Categorieën
Besluit

Besluit 2020-03

Met de aanpassing van de auteursbijdragen is volledig tegemoet gekomen aan de klacht van Verzoeker. Daarom heeft Verzoeker onvoldoende belang bij een advies van het LOWI over de schriftelijke weigering van het bestuur om een aanvankelijk oordeel vast te stellen.

naar aanleiding van het verzoek van:

1. …

over de beslissing van

2. de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht

Procesverloop

Op 30 oktober 2018 heeft … (hierna: Verzoeker) een klacht ingediend bij de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (hierna: het Bestuur) over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … en anderen (hierna: Betrokkenen).

Het Bestuur heeft deze klacht op 12 november 2018 ter beoordeling doorgezonden aan de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Utrecht (hierna: CWI).

De CWI heeft deze klacht in behandeling genomen en heeft het Bestuur op 27 augustus 2019 geïnformeerd dat het geen advies aan het Bestuur zal uitbrengen, omdat de vermelding van de auteursbijdragen waarover Verzoeker heeft geklaagd na overleg is aangepast en daarmee de grond aan de klacht is komen te ontvallen.

Het Bestuur heeft Verzoeker bij brief van 13 september 2019 onder verwijzing naar dit bericht van de CWI laten weten dat het geen aanvankelijk oordeel zal geven en dat het de klacht afsluit.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 24 oktober 2019 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 11 november 2019 besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Bestuur en Betrokkenen hebben allebei een verweerschrift ingediend.

Verzoeker heeft gereageerd op deze verweerschriften.

Het Bestuur en Betrokkenen hebben een laatste reactie ingediend.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 19 februari 2020 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.

Partijen worden bij advies van heden op de hoogte gebracht van dit besluit om geen hoorzitting te houden.

Overwegingen

Inleiding

1. Verzoeker en Betrokkenen zijn auteurs van het artikel “…” dat in het wetenschappelijke tijdschrift X, volume …, februari 2019, is gepubliceerd. In de zogeheten author contributions bij dat artikel zijn de auteursbijdragen toegelicht.

2. Betrokkene 1 heeft het manuscript voor dit artikel eind 2018 bij het tijdschrift ingediend. Verzoeker was het niet eens met de rol die bepaalde Betrokkenen in de author contributions in het manuscript waren toebedeeld. Volgens Verzoeker waren Betrokkenen weliswaar terecht als medeauteurs opgevoerd, maar claimden bepaalde Betrokkenen ten onrechte dat zij het onderzoek mede hadden bedacht en ontworpen en dat zij supervisie hadden uitgevoerd. Hierover heeft Verzoeker een klacht ingediend bij het Bestuur. Naar aanleiding van deze klacht hebben Betrokkenen de toelichting van de auteursbijdragen uiteindelijk aangepast naar de definitieve author contributions zoals deze nu in het gepubliceerde artikel is te raadplegen.

CWI en Bestuur

3. Het CWI heeft de klacht van Verzoeker in twee hoorzittingen behandeld. Tijdens de hoorzitting van 9 april 2019 heeft de CWI Verzoeker gehoord. Tijdens de hoorzitting van 13 mei 2019 zijn Betrokkenen gehoord.

De CWI concludeert dat sprake is van een interpretatieverschil over de voorschriften voor vermelding van auteursbijdragen. Volgens de CWI baseert Verzoeker zijn standpunt op de opvatting dat de oorspronkelijke bedenker van een studie altijd de auteur is, terwijl anderen uitgaan van de bijdrage aan het onderhavige artikel. De CWI stelt vast dat de klacht betrekking had op een conceptversie van het artikel, waarin nog wijzigingen konden worden aangebracht zoals in de praktijk gebruikelijk is. De CWI constateert verder dat overleg heeft geleid tot een voor Verzoeker en Betrokkenen acceptabele aanpassing van de auteursbijdragen ten behoeve van de definitieve publicatie.

Volgens de CWI is hiermee de grond aan de klacht komen te ontvallen en acht de CWI het niet nodig om nog een advies uit te brengen.

4. Het Bestuur sluit zich aan bij de motivering van de CWI en beslist om geen aanvankelijk oordeel over de klacht van Verzoeker te geven omdat Verzoeker zich kan vinden in de auteursbijdragen ten behoeve van de definitieve publicatie.

Het verzoek

5. Verzoeker betoogt dat de procedure bij de CWI te lang heeft geduurd en dat de CWI Verzoekers klacht bagatelliseert met de omschrijving dat sprake is van een interpretatieverschil over de voorschriften voor vermelding van auteursbijdragen in een conceptartikel. Volgens Verzoeker ging het om meer dan een interpretatieverschil, namelijk om overtreding van de richtlijnen voor auteurschap die zijn opgesteld door … (hierna: …-richtlijnen). Verder ging het volgens Verzoeker in deze kwestie niet slechts om een conceptversie van het artikel, maar om een manuscript dat reeds bij een wetenschappelijk tijdschrift was ingediend.

Standpunt van Bestuur en Betrokkenen

6. Het Bestuur stelt zich op het standpunt dat Verzoeker het eens was met de aangepaste auteursbijdragen zoals vermeld in het gepubliceerde artikel en dat de klacht daarmee was opgelost. Volgens het Bestuur kan het niet zo zijn dat een klager eerst instemt met een minnelijke oplossing om de kwestie vervolgens via het LOWI alsnog aan de orde te stellen. Volgens het Bestuur zou het LOWI het Verzoek daarom niet in behandeling moeten nemen.

7. Betrokkenen stellen zich op het standpunt dat vertraging tijdens de CWI-procedure niet kan worden tegengeworpen, omdat deze vertraging is opgelopen in een poging om (op initiatief van Verzoeker) tot een minnelijke schikking te komen. Betrokkenen wijzen erop dat Verzoeker moeilijk benaderbaar was, maar dat zij Verzoeker desondanks als auteur bij de publicatie hebben betrokken.

Volgens Betrokkenen waren de auteursbijdragen in het manuscript correct, maar hebben zij deze uiteindelijk aangepast omdat zij hierover geen strijd met Verzoeker wilden aangaan. Zij lichten verder toe dat een manuscript dat voor redactie en peer review is geüpload naar een wetenschappelijk tijdschrift nog geen definitieve status heeft en dat het heel gebruikelijk is om een manuscript nog aan te passen, zoals hier ook is gebeurd met de auteursbijdragen.

Schriftelijke weigering

8. Het LOWI adviseert het Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instelling over een door het Bestuur vastgesteld (aanvankelijk) oordeel over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit. Zoals ook staat vermeld in artikel 1 van het Reglement LOWI 2018 wordt onder een (aanvankelijk) oordeel mede verstaan de schriftelijke weigering van het Bestuur om een oordeel vast te stellen. De beslissing van het Bestuur van 13 september 2019 kwalificeert naar het oordeel van het LOWI als een schriftelijke weigering om een aanvankelijk oordeel vast te stellen. Het LOWI heeft het verzoek daarom in behandeling genomen.

Onvoldoende belang

9. In zijn reactie op de verweerschriften van Bestuur en Betrokkenen heeft Verzoeker bevestigd dat hij akkoord is met de auteursbijdragen zoals die zijn aangepast in het gepubliceerde artikel. Volgens Verzoeker wil hij met zijn verzoek aan het LOWI illustreren op welke wijze het uiteindelijk tot een compromis is gekomen. Ook verduidelijkt Verzoeker dat hij het weliswaar eens is met de publicatie, maar dat hij het oneens is met de bewoordingen waarin de CWI en het Bestuur in de brieven van 27 augustus 2019 en 13 september 2019 verslag hebben gedaan van zijn klacht.

10. Het LOWI oordeelt over verzoeken met betrekking tot niet wetenschappelijk integer handelen. Het handelen waar het hier om gaat is de weergave van de auteursbijdragen in het betreffende artikel.

Met de aanpassing van de auteursbijdragen is volledig tegemoet gekomen aan de klacht van Verzoeker. Gelet hierop en gelet op de reactie van Verzoeker zoals onder 9. van dit besluit is weergegeven, is het LOWI van oordeel dat Verzoeker onvoldoende belang heeft bij een advies van het LOWI over de beslissing van het Bestuur van 13 september 2019. De wat Verzoeker noemt illustratieve functie van deze zaak of de vermeend onjuiste woordkeus van de CWI en het Bestuur zijn onvoldoende om belang aan te nemen bij een (inhoudelijk) oordeel over de beslissing. Het LOWI zal, naar analogie van artikel 9:23, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, het verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie

11. Verzoeker heeft onvoldoende belang bij een advies van het LOWI over de beslissing van het Bestuur van 13 september 2019. Het LOWI besluit het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.

BESLUIT

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart het verzoek van … niet-ontvankelijk;

II. brengt geen advies uit aan de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht.

Aldus vastgesteld op 20 februari 2020 door prof. mr. R. Fernhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.