Categorieën
Advies

Advies 2024-08 en 2024-09

Rapport in opdracht van commerciële partij is in overeenstemming met normen van wetenschappelijke integriteit. Klachtenprocedure is niet het juiste middel voor kritiek op wetenschappelijke kwaliteit. Geen zwaarwegende redenen om partijen gescheiden te horen. Partijen zijn ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verslag van de hoorzitting waarbij zij afwezig waren.

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over de aanvankelijke oordelen van

2. het College van Bestuur van de Universiteit Leiden en

3. het Bestuur van de KNAW

Procesverloop

Op 13 april 2023 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Leiden over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene 1].

Op 5 juni 2023 heeft Verzoeker dezelfde klacht ten aanzien van [Betrokkene 2] ingediend bij de CWI van de KNAW nadat Verzoeker uit een voorlopig oordeel van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) had begrepen dat het handelen van Betrokkene 2 onder de academische verantwoordelijkheid van de KNAW viel. Zie ook het LOWI-advies van vandaag in zaak nr. 2024-07.

De Besturen van beide instellingen hebben vervolgens besloten de klacht te laten behandelen door een gezamenlijke CWI onder voorzitterschap van de voorzitter van de CWI van de KNAW en met gebruikmaking van de Klachtenregeling wetenschappelijke integriteit KNAW.

De gezamenlijke CWI heeft de beide Besturen op 19 oktober 2023 geadviseerd de klachten ongegrond te verklaren.

Op 13 november 2023 heeft zowel het College van Bestuur van de Universiteit Leiden als het College van Bestuur van de KNAW dit advies overgenomen en Verzoekers klachten ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft het LOWI op 28 november 2023 verzocht om advies uit te brengen over deze voorlopige oordelen.

Op 14 december 2023 heeft Verzoeker de gronden van zijn verzoek aangevuld.

Op 18 december 2023 heeft het LOWI besloten het verzoek over de voorlopige oordelen van 13 november 2023 in behandeling te nemen. Ook heeft het LOWI besloten het verzoek over het voorlopig oordeel van de VU in behandeling te nemen en tezamen met deze zaken gevoegd te behandelen. Het LOWI had de behandeling van dit verzoek (VU) tot die tijd aangehouden. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar het procesverloop in LOWI-advies 2024-07.

De besturen van de Universiteit Leiden en de KNAW hebben op
29 januari 2024 een gezamenlijk verweerschrift ingediend. Betrokkenen 1 en 2 hebben op 8 januari 2024 eveneens een gezamenlijk verweerschrift ingediend.

Verzoeker heeft op 9 februari 2024 gereageerd op deze verweerschriften.

Betrokkenen 1 en 2 hebben op 26 februari 2024 een gezamenlijke laatste reactie ingediend.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 20 maart 2024 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het Verzoekers zaken (nrs. 2024-07, 2024-08 en 2024-09) op de stukken zal behandelen.

Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.

Overwegingen

Inleiding

1. Betrokkenen 1 en 2 zijn historici. Betrokkene 1 is als onderzoeker verbonden aan de Universiteit Leiden. Betrokkene 2 is als hoogleraar verbonden aan een onderzoeksinstituut van de KNAW.

2. Betrokkenen 1 en 2 zijn beiden auteur van een rapport waarmee verslag wordt gedaan van een omvangrijk onderzoek naar een politiek en maatschappelijk veel besproken onderwerp dat in opdracht van een commerciële partij is uitgevoerd.

Klacht

3. Verzoeker klaagt kort gezegd dat in het rapport sprake is van misleiding. Allereerst wordt volgens hem in het rapport niet vermeld dat, en toegelicht waarom, er een ruimere definitie van een sleutelbegrip wordt gehanteerd dan in een eerder rapport dat door andere onderzoekers in opdracht van de opdrachtgever is verschenen. Met de vertaling is hier volgens Verzoeker nog een extra uitbreiding van de definitie bijgekomen. Ten tweede is volgens Verzoeker sprake van misleiding omdat relevante contra-indicaties niet zijn genoemd in het rapport. Ten derde is volgens Verzoeker sprake van misleiding omdat een in het rapport genoemde persoon ongefundeerd verdacht wordt gemaakt. De klacht bevat verder verschillende opmerkingen over de kwaliteit van het rapport, maar zoals Verzoeker daarbij zelf al aangeeft zijn dit geen zelfstandige gronden voor het indienen van een klacht zodat deze opmerkingen in dit advies verder niet worden weergegeven. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de klacht wordt naar het CWI-advies verwezen.

CWI-advies en voorlopige oordelen

4. Volgens de CWI is het rapport een populair-wetenschappelijke uiting zoals bedoeld in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018. Dit blijkt volgens de CWI uit de omstandigheden dat het rapport niet peer reviewed is, dat er slechts een twintigtal voetnoten zijn opgenomen, dat het niet bij een wetenschappelijk tijdschrift is aangeboden, dat het is geschreven in een lossere toegankelijke stijl, dat het rapport mede tot doel had om het publiek te informeren en dat er geen wetenschappelijk artikel is verschenen waarop het rapport is gebaseerd hetgeen vaak wel het geval is.

5. De CWI overweegt dat de onderzoekers vanwege de gevoeligheid van het onderwerp van het rapport, waarbij de maatschappelijke opinie aan verandering onderhevig is, hadden kunnen kiezen voor een uitgebreidere toelichting op hun definitie van een sleutelbegrip. Dat zij een andere keuze hebben gemaakt betekent volgens de CWI echter niet dat Betrokkenen 1 en 2 onzorgvuldig of in strijd met de wetenschappelijke integriteit hebben gehandeld. In het rapport wordt voldoende duidelijk en expliciet uitgelegd welke definitie de onderzoekers hebben gehanteerd en waarom ze daarvoor hebben gekozen, aldus de CWI. Ook is geëxpliciteerd dat de definitie afwijkt van de definitie uit het eerdere rapport waarop Verzoeker wijst. Dat ervoor is gekozen om niet alle verschillen te duiden ligt volgens de CWI binnen de keuzevrijheid die Betrokkenen 1 en 2 hebben bij het schrijven van het rapport, waarbij de CWI het van belang acht dat het een populair-wetenschappelijke uiting betreft. De auteurs hebben daarbij een grotere vrijheid om de definitie zo vorm te geven dat de toegankelijkheid van het rapport wordt gewaarborgd. Ditzelfde geldt volgens de CWI voor de vertaling van de definitie. Betrokkenen 1 en 2 hadden daarbij een andere keuze kunnen maken en de CWI kan Verzoeker volgen in zijn kritiek en kan zich indenken dat bepaalde keuzes ongelukkig zijn uitgevallen, maar dit leidt volgens de CWI niet tot de slotsom dat Betrokkenen 1 en 2 dermate onzorgvuldig zijn geweest dat zij een inbreuk op de wetenschappelijke integriteit hebben gemaakt.

6. De CWI volgt Betrokkenen 1 en 2 in hun stelling dat historisch onderzoek niet volledig kan zijn en overweegt dat Verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat Betrokkenen 1 en 2 bewust informatie hebben achtergehouden om de conclusies van het rapport te beïnvloeden. Bovendien is niet gebleken dat deze informatie, als deze wel zou zijn opgenomen in het rapport, tot andere conclusies zou hebben geleid. Dat niet alle relevante literatuur in voetnoten is vermeld, acht de CWI in het licht van de populair-wetenschappelijke aard van het rapport eveneens begrijpelijk. Er is bewust voor gekozen om niet al te veel voetnoten en bronverwijzingen op te nemen, maar het rapport vooral op archiefonderzoek te baseren. Daarnaast geldt volgens de CWI dat niet alle tijdens de hoorzitting genoemde publicaties al beschikbaar waren ten tijde van schrijven van het rapport en dat deze, voor zover dat wel zo was, geen wezenlijke informatie toevoegden aan het rapport, gelet op het doel daarvan.

7. Tot slot overweegt de CWI dat in het rapport niet wordt gesteld dat een in het rapport genoemde persoon betrokken is geweest bij een bepaalde praktijk.

8. Alles overziend is het de CWI niet gebleken dat lezers worden misleid bij het presenteren van de onderzoeksresultaten, laat staan dat Betrokkenen 1 en 2 op misrepresentatie zouden hebben aangestuurd.

9. De beide Besturen hebben dit CWI-advies overgenomen en de klachten van Verzoeker ongegrond verklaard.

Verzoek

10. Verzoeker heeft bij het LOWI een aantal procedurele en inhoudelijke bezwaren naar voren gebracht.

11. De procedurele bezwaren luiden als volgt. Volgens Verzoeker heeft de CWI voorafgaand aan de hoorzitting ten onrechte geweigerd om een reactie die hij had geschreven op het verweerschrift van Betrokkenen 1 en 2 in te nemen. Ook betoogt hij dat partijen zonder motivering buiten elkaars aanwezigheid zijn gehoord en dat hij daarom niet heeft kunnen reageren op verschillende standpunten die Betrokkenen 1 en 2 blijkens het verslag van hun hoorzitting naar voren hebben gebracht. Zo had Verzoeker willen reageren op het standpunt dat het rapport een populair-wetenschappelijke publicatie is. Ook had hij willen reageren op het standpunt dat het omwille van de tijd niet meer mogelijk was om bepaalde informatie (contra-indicaties volgens Verzoeker) uit een recente publicatie in het rapport te verwerken. Ten derde had hij willen reageren op het standpunt dat het rapport voldoet aan de kwaliteitscriteria voor wetenschappelijk onderzoek. Met deze genoemde standpunten is Verzoeker het niet eens. In zijn verzoek aan het LOWI heeft hij uitgelegd waarom.

12. De inhoudelijke bezwaren van Verzoeker zijn als volgt. Volgens Verzoeker was het voor Betrokkenen 1 en 2 heel goed mogelijk geweest om met een enkel zinnetje de benodigde transparantie te betrachten over hun (uitbreiding van de) definitie van een sleutelbegrip zonder daarbij de aard van het rapport te veranderen. Verder stelt hij dat een bron uit 2020 met contra-indicaties bij Betrokkenen 1 en 2 bekend had moeten zijn en dat een bron met contra-indicaties uit 2022 waarvan de CWI overweegt dat die niet beschikbaar was ten tijde van publicatie van het rapport wel degelijk beschikbaar was en dat Betrokkenen 1 en 2 die bron ook in het rapport hebben gebruikt maar de contra-indicaties die daarin staan hebben genegeerd. Tot slot erkent Verzoeker dat in het rapport niet letterlijk staat dat een in het rapport genoemde persoon betrokken is geweest bij een bepaalde praktijk, maar dat dit door verschillende elementen in het rapport wel wordt gesuggereerd. Volgens Verzoeker leidt dit bij de gemiddelde lezer tot het beeld dat de persoon in kwestie wel degelijk betrokken is geweest bij een bepaalde praktijk.

Standpunt Besturen

13. Voor wat betreft Verzoekers inhoudelijke kritiekpunten verwijzen de Besturen naar het CWI-advies.

14. Over Verzoekers eerste procedurele punt van kritiek stellen de Besturen dat Verzoeker niet in zijn belangen is geschaad doordat de CWI zijn schriftelijke stuk voor de hoorzittingen heeft geweigerd. Hiertoe wordt aangevoerd dat Verzoeker tijdens de hoorzitting waarin hij is gehoord 20 minuten en daarmee ruim de tijd heeft gekregen om mondeling te reageren op het verweerschrift van Betrokkenen 1 en 2 en dat Verzoeker dat met behulp van een pleitnota ook heeft gedaan. Volgens de Besturen is het gerechtvaardigd dat de CWI Verzoekers schriftelijke stuk heeft geweigerd, omdat het te kort dag was tot de hoorzitting en de Klachtenregeling wetenschappelijke integriteit KNAW ook niet voorziet in een dergelijke reactiemogelijkheid voor klagers voorafgaand aan een zitting.

15. Over de omstandigheid dat partijen gescheiden van elkaar zijn gehoord, stellen de Besturen zich op het standpunt dat de CWI hiermee, gelet op de badinerende toon die partijen in de schriftelijke stukken gebruiken, heeft willen voorkomen dat er een discussie zou ontstaan tussen partijen die zou afleiden van de inhoud van de klacht. De CWI heeft zich met haar keuze om partijen gescheiden te horen willen richten op het verzamelen van de informatie die zij nodig had om de klacht te kunnen beoordelen. De Besturen achten de gekozen werkwijze redelijk, maar erkennen wel dat partijen hierover in voorkomend geval beter geïnformeerd moeten worden. Tot slot had volgens de Besturen een reactie van Verzoeker op het verslag van de hoorzitting van Betrokkenen 1 en 2 niet tot een ander CWI-advies geleid.

Standpunt Betrokkenen 1 en 2

16. Betrokkenen 1 en 2 stellen dat de CWI het rapport terecht als populair-wetenschappelijke uiting heeft aangemerkt. Verder stellen zij onder verwijzing naar het verweerschrift dat zij destijds bij de CWI hebben ingediend, dat de zeer uitvoerige klachten van Verzoeker wemelen van verkeerd of onvolledig weergegeven passages uit het rapport, ongefundeerde speculaties en insinuaties over de werkwijze van de onderzoekers, misvattingen over inhoudelijk-historische kwesties en dat de klachten getuigen van een gebrek aan begrip voor de aard van historisch onderzoek.

Oordeel LOWI

Procedureel

17. Het LOWI volgt de Besturen in hun standpunt zoals verwoord in overweging 14 dat het weigeren van het schriftelijke stuk van Verzoeker voorafgaand aan de hoorzittingen gerechtvaardigd was. Nu Verzoeker tijdens de hoorzitting waarin hij is gehoord voldoende in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het verweerschrift van Betrokkenen 1 en 2 is deze gang van zaken niet onzorgvuldig.

18. Wat betreft het gescheiden horen van partijen overweegt het LOWI als volgt (vgl. overweging 12.5 in LOWI-advies 2020-10). Het beginsel van hoor en wederhoor vereist dat partijen weten wat er op de hoorzitting is aangevoerd en dat zij kunnen reageren op elkaars standpunt. De meest voor de hand liggende en aangewezen manier voor partijen om op elkaars standpunt te reageren is partijen in elkaars aanwezigheid te horen. Als daar zwaarwegende redenen voor zijn, kunnen partijen buiten elkaars aanwezigheid worden gehoord. Dit moet dan wel worden gemotiveerd. In zo’n geval kan een CWI alsnog recht doen aan het beginsel van hoor en wederhoor door partijen de mogelijkheid te bieden om te reageren op het verslag van de hoorzitting waarbij zij afwezig waren.

18.1. Het LOWI is van oordeel dat in deze zaak niet is gebleken van zwaarwegende redenen om partijen buiten elkaars aanwezigheid te horen. In de toon van de klachten en de schriftelijke reactie daarop van Betrokkenen 1 en 2 ziet het LOWI onvoldoende grondslag om een zwaarwegende reden voor gescheiden horen aan te nemen zoals de gezamenlijke CWI heeft gedaan. Verder is de reden voor het gescheiden horen niet aan partijen gecommuniceerd hetgeen wel had gemoeten zoals de Besturen in hun gezamenlijke verweerschrift ook erkennen. Tot slot zijn de verslagen van de hoorzitting alleen ter kennisgeving gedeeld en zijn partijen niet in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verslag van de hoorzitting waarbij zij afwezig waren, terwijl dit wel had gemoeten. Het LOWI acht deze gang van zaken onzorgvuldig.

18.2. In zijn verzoekschrift heeft Verzoeker alsnog gereageerd op diverse punten die tijdens de hoorzitting waarbij hij afwezig was naar voren zijn gebracht. Het LOWI heeft deze reactie meegenomen in de verdere beoordeling van het verzoek.

Inhoudelijk

19. Het LOWI onderschrijft de overweging van de CWI (zie overweging 8 van dit advies) dat het rapport geen ongefundeerde conclusies bevat over een persoon die in het rapport wordt genoemd, omdat in het rapport niet met zoveel woorden staat dat een in het rapport genoemde persoon betrokken is geweest bij een bepaalde praktijk zoals Verzoeker zelf ook aangeeft. Verzoeker heeft gewezen op verschillende elementen in het rapport die tezamen voor de gemiddelde lezer het beeld zouden oproepen dat de persoon in kwestie betrokken is geweest bij een bepaalde praktijk. Het LOWI volgt Verzoeker hierin niet en acht het rapport, de elementen waarop Verzoeker heeft gewezen mede in aanmerking genomen, niet suggestief of anderszins onvoldoende in overeenstemming met normen van wetenschappelijke integriteit. In het rapport wordt alleen een relatie gelegd tussen bedoelde persoon en een derde die aan de omstreden praktijk deelnam. In het rapport wordt uitdrukkelijk niet gesteld dat bedoelde persoon zelf aan die praktijk deelnam of van die praktijk op de hoogte was.

20. Met zijn kritiek op (de toelichting van) de definitie van een sleutelbegrip en zijn kritiek op ontbrekende informatie die bij toevoeging aan het rapport een nog genuanceerder beeld zou schetsen (Verzoeker noemt dit contra-indicaties), werpt Verzoeker punten op die voorwerp van discussie over het rapport kunnen vormen. Deze kritiek gaat naar het oordeel van het LOWI echter over de wetenschappelijke kwaliteit van het rapport en niet over wetenschappelijke integriteit. De klachtenprocedure over wetenschappelijke integriteit is daarvoor niet het juiste middel. Daarvoor dient het wetenschappelijk debat. Het LOWI volgt het gezamenlijke CWI-advies dat het LOWI inhoudelijk onderschrijft. Daarbij betrekt het LOWI dat het rapport van Betrokkenen 1 en 2 gaat over een politiek en maatschappelijk gevoelig onderwerp.

Conclusie

21. Het verzoek is gegrond voor zover er bij de keuze om partijen gescheiden te horen niet is gehandeld zoals beschreven in overweging 18. Het verzoek is voor het overige ongegrond.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I.   Verklaart het verzoek gegrond voor zover er bij de keuze om partijen gescheiden te horen niet is gehandeld zoals beschreven in overweging 18 van dit advies;

II.  Adviseert de Besturen van de Universiteit Leiden en van de KNAW om:
a. verzoekers klachten definitief ongegrond te verklaren;
b. hun CWI’s te verzoeken om in toekomstige gevallen waarin de CWI overweegt om partijen gescheiden te horen, te handelen zoals beschreven in overweging 18 van dit advies;

III. Adviseert het Bestuur van de KNAW om artikel 4.6, onder c, van de Klachtenregeling wetenschappelijke integriteit KNAW aan te passen zodat het voorschrijft dat de beslissing om partijen gescheiden te horen wordt gemotiveerd en dat partijen in zo’n geval in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op het verslag van de hoorzitting waarbij zij afwezig waren. Een vergelijkbaar advies heeft het LOWI eerder al aan de Universiteit Leiden gegeven (LOWI-advies 2020-10).

Aldus vastgesteld op 25 april 2024 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.