Categorieën
Advies

Advies 2022-19

Conflict tussen buitenpromovendus en universitair hoofddocent (UHD). Er is sprake van een ongelijke (machts)positie, omdat de UHD in hiërarchie boven de buitenpromovendus staat. Het conflict gaat onder meer over auteurschap en auteursvolgorde.

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van de Vrije Universiteit

Procesverloop

Op 23 september 2021 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de VU en het VUmc (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].

De CWI heeft het College van Bestuur van de VU (hierna: Bestuur) op 27 juni 2022 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.

Het Bestuur heeft dit advies overgenomen en de klacht in het aanvankelijk oordeel van 5 juli 2022 grotendeels ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 26 juli 2022 verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Het Bestuur en Betrokkene hebben allebei een verweerschrift ingediend.

Verzoeker heeft hierop gereageerd.

Betrokkene heeft een laatste reactie ingediend.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 16 november 2022 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen. Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.

Overwegingen

Inleiding

1. Verzoeker is buitenpromovendus aan de faculteit sociale wetenschappen van de VU. Betrokkene is daar universitair hoofddocent. Verzoeker en Betrokkene hebben samengewerkt aan een manuscript dat eerst als wetenschappelijk artikel en vervolgens als boekhoofdstuk ter publicatie is aangeboden. Tussen Verzoeker en Betrokkene is een conflict ontstaan over erkenning en auteurschap. Het manuscript is uiteindelijk niet gepubliceerd.

2. Voordat Verzoeker als buitenpromovendus bij de VU werd aangesteld, heeft hij enkele jaren aan een andere Europese universiteit gewerkt. In het kader van die werkzaamheden had Verzoeker data verzameld en geanalyseerd. Verzoeker meende hiermee materiaal in handen te hebben voor een promotietraject en heeft toen Betrokkene hierover benaderd. Een en ander heeft uiteindelijk geresulteerd in de formele aanstelling van Verzoeker als buitenpromovendus.

Klacht

3. Verzoeker heeft bij de CWI geklaagd dat Betrokkene misbruik heeft gemaakt van Verzoekers afhankelijke positie als jonge onderzoeker die graag een aanstelling zou willen, en uiteindelijk ook verkrijgt, als buitenpromovendus. Verzoeker stelt dat hij eerste en enige auteur is van het manuscript en dat hij tegen zijn zin, onder druk van Betrokkene, coauteurschap voor Betrokkene heeft toegestaan. Betrokkene zou verder druk op hem hebben uitgeoefend om in een conceptversie van het manuscript overbodige referenties op te nemen naar zijn eerdere publicaties en druk hebben uitgeoefend door Verzoeker herhaaldelijk om concepten van het manuscript te vragen. Verzoeker klaagt verder dat Betrokkene het manuscript binnen hun afdeling op de VU heeft gedeeld. Ook klaagt hij dat Betrokkene zich met het indienen van het manuscript bij een wetenschappelijk tijdschrift ten onrechte heeft voorgedaan als eerste auteur. Verder klaagt hij dat Betrokkene het manuscript enkele weken later heeft gemaild aan een uitgever om als boekhoofdstuk te publiceren, terwijl hij daar geen toestemming voor had gegeven en het manuscript bovendien reeds was ingediend bij het hiervoor genoemde wetenschappelijk tijdschrift. Tot slot heeft Verzoeker geklaagd dat Betrokkene hem niet heeft erkend voor zijn werk als coördinator van een tijdschriftnummer.

CWI-advies

4. De CWI overweegt dat Betrokkene coauteur is van het manuscript, omdat hij het theoretisch kader heeft geschreven en ook verder een substantiële bijdrage aan het manuscript heeft geleverd. Over de stelling dat Verzoeker onder druk is gezet om overbodige referenties op te nemen, overweegt de CWI dat zij dit niet heeft kunnen vaststellen. De CWI overweegt verder dat Betrokkene (die blijkens het PhD-voorstel beoogd copromotor was) zich heeft teruggetrokken als copromotor, maar dat hij Verzoeker nog steeds aanmoedigde om samen het artikel te schrijven als onderdeel van zijn proefschrift. In dat kader acht de CWI het begrijpelijk dat Betrokkene om concepten heeft gevraagd en ziet de CWI geen aanleiding voor de conclusie dat Betrokkene hiermee normen uit de gedragscode heeft geschonden.

5. Wat de indiening van het manuscript betreft, overweegt de CWI dat Verzoeker zijn stelling – dat Betrokkene zich onterecht als eerste auteur voordeed – heeft gebaseerd op de ontvangstbevestigingen van het tijdschrift nadat Betrokkene het manuscript via ScholarOne had geüpload. In die bevestiging wordt eerst Betrokkene genoemd en daarna Verzoeker en wordt Verzoeker coauteur genoemd. De CWI heeft naar aanleiding van dit klachtonderdeel feitenonderzoek verricht. Hieruit kwam naar voren dat Betrokkene in het manuscript (de CWI noemt dit versie CV) een passage heeft gewijzigd waardoor Verzoeker ‘hoofdonderzoeker’ en ‘tweede auteur’ wordt genoemd in plaats van ‘een van de onderzoekers’ zoals in de vorige versie (CIV). Ook kwam uit het feitenonderzoek naar voren dat Betrokkene een separate titelpagina bij ScholarOne heeft geüpload waarop hij zijn naam boven die van Verzoeker heeft geplaatst. Volgens de CWI zijn beide handelingen onzorgvuldig. Naar aanleiding van de reactie van Verzoeker op het concept CWI-advies waarin hij onder meer verwijst naar een e-mailconversatie tussen hem en een technisch medewerker bij ScholarOne, heeft de CWI diezelfde technisch medewerker geraadpleegd, teneinde definitief duidelijkheid te verkrijgen over de gang van zaken bij indiening van het manuscript. De technisch medewerker heeft de loggevens bekeken en de CWI laten weten dat zeker is dat Betrokkene bij het uploaden van het manuscript Verzoeker als eerste auteur heeft opgevoerd en niet zichzelf. Voor de CWI is dit doorslaggevend; zij overweegt dat Betrokkene zich bij het uploaden niet heeft voorgedaan als eerste auteur zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

6. Het klachtonderdeel dat Betrokkene het manuscript per e-mail aan de uitgever van het boek heeft toegestuurd waarmee was afgesproken dat Verzoeker en Betrokkene een hoofdstuk voor het boek zouden aanleveren, acht de CWI wel gegrond. Omdat Verzoeker hier geen toestemming voor had gegeven, heeft Betrokkene volgens de CWI norm 32 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 geschonden (alle auteurs moeten de definitieve versie van het wetenschappelijke product hebben goedgekeurd). Dit kwalificeert volgens de CWI als een lichte tekortkoming.

Voorlopig oordeel

7. Het Bestuur heeft het CWI-advies overgenomen en de klacht ongegrond verklaard, met uitzondering van het klachtonderdeel dat Betrokkene het manuscript zonder toestemming van Verzoeker aan de uitgever heeft toegestuurd ter publicatie als boekhoofdstuk. Het Bestuur kwalificeert dit conform het CWI-advies als lichte tekortkoming en instrueert de decaan om binnen twee weken na het definitieve oordeel met Betrokkene te bespreken hoe de lichte tekortkoming en de geconstateerde onzorgvuldigheden in de toekomst voorkomen kunnen worden.

Beoordeling verzoek

Procedurele bezwaren

8. Verzoeker betoogt dat de procedure bij de CWI niet zorgvuldig en niet eerlijk is verlopen. Hiertoe voert hij aan dat de CWI hem slechts één keer heeft gehoord terwijl Betrokkene twee keer is gehoord. Ook voert hij aan dat zijn schriftelijke reacties op de verslagen van de hoorzittingen van Betrokkene – partijen zijn afzonderlijk gehoord – niet goed zijn verwerkt. Volgens Verzoeker heeft hij verschillende stellingen van Betrokkene betwist, maar verkiest de CWI steeds de stelling van Betrokkene te volgen boven die van hem. Ook stelt hij dat de CWI verschillende stellingen van Betrokkene volgt, zonder dat hij daarvoor bewijs heeft geleverd. Dit is volgens Verzoeker oneerlijk. Hij weerspreekt bijvoorbeeld dat hij het manuscript dat bij het tijdschrift is ingediend heeft geaccordeerd of toestemming heeft gegeven voor het indienen van dat manuscript. Verzoeker voert verder aan dat de CWI zijn klacht verkeerd heeft samengevat omdat hij nooit zou hebben geclaimd dat hij als enige heeft geschreven aan het manuscript. Wel meent hij dat Betrokkene niet kwalificeert als coauteur omdat hij volgens hem niet heeft bijgedragen aan het design, de dataverzameling of data-analyse. Tot slot merkt hij op dat Betrokkene discriminerende opmerkingen over Verzoeker heeft gemaakt tijdens een van zijn hoorzittingen zonder dat de CWI ingreep.

9. Aan de hand van Verzoekers procedurele bezwaren heeft het LOWI bezien of de gevolgde procedure bij de CWI en het Bestuur in haar gehele verloop bezien voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen (vergelijk LOWI-adviezen 2022-08 (ov. 18) en 2022-12 (ov. 20)). Het LOWI is van oordeel dat dit het geval is. De CWI heeft uitgebreid feitenonderzoek verricht waarbij verschillende betrokkenen zijn gehoord en heeft voldoende hoor en wederhoor toegepast. Verzoeker is ook in de gelegenheid gesteld om te reageren op de verslagen van de verschillende hoorzittingen en het concept CWI-advies. Uit het CWI-advies blijkt dat de CWI Verzoekers commentaar op het concept advies ook daadwerkelijk heeft betrokken in haar uiteindelijke advisering aan het Bestuur. Verzoeker heeft niet meer kunnen reageren op de nadere raadpleging van de technisch medewerker en de CWI heeft de met hem gevoerde correspondentie ook niet meer overgelegd aan Verzoeker. Gelet op de afrondende fase waarin het onderzoek zich toen bevond en de ruime gelegenheid die Verzoeker daarvoor al had gehad om te reageren acht het LOWI dit begrijpelijk en niet onzorgvuldig. Dat de CWI stellingen van Betrokkene soms overtuigender vond dan stellingen van Verzoeker, betekent evenmin dat het onderzoek naar de klacht onzorgvuldig of oneerlijk is geweest. Het LOWI heeft geen aanwijzingen gevonden dat Betrokkene stelselmatig of zonder feitelijke grondslag zou zijn geloofd ten nadele van Verzoeker. Of het voorlopig oordeel inhoudelijk stand kan houden, komt verderop in dit advies aan de orde, maar voor wat betreft de procedurele bezwaren van Verzoeker is het LOWI dus van oordeel dat de procedure in zijn geheel bezien zorgvuldig is geweest. Het LOWI heeft in de correspondentie geen discriminerende opmerkingen gelezen. Uit het verslag van de hoorzitting van Betrokkene blijkt, en dit heeft hij in zijn verweerschrift ook verder verduidelijkt, dat Betrokkene een opmerking heeft gemaakt over de prestaties van Verzoeker en zijn werktempo in vergelijking met andere PhD’s. Het LOWI ziet niet in waarom deze opmerking discriminatoir zou zijn.

De hiërarchische verhouding tussen Verzoeker en Betrokkene

10. Volgens Verzoeker was Betrokkene beoogd copromotor en zou het (uiteindelijk niet gepubliceerde) wetenschappelijke artikel deel uitmaken van zijn dissertatie. Het copromotorschap is echter niet geformaliseerd. Volgens Verzoeker ligt dit aan Betrokkene die heeft verzuimd om de benodigde formaliteiten in Hora Finita te regelen en heeft hij hierdoor zes maanden vertraging opgelopen. De CWI is er vanuit gegaan dat Betrokkene gelet op het onderzoeksvoorstel van Verzoeker als copromotor optrad maar zich later heeft teruggetrokken. Volgens Betrokkene was het echter helemaal niet zijn bedoeling om als copromotor op te treden al was dit wel Verzoekers wens en is slechts sprake geweest van een informele samenwerking tussen hen beiden.

11. Duidelijk is dat Verzoeker teneinde een aanstelling als buitenpromovendus aan de VU te verkrijgen eerst contact heeft gezocht met Betrokkene die hem hiermee in eerste instantie actief verder heeft geholpen en zich betrokken heeft getoond bij zijn PhD-traject. De stelling van Betrokkene dat slechts sprake was van een informele samenwerking tussen hem en Verzoeker doet weinig recht aan deze voorgeschiedenis. Het LOWI gaat er bij de beoordeling van deze zaak vanuit dat Betrokkene in hiërarchie boven Verzoeker stond, of hij nu beoogd copromotor was of niet. Betrokkene is immers universitair hoofddocent en Verzoeker buitenpromovendus. Er is dus sprake geweest van een ongelijke (machts)positie.

Indienen manuscript bij tijdschrift

12. Verzoeker betoogt dat de onzorgvuldigheden die Betrokkene heeft begaan bij het indienen van het manuscript bij het wetenschappelijk tijdschrift (aanpassingen in de tekst van het manuscript en naamsvolgorde op het titelblad) de CWI tot de conclusie had moeten brengen dat Betrokkene ook op dat punt normen uit de gedragscode heeft geschonden. Verder stelt Verzoeker de deskundigheid en de nadere informatie van de technicus ter discussie die de CWI heeft geraadpleegd naar aanleiding van Verzoekers commentaar op het concept CWI-advies. Volgens Verzoeker is de stelling van die technicus dat Betrokkene blijkens de loggegevens Verzoeker en niet zichzelf als eerste auteur heeft opgegeven onhoudbaar, gelet op de eerdere e-mailcorrespondentie die hij met hem heeft gevoerd. Ook stelt hij het manuscript dat Betrokkene heeft geüpload bij ScholarOne (versie CV) niet te hebben goedgekeurd. Verder stelt hij dat de CWI eraan voorbij is gegaan dat Betrokkene – naast het eerste auteurschap- ook het corresponding authorship van hem heeft afgepakt.

13. Verzoeker trekt de deskundigheid van de geraadpleegde technicus in twijfel. Gelet op de functie die de technicus bekleedt deelt het LOWI die twijfel niet. Het LOWI heeft de e-mailconversatie bekeken waarin de technicus Verzoekers vragen beantwoordt. Uit deze antwoorden leidt Verzoeker af dat Betrokkene zichzelf als eerste auteur moet hebben opgevoerd ten nadele van hem. Het LOWI leidt dit daar niet noodzakelijkerwijs uit af. Het LOWI acht het aannemelijker dat Verzoeker en de deskundige langs elkaar heen hebben gepraat waardoor het verschil in betekenis tussen ‘eerste auteur’ en ‘de auteur die als eerste is ingevoerd’ onvoldoende is onderkend. Betrokkene heeft van meet af aan onder verwijzing naar een print screen gesteld dat hij wellicht zijn naam als eerste heeft ingevuld en daarna die van Verzoeker, maar dat ScholarOne expliciet vraagt om aan te geven hoe de auteursvolgorde moet zijn en dat hij daarbij Verzoeker als eerste auteur heeft aangeklikt. De technicus die de CWI heeft geraadpleegd is dit aan de hand van loggegevens nagegaan en heeft bevestigd dat Betrokkene Verzoeker als eerste auteur heeft opgegeven. Het LOWI volgt de CWI dat hiermee is komen vast te staan dat Betrokkene niet ten koste van Verzoeker het eerste auteurschap heeft geclaimd.

14. Verzoeker betoogt verder dat hij het ingediende manuscript (versie CV) niet heeft goedgekeurd. Het Bestuur stelt zich hierover in het verweerschrift op het standpunt dat er inhoudelijk nauwelijks verschil is tussen versie CV en versie CIV waarover Verzoeker en Betrokkene nog hebben gecorrespondeerd. Verzoeker heeft opgemerkt dat versie CIV in zijn ogen nog niet gereed was voor publicatie. Volgens Betrokkene heeft hij met Verzoeker in hun skypegesprek van 27 mei 2020 afgesproken dat hij het voortouw zou nemen om het manuscript uiterlijk 1 juli 2020 in te dienen bij het tijdschrift en heeft hij dienovereenkomstig gehandeld. Verzoeker heeft weersproken dat deze mondelinge afspraak zou zijn gemaakt. Van deze afspraak zit geen schriftelijke bevestiging in het dossier; alleen een schriftelijke bevestiging dat het skypegesprek zou gaan plaatsvinden. Voor het LOWI zijn de feiten op dit punt niet precies te reconstrueren. Alles afwegende is het LOWI van oordeel dat het dossier te weinig aanknopingspunten biedt om de conclusie op te baseren dat Betrokkene met het indienen van het manuscript norm 32 zou hebben geschonden (alle auteurs moeten de definitieve versie van het wetenschappelijke product hebben goedgekeurd) of dat Betrokkene ten onrechte als corresponding author is opgetreden.

15. Dit neemt niet weg dat naar het oordeel van het LOWI uit de gang van zaken rondom de indiening van het manuscript wel blijkt dat Betrokkene onzorgvuldig heeft gehandeld. Het LOWI begrijpt uit het dossier dat de communicatie vanuit Verzoeker moeizaam verliep, maar voor het LOWI weegt daarbij zwaar dat Betrokkene in een hiërarchisch bovengeschikte verhouding staat tot Verzoeker. De onzorgvuldigheid van Betrokkene betreft met name de volgorde van auteursnamen op het separate titelblad en in de wijzigingen in de tekst van het manuscript, wat de CWI al expliciet heeft benoemd. Daarbij komt dat Betrokkene blijkbaar geen afspraken met Verzoeker heeft gemaakt over auteursvolgorde. Ook zijn vermeende mondelinge afspraken over zoiets belangrijks als het indienen van een manuscript niet per e-mail bevestigd en werd het definitieve manuscript voor indiening niet ter goedkeuring aan Verzoeker voorgelegd. Beide omstandigheden geven het beeld van onzorgvuldig handelen van Betrokkene in zijn relatie tot Verzoeker. Dit handelen kwalificeert naar het oordeel van het LOWI ook als een lichte tekortkoming.

Per e-mail toesturen manuscript aan uitgever

16. Het Bestuur heeft geoordeeld dat het handelen van Betrokkene door het per e-mail toesturen van het manuscript aan een uitgever zonder Verzoekers toestemming, kwalificeert als lichte tekortkoming. Verzoeker betoogt dat deze normschending zwaarder moet worden gekwalificeerd.

17. Het LOWI volgt het bestuur in de kwalificatie van dit handelen als lichte tekortkoming. Het LOWI onderschrijft de overweging van de CWI dat Betrokkene met het toesturen van het manuscript heeft geprobeerd de afspraak met de uitgever alsnog gestand te doen, maar dat hij dit op onzorgvuldige manier heeft gedaan. Het LOWI onderkent echter ook dat Betrokkene geen persoonlijk voordeel heeft genoten van zijn handeling ten koste van Verzoeker: de indiening was in hun beider belang. Het bestuur heeft in navolging van de CWI terecht overwogen dat een schending van norm 32 volgens de gedragscode alleen in uitzonderlijke gevallen leidt tot een schending van de wetenschappelijke integriteit en daarvan is in deze zaak geen sprake. Een zwaardere kwalificatie dan lichte tekortkoming is naar het oordeel van het LOWI niet aangewezen.

Conclusie

18. Het verzoek is deels gegrond en deels niet gegrond. Het Bestuur heeft het handelen van Betrokkene met het toesturen van het manuscript aan de uitgever terecht gekwalificeerd als lichte tekortkoming en aan zijn oordeel geen zwaardere kwalificatie verbonden. Het LOWI is daarnaast, anders dan de CWI, van oordeel dat Betrokkene onzorgvuldig heeft gehandeld met het indienen van het manuscript bij een wetenschappelijk tijdschrift en dat dit kwalificeert als een lichte tekortkoming. Het LOWI adviseert het Bestuur het definitieve oordeel op dit punt aan te passen.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart het verzoek gedeeltelijk gegrond en voor het overige niet gegrond;

II. adviseert het Bestuur om de klacht onder verwijzing naar dit advies gedeeltelijk gegrond te verklaren en te oordelen dat Betrokkene ook onzorgvuldig heeft gehandeld met het indienen van het manuscript bij een wetenschappelijk tijdschrift en dat ook dit kwalificeert als een lichte tekortkoming.

Aldus vastgesteld op 15 december 2022 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.