Categorieën
Advies

Advies 2025-03

Universiteitsbestuur heeft terecht besloten om klacht over onafhankelijk adviescollege niet verder in behandeling te nemen.

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen

Procesverloop

Op 3 oktober 2024 heeft [Verzoeker] een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].

De CWI heeft het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het Bestuur) op 29 november 2024 geadviseerd de klacht niet-ontvankelijk te verklaren.

Het Bestuur heeft dit advies overgenomen en heeft de klacht op 13 december 2024 in een aanvankelijk oordeel niet-ontvankelijk verklaard.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 13 januari 2025 verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Mr. E.J. Daalder, prof. mr. H.E. Bröring en prof. dr. J.G. van Erp hebben zich in deze zaak verschoond.

Het LOWI heeft het verzoek besproken in zijn vergadering van 29 januari 2025 en besloten om meteen tot advisering over te gaan, omdat het verzoek kennelijk ongegrond is.

Overwegingen

Inleiding

1. Betrokkene was lid van [een onafhankelijk adviescollege].

2. Verzoeker is een betrokken burger (voormalig advocaat) die zich bezighoudt met de toeslagenaffaire en de rol van de hoogste algemene bestuursrechter daarbij. Verzoeker is dezelfde als in LOWI-adviezen 2023-02 en 2023-03. Verzoeker doet onderzoek naar de toeslagenaffaire en beschouwt het als zijn missie om ‘de onderste steen boven te krijgen’.

Klacht

3. Verzoeker klaagt over de passage in het rapport van [het onafhankelijk adviescollege] waarin staat dat [het adviescollege] in zijn onderzoek niets heeft gezien van een cultuur binnen de rechtsprekende macht waarin rechtsstatelijkheid niet hoog in het vaandel staat. Volgens Verzoeker is dit onjuist omdat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) de hoofdschuldige is in de toeslagenaffaire. Betrokkene zou deze informatie genegeerd hebben en het kwestieuze gedrag van de ABRvS daarmee verhullen. Op verzoek van de CWI heeft Verzoeker verduidelijkt dat [het adviescollege] volgens hem het verslag “Ongekend onrecht” van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (2020) en het rapport “Blind voor mens en recht” van de parlementaire onderzoekscommissie Fraudebeleid en Dienstverlening (2024) heeft genegeerd en ten onrechte niet heeft betrokken bij zijn onderzoek. Verzoeker stelt dat hij zijn klacht intrekt als Betrokkene – die Verzoekers e-mails negeert – alsnog openlijk, publiekelijk voor de waarheid uitkomt.

CWI-advies en voorlopig oordeel

4. De CWI overweegt dat de klacht een professioneel verschil van opvattingen betreft oftewel een wetenschappelijke controverse, nu het gaat om de betwisting van één zin in het rapport en de stelling dat deze zin strijdig is met de hierboven genoemde documenten uit 2020 en 2024. Een dergelijk verschil van opvattingen moet in het openbare debat worden beslecht en niet in een klachtenprocedure over een vermeende schending van de wetenschappelijke integriteit. Dat Betrokkene niet reageert op e-mails is volgens de CWI geen kwestie van wetenschappelijke integriteit.

5. Het Bestuur heeft dit advies opgevolgd en de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Verzoek

6. Verzoeker betoogt dat de CWI zijn klacht verkeerd weergeeft. Hij haalt twee tekstfragmenten aan uit de parlementaire stukken uit 2020 en 2024 waarop hij in zijn klacht heeft gewezen en stelt dat de duidelijke bewoordingen van deze tekstfragmenten geen enkele ruimte laten voor een ander oordeel dan dat het bij de ABRvS stevig schort aan rechtsstatelijkheid. Hij stelt dat de passage in het rapport van [het adviescollege] waar hij over klaagt, daarom ongefundeerd en onwaar is. Bovendien is de passage niet onderbouwd, aldus Verzoeker. Verzoeker vraagt met nadruk om tezamen met Betrokkene te worden gehoord. Ook stelt hij voor dat de LOWI-leden die zijn verzoeken 2023-02 en 2023-03 hebben behandeld niet opnieuw deel uitmaken van de adviescommissie die het onderhavige verzoek behandelt.

Oordeel LOWI

7. Drie leden van het LOWI hebben zich verschoond (zie procesverloop), omdat zij op enigerlei wijze zijn betrokken bij de zaak. Zij hebben geen kennis genomen van de stukken en niet deelgenomen aan de beraadslaging over deze zaak. De overige LOWI-leden, ook zij die reeds deel uitmaakten van de adviescommissie ten tijde van het uitbrengen van advies in Verzoekers eerdere zaken 2023-02 en 2023-03, zien geen reden om zich in deze zaak te verschonen.

8. Verzoeker klaagt over de passage waarin staat dat [het adviescollege] in zijn onderzoek niets heeft gezien van een cultuur binnen de rechtsprekende macht waarin rechtsstatelijkheid niet hoog in het vaandel staat. Onderdeel van het onderzoek waren interviews en rondetafelgesprekken met mensen uit de overheidspraktijk, waaronder rechters, om inzicht te verkrijgen in de werking van de rechtsstaat in de dagelijkse overheidspraktijk. De passage waarover Verzoeker klaagt is dus niet ongefundeerd zoals Verzoeker stelt. Bovendien sluit deze passage kritiek op de ABRvS niet uit; direct aansluitend op deze passage staat dat er wel zorgen leven over de cultuur binnen delen van de rechtsprekende macht. Er zou sprake zijn van een overheidsvriendelijke houding binnen de bestuursrechtspraak. Het LOWI volgt Verzoeker evenmin in zijn stelling dat de parlementaire rapporten uit 2020 en 2024 zijn genegeerd. In het rapport van [het adviescollege] wordt immers meermaals naar deze documenten verwezen en deze zijn ook opgenomen in de literatuurlijst. Gesteld dat de normen uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 (hierna: gedragscode) in deze zaak van toepassing zijn voor zover dat in redelijkheid kan worden verlangd, is het LOWI gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen normen uit de gedragscode zijn geschonden.

9. Het LOWI onderschrijft de overweging van de CWI dat de klacht van Verzoeker veeleer een verschil van opvatting betreft en niet thuishoort in een klachtenprocedure wetenschappelijke integriteit. Dit had tot de conclusie moeten leiden dat de klacht kennelijk ongegrond is. Het LOWI zal het Bestuur adviseren om de klacht in het definitief oordeel kennelijk ongegrond te verklaren in plaats van niet-ontvankelijk. Voor de uitkomst van de klachtenprocedure maakt dit verder geen verschil: er is terecht besloten om de klacht niet verder in behandeling te nemen.

10. Het LOWI komt na een eerste inhoudelijke bestudering van de zaak tot de conclusie dat het verzoek kennelijk ongegrond is. Het LOWI ziet reeds hierom geen aanleiding om een hoorzitting te organiseren, zoals Verzoeker vraagt.

Conclusie

11. Het verzoek en de onderliggende klacht zijn kennelijk ongegrond.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I.  Verklaart het verzoek kennelijk ongegrond;

II. Adviseert het Bestuur om de klacht in het definitieve oordeel kennelijk ongegrond te verklaren in plaats van niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld op 5 februari 2025 door dr. J.K. Tijdink, lid, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.