestuur uitbrengt.

BESLUIT

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart het verzoek van … kennelijk ongegrond;

II. besluit het verzoek verder buiten behandeling te laten;

III. brengt geen advies uit aan het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht.

Aldus vastgesteld op 1 april 2020 door prof. mr. W.J. Zwalve, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.

 

Print Friendly, PDF & Email