Categorieën
Advies

Advies 2022-03 en 04

De tekortkomingen in deze casus zijn niet aan te merken als simpele vergissingen. Opzet ontbreekt echter en daarom is er geen schending van de wetenschappelijke integriteit. Het handelen van de wetenschappers was onzorgvuldig en in één specifiek geval verwijtbaar onzorgvuldig. Verder constateert het LOWI dat de klachtenprocedures juridiseren en noemt dat geen gelukkige ontwikkeling.

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker 1]
2. [Verzoeker 2]

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van de TU Delft

Procesverloop

Op 25 maart 2020 heeft het College van Bestuur van de TU Delft (hierna: het Bestuur) ambtshalve een verzoek ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de TU Delft (hierna: CWI) om op basis van artikel 2.3 van de Klachtenregeling een onderzoek in te stellen naar een veronderstelde schending van wetenschappelijke integriteit door [Verzoeker 1] en [Verzoeker 2]. Dit verzoek werd ingediend naar aanleiding van een melding d.d. 21 maart 2020 van [Melder 1] en [Melder 2].

De CWI heeft een deskundigenrapport laten uitbrengen. Vervolgens heeft de CWI een nadere formulering van de klacht opgesteld en na behandeling het Bestuur op 26 maart 2021 geadviseerd.

Het Bestuur heeft het advies van de CWI op hoofdlijnen overgenomen en heeft de aanbevelingen 1 tot en met 4 van de CWI integraal overgenomen in het aanvankelijk oordeel van 25 juni 2021. Ten aanzien van aanbeveling 5 en 6 kiest het [Bestuur] voor aangepaste maatregelen.

Verzoeker [1 (2022-03)] heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) door middel van een pro forma verzoek dat op 28 juli 2021 door het LOWI is ontvangen en de aanvullende gronden verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Verzoeker [2 (2022-04)] heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) door middel van een pro forma verzoek dat op 28 juli 2021 door het LOWI is ontvangen en de aanvullende gronden verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Verzoeker [1] en Verzoeker [2] zullen hierna gezamenlijk als Verzoekers worden aangeduid.

Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Het LOWI heeft het Bestuur in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.

Verzoeker [1] heeft gereageerd op het verweerschrift van het Bestuur.

Verzoeker [2] heeft gereageerd op het verweerschrift van het Bestuur.

Het Bestuur heeft een laatste reactie ingediend.

Het LOWI heeft in zijn vergadering besloten dat het zich onvoldoende geïnformeerd acht en dat er in de zaak een hoorzitting zal worden gehouden.

Op 16 februari 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij Verzoekers en het Bestuur zijn gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. [In] 2018 publiceerden Verzoekers een artikel in [een wetenschappelijk tijdschrift] (hierna: de Publicatie). Verzoeker [1] is verbonden aan de TU Delft en onderzoeksleider bij [een onderzoeksinstituut] en Verzoeker [2] was aan dezelfde universiteit verbonden en later aan [een andere universiteit in het buitenland]. Het doel van de Publicatie was in de kern het beschrijven van experimentele resultaten, de analyse van waargenomen fenomenen en het argumenteren dat deze fenomenen een sterke ondersteuning vormen voor het bestaan van [een theorie]. Het artikel gaat over waargenomen fenomenen die volgens Verzoekers een sterke aanwijzing vormen voor [de juistheid van een theorie].

2. Nadat vanuit het vakgebied kritiek werd geuit op de analyse door Verzoekers van hun experimentele resultaten en van de fenomenen die zij hadden waargenomen en die volgens hen een sterke aanwijzing zouden zijn voor het bestaan van [een bepaald fenomeen], trokken Verzoekers [in] 2020 de gewraakte Publicatie terug.

CWI-advies

3. De CWI overweegt dat de Publicatie, opzettelijk of niet, reviewers, redacteuren en lezers heeft misleid. Volgens de CWI komt dit door gebrek aan zorgvuldigheid en betrouwbaarheid en is dit een schending van de oude gedragscode uit 2014 (hierna: Code 2014). Bij de dataweergave en -selectie hebben Verzoekers zonder dit te vermelden data weggelaten die de centrale these van de Publicatie niet ondersteunden. Voor de receptie van de Publicatie bij reviewers en lezers zouden die weggelaten data veel hebben uitgemaakt.

De CWI verklaart de gang van zaken door de gehanteerde methode waarbij Verzoekers op zoek gingen naar fenomenen die hun hypothese ondersteunen. Als de methode en de data in de Publicatie zouden zijn toegelicht en als daarbij ook de data zouden zijn gepresenteerd die de hypothese niet ondersteunden, hadden reviewers en lezers tot hun eigen conclusies kunnen komen. Verzoekers hebben nagelaten om dat te doen. De CWI gaat niet mee in het verweer van Verzoekers dat zij zich hebben laten meeslepen door hun eigen enthousiasme over het ‘smoking gun evidence […] en door de `confirmation bias’ die toen in het vakgebied bestond.

4. De CWI betrekt de volgende feiten en omstandigheden bij dit oordeel:

  • de tijd die is verstreken tussen de metingen en het schrijven van de Publicatie (6 maanden);
  • een verklaring van Verzoeker [2] over het blijven uitvoeren van experimenten nadat de data voor de Publicatie waren verzameld, en;
  • dat de auteurs onderling hebben gediscussieerd over de experimentele resultaten en over de interpretatie van de waargenomen fenomenen en de mogelijk daarop gebaseerde claims.

Er is volgens de CWI echter geen bewijs ‘beyond reasonable doubt’ dat Verzoekers bewust hebben geprobeerd een positiever beeld te schetsen dan de data rechtvaardigen. Maar Verzoekers hadden hun methode (met het daarbij horende risico van confirmation bias) en bevindingen wel zorgvuldiger moeten weergeven, hetgeen onderdeel is van het doel van een wetenschappelijke publicatie. Wat er hier gebeurd is, is volgens de CWI niet zo erg als datafabricatie, maar de CWI komt wel tot de conclusie dat sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit en dat dit Verzoekers ook kwalijk kan worden genomen.

5. De CWI is met de deskundigen van oordeel dat Verzoekers als eerste en corresponding author (die kennelijk samen het manuscript hebben geschreven) meer verantwoordelijkheid dragen dan de andere auteurs. De meeste verantwoordelijkheid wordt toegeschreven aan Verzoeker [1] als de meest senior auteur en de leider van de groep.

6. Vervolgens adviseert de CWI een set aan (herstel)maatregelen die specifiek zijn toegesneden op [het onderzoeksinstituut] en het type onderzoek dat daar plaats vindt en waarmee veel geld is gemoeid. De CWI adviseert ook om andere publicaties onder de loep te nemen en om in een vervolgonderzoek ook opzet te onderzoeken (dat is nu niet gebeurd).

Aanvankelijk oordeel

7. Het Bestuur heeft dit advies niet geheel opgevolgd. Volgens het Bestuur is geen sprake van opzet. Anders dan de CWI adviseert het Bestuur geen verder onderzoek te doen naar de cultuur bij [het onderzoeksinstituut] en naar oudere publicaties, dit behoudens nieuwe feiten en omstandigheden of een (nieuwe) klacht. Volgens het Bestuur is wél sprake van een schending van de wetenschappelijke integriteit, maar dit betreft een lichte schending want er is geen sprake van opzet. Naar de mening van het Bestuur hebben Verzoekers verschillende en van elkaar te onderscheiden rollen gehad, maar voor de schending van de wetenschappelijke integriteit dragen zij volgens het Bestuur allebei evenveel verantwoordelijkheid. Op dit punt wijkt het aanvankelijk oordeel af van het advies van de CWI die de verantwoordelijkheid vooral bij Verzoeker [1] neerlegt.

Verzoekers

8. Verzoekers zijn het hier niet mee eens.

Verzoek [Verzoeker 1]

Inhoudelijke bezwaren

9. Het Bestuur oordeelt ten onrechte dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden, want er is geen sprake van opzet maar van onopzettelijke fouten. Bovendien is hier eerder sprake van een wetenschappelijk debat. Het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit toch (licht) is geschonden heeft een ‘chilling effect’ op vrije uitoefening en vooruitgang van de wetenschap.

10. Het Bestuur heeft te weinig oog voor Verzoekers zelfkritische en wetenschappelijk correcte houding. Ook heeft het Bestuur te weinig oog voor het vakgebied en het type onderzoek.

11. Verzoeker vraagt het LOWI om zelf te constateren dat de kwalificatie schending wetenschappelijke integriteit te zwaar is en verzoekt de zaak niet terug te verwijzen naar de CWI.

12. Verzoeker is van mening dat de gemaakte fouten zijn te kwalificeren als ‘bias’. Bias is deels inherent aan het type onderzoek en de toen heersende theorie van dit vakgebied. Verzoeker wijst op voortschrijdend inzicht binnen het vakgebied dat de fenomenen die tijdens de experimenten zijn waargenomen niet op [een bepaald fenomeen] duiden maar anders moeten worden geïnterpreteerd en verklaard.

13. Ook wijst Verzoeker er op dat hij zelf geen rol heeft gehad bij de dataverzameling, dataselectie en data-analyse. Verzoeker [2] was daarvoor verantwoordelijk met anderen. Verzoeker [1] merkt op dat hij pas commentaar heeft geleverd op het vijfde en één na laatste concept van de Publicatie.

14. Verzoeker bestrijdt dat ook in 2017 en 2018 al duidelijk was dat de niet getoonde data cruciaal waren. Verzoeker is het oneens met de opvatting dat de conclusies in het artikel niet kunnen worden gedragen door de gepresenteerde dataset.

Procedurele bezwaren

15. Verzoeker is onvoldoende in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk te reageren op het deskundigenrapport.

16. Het ambtshalve verzoek was niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang na terugtrekking artikel.

17. De procedure was onduidelijk en oneerlijk. Zo was er onvoldoende oog voor de kwetsbare positie van Verzoeker. De klachtomschrijving werd te laat gedeeld met Verzoeker waardoor hij lang niet wist waartegen hij zich moest verweren. Kaders en procedureregels waren niet transparant en zijn gedurende het onderzoek gewijzigd. Er was onvoldoende hoor en wederhoor tijdens de procedure.

18. Verzoeker is van mening dat de CWI de rol van klager op zich genomen heeft in plaats van een onpartijdige objectieve rol. Hierdoor is de onschuldpresumptie in gedrang gekomen en heeft de CWI de rol van beoordelaar niet overtuigend vervuld. Het CWI-advies is eenzijdig, speculatief en bevat onjuiste aannames over publicatiedruk en de rol van bedrijven.

19. Het Bestuur heeft de geheimhoudingsplicht geschonden met het persbericht tijdens onderzoek. Door dit persbericht heeft Verzoeker veel media aandacht gekregen zonder dat hij hierop, door zijn geheimhoudingsplicht, kon reageren.

20. De procedure was onvoldoende transparant. Zo werd de correspondentie tussen de CWI en de deskundigen niet met Verzoekers gedeeld.

Verzoek [Verzoeker 2]

21. Verzoeker onderschrijft het verzoek van Verzoeker [1] en vult dat aan.

22. In 2017 en 2018 was het binnen het vakgebied aanvaard dat sommige fenomenen die uit de analyse van de experimenten naar voren kwamen, alleen konden worden verklaard door de [juistheid van een theorie].

23. In het artikel van Verzoekers werd aan de hand van een figuur ook een geval besproken waarin het fenomeen niet optrad, weliswaar in een andere experimentele situatie. De getoonde figuur ziet op een [andere opstelling], maar de bedoeling was om negatieve resultaten te laten zien. In zoverre meent Verzoeker al meer te hebben gedaan dan andere vakgenoten destijds deden.

24. Het doel van Verzoeker was simpelweg om een goed artikel te schrijven. Er was geen opzet in het spel en als Verzoeker zich in 2017 en 2018 bewust was geweest van de relevantie van de niet geselecteerde en getoonde data dan had hij deze zeker meegenomen in de dataselectie en discussie. Daarmee zou nog steeds sprake zijn geweest van een ‘strong, excellent and solid paper’.

25. Verzoeker [2] is het niet eens met de kwalificatie ‘lichte’ schending van de wetenschappelijke integriteit. Het grotere publiek zal slechts onthouden dat volgens het Bestuur sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit, ongeacht de nuancerende gradatie ‘lichte’.

26. Volgens Verzoeker [2] is geen sprake van schending van de wetenschappelijke integriteit maar gaat het hier om een wetenschappelijk debat en voortschrijdend inzicht. Onvolkomenheden in onderzoek behoren binnen het vakgebied te worden gecorrigeerd en niet in klachtenprocedures. Dit behoort bij het proces van vooruitgang in de wetenschap. Verzoeker geeft aan dat hij niet bang wil zijn voor het maken van fouten, zolang hij te goeder trouw is, eerlijk blijft en dat zijn drijfveer als wetenschapper is om de wereld te begrijpen.

27. Verzoeker wijst op een peer reviewed [artikel uit 2021] over deze kwestie. Uit [dit] artikel blijkt dat de confirmation bias waarmee Verzoekers te maken hadden, ten tijde van de publicatie van hun artikel wijdverspreid was binnen het vakgebied, en dat binnen het vakgebied veel milder wordt gekeken naar wat hier is gebeurd dan de CWI en het Bestuur doen. Deze bias gold voor het gehele vakgebied en al zijn beoefenaars, niet alleen voor Verzoekers.

28. De Publicatie heeft gestimuleerd tot nieuwe theorievorming. Daarmee heeft deze een belangrijke bijdrage geleverd aan de vooruitgang van de wetenschap in het vakgebied.

29. Verzoeker benadrukt dat de fouten die hem worden toegeschreven pas konden worden herkend door voortschrijdend inzicht maar dat deze in 2017 nog niet gezien konden worden.

30. Verzoeker geeft aan dat de beschrijving van de experimenten en analyse van de fenomenen in het artikel nu niet ineens waardeloos is geworden. Het begrip van de fenomenen is alleen verdiept en nog steeds in ontwikkeling.

Verweer Bestuur

31. Het Bestuur prijst Verzoekers over hoe zij zijn omgegaan met de fouten toen zij ontdekt werden, maar stelt dat het terugtrekken van de Publicatie niet op eigen initiatief is gebeurd.

32. Er is voldoende hoor en wederhoor met betrekking tot het deskundigenrapport geweest en er is in overeenstemming met de klachtenregeling gehandeld. De mogelijkheid om op het deskundigenrapport te reageren was juist in het voordeel van Verzoekers. Bovendien merkt het Bestuur op dat het in het voordeel van Verzoekers heeft ingestemd met publicatie van het deskundigenrapport ten behoeve van de door Verzoekers geplande ‘rewrite’ van de Publicatie.

33. Termijnoverschrijding in de procedure kwam door de complexiteit van het onderwerp en de klacht alsmede andere omstandigheden. Bovendien is sprake van termijnen van orde en niet van fatale termijnen.

34. Er is geen wetenschappelijke controverse over de vraag of de misleidende dataselectie wel of niet geoorloofd was. Die dataselectie betreft ook niet uitsluitend een wetenschappelijke begrenzing van een onderzoek. Deze fout leidde ertoe dat de wetenschappelijke discussie waar Verzoeker [1] aan refereert niet of in ieder geval niet volledig kon worden gevoerd.

35. Het Bestuur vindt de verwijzing naar [het artikel uit 2021] niet overtuigend.

36. Het Bestuur weerspreekt dat sprake was van vooringenomenheid bij de CWI.

37. Het Bestuur weerspreekt dat de geheimhoudingsplicht is geschonden. Het betreffende persbericht ging slechts over de procedure en niet over de inhoud. Bovendien was toen al het nodige bekend en was het ook in het belang van Verzoekers om hierover naar buiten te brengen dat er een integriteitsonderzoek werd gedaan.

38. Het Bestuur is van mening dat het niet gaat om voortschrijdend inzicht in de wetenschap, maar dat het hier gaat om ongeoorloofde dataselectie.

39. Het Bestuur houdt Verzoeker [1] als corresponding author wel verantwoordelijk voor dataselectie en niet alleen Verzoeker [2]. Het Bestuur merkt op dat Verzoeker [1] hierover sinds het aanvankelijk oordeel een ander standpunt inneemt, maar het bestuur ziet geen reden om het oordeel aan te passen. Het wijst er voorts op dat het onderscheid tussen de rollen van Verzoeker [1] en Verzoeker [2] ook niet is meegenomen in het CWI-onderzoek.

40. Bias verontschuldigt verzoekers niet volledig. Daarnaast is opzet is niet nodig voor de kwalificatie schending van wetenschappelijke integriteit.

Reactie Verzoeker [1]

41. Verzoeker benadrukt dat het verwijt over dataselectie met de kennis van nu wordt gemaakt.

42. Verzoeker benadrukt dat hij niet betrokken is geweest bij de dataselectie en de data-analyse.

43. Verzoeker vindt het onduidelijk in hoeverre de verschillende geconstateerde fouten hem nu wel of niet worden aangerekend. Hij stelt dat de Verzoekers geen ‘overstated’ claims hebben gedaan over [een fenomeen]. Dat zijn interpretaties van anderen. Verzoeker [1] verwijst ook naar de reviewers voor wie dit volstrekt duidelijk was.

44. Verzoeker [1] vindt dat hij beoordeeld moet worden in zijn rol als leidinggevende van het team. Als hem gebrek aan oplettendheid wordt verweten is dat wellicht een vorm van nalaten, maar het was geen actief handelen.

45. Verzoeker noemt het betrekken van [de auteur van het artikel uit 2021], die zeer gerespecteerd is in het vakgebied en zich in het verleden kritisch heeft uitgelaten over het experimenteel aantonen van [een fenomeen], bij de publicatie één van de checks and balances die waren ingebouwd.

46. Het deskundigenrapport biedt geen grondslag voor het oordeel dat sprake is van een ‘lichte’ schending van de wetenschappelijke integriteit. De deskundigen vinden dat helemaal niet. De deskundigen wijten de fouten aan enthousiasme van de Verzoekers, maar zij geven daarbij aan dat de hele gemeenschap van [onderzoekers in het vakgebied] ook een deel van de verantwoordelijkheid treft vanwege de heersende ‘confirmation bias’ en spreken van voortschrijdend inzicht. De toevoegingen van het Bestuur dat sprak zou zijn van ‘elementen van falsificatie’ en dat het gaat om ‘actieve handelingen’ zijn niet terug te voeren op het deskundigenrapport.

47. Waar Verzoeker het niet eens is met de deskundigen is dat zij met hem van mening verschillen over welke definitie van de relevante fenomenen gebruikt moet worden. De deskundigen gaan daarbij vooral uit van een definitie op basis van [theorie], terwijl Verzoekers een definitie nodig hebben die bruikbaar is in de [praktijk]. Hij geeft toe dat hij in het artikel op deze kwestie had moeten ingaan. Het blijft voor Verzoeker onduidelijk of zijn kritiekpunten op het deskundigenrapport met de deskundigen zijn gedeeld en wat de deskundigen hiervan vonden.

48. Verzoeker weerspreekt dat het artikel schade heeft berokkend aan het wetenschappelijke proces. Het artikel heeft ondanks de fouten juist bijgedragen aan het wetenschappelijk proces. Dit wordt door vakgenoten ook onderschreven

49. Verzoeker is het stellig oneens met het Bestuur dat zonder opzet sprake kan zijn van een schending van de wetenschappelijke integriteit. Hij keert zich ook tegen de opmerking van het Bestuur dat sprake is van ‘elementen van falsificatie’. Van misleiding is geen sprake.

Reactie Verzoeker [2]

50. De reactie van Verzoeker [2] herhaalt op veel punten de reactie van Verzoeker [1].

51. Het Bestuur gaat veel verder dan het deskundigenrapport waarin staat dat de weggelaten data ‘would have raise doubts in readers mind’. Dat is iets anders dan dat de weggelaten data de hypothese zouden tegenspreken.

52. Verzoeker herhaalt dat hij echt van mening was dat de weggelaten data irrelevant waren. Hij wijst op zijn goede trouw.

53. Verzoeker verduidelijkt de omstandigheden rondom de terugtrekking van de Publicatie en wijst op de ontdekking van een fout in februari 2020 waardoor de analyse van de waargenomen fenomenen fundamenteel veranderde, met als resultaat dat de verklaring door [een fenomeen] niet langer theoretisch houdbaar was. Dit was volgens Verzoeker aanleiding tot terugtrekking van de Publicatie.

54. Verzoeker verduidelijkt dat dataselectie bij het werk hoort, maar er was geen sprake van enige intentie om data die niet bevielen achterwege te laten.

Laatste reactie Bestuur

55. In zijn laatste reactie wijst het Bestuur erop dat de gedragingen die als fouten worden gezien, zijn: dat [Verzoeker 2] en [Verzoeker 1] een Publicatie met verstrekkende gevolgen hebben gepubliceerd op grond van een selectie en presentatie van onderzoeksdata die werden weersproken door andere data waarover de Verzoekers ook de beschikking hadden maar die niet werden gepubliceerd.

Het Bestuur baseert zijn aanvankelijk oordeel op het CWI-advies en het deskundigenadvies. Het Bestuur is, juist vanwege een gebrek aan specifieke eigen expertise op dit onderzoeksgebied en de hoge complexiteit van het onderwerp, aangewezen op de beschrijving van de fouten door de deskundigen en de CWI, en daarnaast op de kwalificatie van die fouten door de CWI als ‘elementen van Falsification’ waarbij volgens het Bestuur letterlijk geciteerd is uit het deskundigenrapport.

56. De inbreuk op de principes in de Code 2014 heeft betrekking op de bevinding dat de Verzoekers tekort zijn geschoten bij de selectie en presentatie van de data in combinatie met de gepresenteerde resultaten.

57. De kern van deze zaak is dat Verzoekers het volgende wordt toegerekend: het niet weergeven en noemen van vele metingen waarbij de waargenomen fenomenen optraden met afwijkende waarden, die voor de interpretatie van de centrale claims in het artikel cruciaal geweest zouden zijn.

58. Het Bestuur is van mening dat de discussie over de definitie van een fenomeen, welke discussie van wetenschappelijke aard is, los staat van de discussie over de wijze van rapporteren over metingen van een vermeend fenomeen.

59. Verzoeker [1] is van mening dat de CWI en het Bestuur de onderzoekscultuur van het werkveld waarbinnen Verzoekers opereren, collectieve confirmation bias, en de ontvangst van de retractie niet of te weinig hebben meegenomen in hun beoordeling van de fouten. Ook Verzoeker [2] meent dat de onderzoekscultuur ertoe heeft geleid dat de fouten konden gebeuren.

Het Bestuur geeft aan dat het van mening is dat confirmation bias niet de kern van het probleem in deze kwestie is. Weliswaar toont het artikel van [de auteur van het artikel uit 2021] volgens het Bestuur aan dat de manier van onderzoek doen ertoe leidt dat op zoek wordt gegaan naar een cruciaal fenomeen. Het Bestuur is echter van mening dat confirmation bias betrekking heeft op de manier van onderzoek doen, maar niet op de manier van onderzoek presenteren.

60. Omdat in het vakgebied van Verzoekers veelal sprake is van data met veel ruis rust er juist meer verantwoordelijkheid op de schouders van onderzoekers in dit vakgebied om in overeenstemming met de normen van zorgvuldigheid en betrouwbaarheid, zoals beschreven in de Code 2014, de onderzoeksdata die aan hun onderzoek ten grondslag liggen te presenteren aan het lezend publiek. Dat is naar mening van het Bestuur ook de conclusie van [de auteur van het artikel uit 2021].

61. Het Bestuur is van mening dat ook wanneer er geen kwade opzet is, zoals in deze zaak, toch sprake kan zijn van een schending van de wetenschappelijke integriteit. Ook meent het Bestuur dat op grond van de Code 2014 het gerechtvaardigd is de schending te kwalificeren als ‘licht’. De fouten die zijn gemaakt leiden ertoe dat het CvB meent dat er sprake is van voorwaardelijk opzet zonder dat sprake is van opzet en kwade trouw. De schending bevindt zich in de ‘grijze zone’.

Beoordeling LOWI

Algemene opmerkingen

62. Van toepassing is de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2014. Deze kent een zestal principes van behoorlijke wetenschapsbeoefening:

1. Eerlijkheid en zorgvuldigheid
2. Betrouwbaarheid
3. Controleerbaarheid
4. Onpartijdigheid
5. Onafhankelijkheid
6. Verantwoordelijkheid

63. Naar het oordeel van het LOWI draait het in deze zaak om de toepassing van de principes

1. Eerlijkheid en zorgvuldigheid; met name uitwerking 1.1: eerlijk zijn over onzekerheden, presenteren van twijfel en contra-indicaties.

2. Betrouwbaarheid; met name uitwerking 2.1: volgen methodologische standaarden, vermelden en beredeneren van selectief weglaten van onderzoeksresultaten; en 2.2 speculaties op basis van onderzoeksbevindingen herkenbaar rapporteren.

6. Verantwoordelijkheid, waaronder het zich rekenschap geven van de verantwoordelijkheid voor de maatschappelijke implicaties van het wetenschappelijk werk.

64. De zaken van Verzoekers hebben betrekking op hetzelfde artikel in [het wetenschappelijk tijdschrift], waarvan zij hoofdauteur zijn. De zaken zijn door het LOWI net als in het voorlopig oordeel gezamenlijk behandeld. Daarin ziet het LOWI aanleiding om één advies in beide zaken uit te brengen.

De bezwaren van [Verzoeker 1]

65. [Verzoeker 1] heeft een aantal bezwaren van procedurele aard aangevoerd. Zijn materiële bezwaren tegen het voorlopig oordeel komen er – samengevat – op neer dat in het voorlopig oordeel te vergaande en/of onjuiste afgeleide conclusies worden toegekend aan het oordeel van de deskundigen en dat het Bestuur het handelen als schending van wetenschappelijke integriteit heeft aangemerkt.

Het LOWI ziet aanleiding om eerst te adviseren over de materiële geschilpunten die partijen verdeeld houden. Daarbij zal, waar relevant, ook in worden gegaan op door [Verzoeker 1] aangevoerde bezwaren over de gevolgde procedure. [Verzoeker 2] heeft zich in algemene zin bij de door [Verzoeker 1] aangevoerde bezwaren aangesloten en nog een aantal additionele punten aangevoerd. Deze additionele bezwaren komen na de bespreking van de materiële bezwaren van [Verzoeker 1] aan de orde. Daarna zal het LOWI de nog overblijvende procedurele bezwaren van [Verzoeker 1] bespreken en afsluitend enkele opmerkingen van meer algemene aard maken.

66. Het onderzoek van de CWI is het gevolg geweest een door [Melder 1] en [Melder 2] tegen het artikel in [het wetenschappelijk tijdschrift] geuite beschuldiging van datamanipulatie. Die beschuldiging is aanleiding geweest voor de Decaan en de Directeur om een melding te doen bij het Bestuur. Nadat was gebleken dat [Melder 1] en [Melder 2] noch de Decaan of de Directeur bereid waren om als klager op te treden, heeft het Bestuur aan de CWI gevraagd om ambtshalve onderzoek over het gestelde in de melding te doen.

Waar in een procedure met een klager sprake is van een zekere procedure op tegenspraak, waarbij de klager zijn klacht toelicht en de beklaagde daarop reageert, is dat bij een ambtshalve onderzoek niet het geval. Bij een ambtshalve onderzoek moet de CWI zelf de klacht formuleren, zodat de beklaagde weet waartegen hij zich moet verweren. De Klachtenregeling verzet zich hier niet tegen. Dat betekent dat de CWI een zekere vrijheid had om te bepalen waarop haar onderzoek betrekking had en hoe zij dat onderzoek zou invullen, met als buitengrens de beginselen van zorgvuldigheid en evenwichtigheid.

67. De CWI heeft er voor gekozen om eerst aan een commissie van vier onafhankelijke deskundigen te vragen om een deskundigenrapport uit te brengen en heeft in dat kader zes concrete, neutrale vragen gesteld. Niet in het geschil is dat de deskundigen vooraanstaande experts op het relevante vakgebied zijn.

Op basis van het door de deskundigen uitgebrachte rapport, dat enerzijds algemene beschouwingen en oordelen bevat en anderzijds antwoord geeft op de door de CWI gestelde vragen, heeft de CWI een nadere klachtomschrijving geformuleerd, die de grondslag heeft gevormd voor het verder onderzoek van de CWI. Dat een nadere klachtomschrijving is geformuleerd acht het LOWI mede van belang voor de positie van [Verzoeker 1].

Anders dan [Verzoeker 1], leest het LOWI in de nadere klachtomschrijving geen vooringenomenheid, ook omdat [Verzoeker 1] in het vervolg van de procedure ruim de mogelijkheid heeft gekregen om op de inhoud van de klacht, zoals die door het CWI was geformuleerd, te reageren. De afbakening van het verdere onderzoek, zoals in de nadere klachtomschrijving is geformuleerd, is daarmee een zorgvuldige invulling van de CWI die een ambtshalve onderzoek moest doen.

68. Uit de nadere klachtomschrijving blijkt dat de CWI bij haar nadere onderzoek de conclusies van de deskundigen in hun rapport als uitgangspunt heeft genomen. Hoewel [Verzoeker 1] de bevindingen van de deskundigen voor een belangrijk deel heeft onderschreven, hetgeen ook blijkt uit het feit dat een groot deel van het deskundigenrapport op zijn verzoek openbaar is gemaakt, heeft hij aan de CWI en het Bestuur duidelijk gemaakt dat hij enkele relevante conclusies niet deelde.

In de procedure bij het LOWI heeft [Verzoeker 1] dat standpunt herhaald en uitgewerkt. Het gaat daarbij niet zo zeer om de tekortkomingen die door de deskundigen over het onderzoek en het artikel in [het wetenschappelijk tijdschrift] zijn vastgesteld, maar meer om de duiding daarvan en de daaruit door de deskundigen getrokken conclusies.

69. Die conclusies zijn voor het CWI en in het voetspoor daarvan het Bestuur de basis geweest voor de kwalificatie van het handelen van [Verzoeker 1] als schending van de wetenschappelijke integriteit. De CWI heeft [Verzoeker 1] in de gelegenheid gesteld op de feiten in het deskundigenrapport te reageren en in het vervolg van de klachtprocedure heeft [Verzoeker 1] ook voldoende gelegenheid gehad om zijn visie op (de conclusies in) het deskundigenrapport te geven.

Het Bestuur heeft uit een oogpunt van zorgvuldigheid het concept van zijn voorlopig oordeel aan [Verzoeker 1] voorgelegd en hem in de gelegenheid gesteld op dat concept te reageren. [Verzoeker 1] heeft dat ook gedaan. [Verzoeker 1] voert evenwel terecht aan dat de CWI niet had mogen weigeren om zijn reactie op het deskundigenrapport aan de deskundigen zelf voor te leggen. Het LOWI acht daartoe mede van belang dat de deskundigen, die wel met [Verzoeker 1] hebben gesproken en aan wie [Verzoeker 1] informatie heeft kunnen verstrekken, geen conceptversie van hun rapport dan wel van hun bevindingen en conclusies aan [Verzoeker 1] hebben voorgelegd zodat deze er pas naderhand op heeft kunnen reageren.

Verder acht het LOWI daartoe van belang dat de procedure niet op tegenspraak was, de materie waar het rapport over gaat zeer technisch en ingewikkeld is, en dat de CWI de conclusies van het rapport heeft overgenomen en op basis daarvan tot het zware oordeel is gekomen dat [Verzoeker 1] de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Ook de verstrekkende aanbevelingen van de CWI, die overigens voor een belangrijk deel door het Bestuur niet zijn overgenomen, hadden daartoe mede aanleiding moeten zijn.

Nu de CWI ten onrechte heeft nagelaten om de reactie van [Verzoeker 1] aan de deskundigen voor te leggen, had het Bestuur er voor moeten kiezen dit alsnog te doen. De bij de hoorzitting door het Bestuur gegeven rechtvaardiging voor dit nalaten dat de procedure daarin niet voorzag overtuigt het LOWI niet. Ook wanneer een procedure er niet in voorziet kan het beginsel van zorgvuldigheid meebrengen dat dit wel gebeurt. Voorts had de CWI [Verzoeker 1] kennis moeten laten nemen van de correspondentie tussen de CWI en de deskundigen omdat die correspondentie relevant zou kunnen zijn voor de wijze van totstandkoming van het advies van de deskundigen.

70. Bij de hoorzitting is door het LOWI met [Verzoeker 1] besproken welke punten van kritiek hij op het rapport van de deskundigen heeft. Die kritiek richt zich op een aantal technische aspecten. [Verzoeker 1] heeft daarnaast aan de hand van een presentatie in de kern betoogd dat de deskundigen hem ten onrechte verwijten dat hij in het artikel in [het wetenschappelijk tijdschrift] data die het bestaan van [een fenomeen] niet ondersteunden niet in het artikel heeft opgenomen of genoemd.

Het LOWI ziet evenwel geen reden om de conclusie van de deskundigen dat ‘the way the results in the manuscripts presented showed that authors have selected data (…) which supported the phenomenon that they were seeking, while omitting data that would have raised doubts in the readers’s mind about their proclaimed success story’ onjuist te achten.

Het LOWI volgt meer concreet de deskundigen in hun oordeel dat in het artikel [situaties] waarin het fenomeen niet overtuigend, of [in een afwijkende hoedanigheid], optreedt niet voldoende zijn getoond en besproken, en dat in één specifiek geval in een situatie een groter deel van de aanwezige resultaten had moeten worden getoond. De deskundigen zeggen over dit specifieke geval in hun rapport dat zij de indruk hebben dat de weggelaten resultaten een argument zijn tegen de opvatting dat het fenomeen altijd [in een bepaalde hoedanigheid] zou voorkomen.

De deskundigen kwalificeren het weglaten van data in deze specifieke situatie als “hoogst ongelukkig” met als argument dat de lezers hierdoor niet in staat zijn om hun eigen oordeel te vormen. In zoverre worden [Verzoeker 1] door het Bestuur terecht tekortkomingen, in de woorden van het Bestuur fouten, verweten. Het LOWI kan zich in het licht van principe 1 van de Gedragscode 2014 in die kwalificatie vinden en zal deze terminologie hierna hanteren.

71. De vraag is vervolgens hoe deze tekortkomingen moeten worden gekwalificeerd. Het LOWI stelt daarbij voorop dat de tekortkomingen aan [Verzoeker 1], die de leider van het onderzoek en ‘corresponding author’ was, moeten worden toegeschreven. Het LOWI heeft op de hoorzitting geprobeerd duidelijkheid te krijgen over de verantwoordelijkheden die een onderzoeksleider binnen de Technische Universiteit heeft en aan welke eisen hij moet voldoen. Naar het oordeel van het LOWI is het belangrijk dat hiervoor duidelijke regels worden geformuleerd of afspraken worden gemaakt, zodat een onderzoeksleider op adequate wijze invulling kan geven aan zijn verantwoordelijkheid en daar zo nodig op kan worden aangesproken.

In dit geval heeft het LOWI geen twijfel dat [Verzoeker 1] de volle verantwoordelijkheid voor de tekortkomingen draagt. Daarbij weegt voor het LOWI, mede gelet op principe 6 van de Gedragscode 2014, vooral zwaar dat het gaat om fundamenteel onderzoek en in het artikel een claim is gedaan dat het bestaan van [een fenomeen] door de resultaten van het onderzoek sterk werd ondersteund, waarmee sterke aanwijzingen waren gevonden voor de juistheid van een theorie.

Het LOWI acht hierbij ook relevant dat als [een fenomeen] inderdaad bestaa[t] dit gegeven kan leiden tot zeer belangrijke technologische ontwikkelingen. Dat [Verzoeker 1] vanaf het moment dat hem twijfels over de houdbaarheid van zijn claim bereikten onderzoek heeft gedaan, [het wetenschappelijk tijdschrift] heeft geïnformeerd, op basis van zijn eigen onderzoek het artikel heeft teruggetrokken ([Verzoeker 1] wijst er op dat de reden van terugtrekking van het artikel los staat van de fouten die hem door het Bestuur en de CWI worden verweten, maar is gebaseerd op de hiervoor in februari 2020 geconstateerde fout. Hij heeft aangegeven met inachtneming van het definitieve oordeel een gecorrigeerd artikel (‘rewrite’) te schrijven) en zijn volle medewerking aan alle onderzoeken heeft verleend, kan aan zijn eigen verantwoordelijkheid voorafgaand aan publicatie niet af doen.

Dat nader onderzoek heeft aangetoond dat de inzichten waarmee de onderzoekers in hun artikel in [het wetenschappelijk tijdschrift] hebben gewerkt niet juist waren maakt dit ook niet anders. Die ontwikkeling van de wetenschap ná de publicatie van het artikel in [het wetenschappelijk tijdschrift] brengt vanzelfsprekend niet mee dat het eerdere onderzoek niet conform de stand der techniek is uitgevoerd, maar mag ook niet worden gebruikt als rechtvaardiging voor tekortkomingen bij het onderzoek dat tot het artikel [in het wetenschappelijk tijdschrift] heeft geleid. De conclusie is derhalve dat er sprake is van tekortkomingen, waarvoor [Verzoeker 1] verantwoordelijk was.

72. De volgende vraag is dan hoe deze tekortkomingen in de bewoordingen van de toepasselijke Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2014 moeten worden gekwalificeerd. Zoals in pt. 10 van de Gedragscode 2014 wordt opgemerkt, betekent ´het afwijken van een gedragsregel uit deze gedragscode niet per definitie een schending van de wetenschappelijke integriteit´. Onderscheiden wordt tussen onzorgvuldig, verwijtbaar onzorgvuldig en schending van de wetenschappelijke integriteit (zie bijvoorbeeld LOWI-adviezen 2021-03 en 04).

Bij de beantwoording van de kwalificatievraag zijn voor het LOWI twee aspecten van belang. In de eerste plaats staat tussen partijen en ook voor het LOWI vast dat geen sprake is geweest van datamanipulatie. [Verzoeker 1] heeft er bij de hoorzitting op gewezen dat hij daarvan ook na publicatie van het deskundigenrapport nog steeds wordt beschuldigd. Die beschuldigingen zijn dus zonder grond.

In de tweede plaats is van belang dat partijen ervan uitgaan dat geen sprake is van opzet en het LOWI daar ook van uitgaat. Er is, zoals de deskundigen ook hebben aangegeven, wel sprake van wat in de stukken wordt genoemd een confirmation bias, in die zin dat [Verzoeker 1] en de andere onderzoekers te weinig aandacht hadden voor mogelijke alternatieve verklaringen van de waargenomen fenomenen, en ook dat zij te veel werden beïnvloed door hun enthousiasme. Daardoor hadden zij onvoldoende oog voor aanwijzingen dat de waargenomen fenomenen niet pasten in de theorie van [een fenomeen].

Anders dan door het Bestuur op de hoorzitting is bepleit, ziet het LOWI daarin geen aanleiding om in dit geval te spreken van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is een kwalificatie-methode in het strafrecht om een handelen gelijk te stellen met opzet. Bij een onderzoek naar een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit is dit niet aan de orde. Het redeneren langs de lijn van voorwaardelijke opzet bij het soort tekortkomingen dat [Verzoeker 1] wordt verweten is daarom niet toepasbaar in een procedure als de onderhavige en zou evenmin recht doen aan het onder de van toepassing zijnde Gedragscode 2014 gebruikelijke onderscheid tussen onzorgvuldig handelen, verwijtbaar onzorgvuldig handelen en schending van de wetenschappelijke integriteit. Het LOWI neemt daarom tot uitgangspunt dat [Verzoeker 1] geen opzet kan worden verweten.

73. De vraag wanneer sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit zal moeten worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Wanneer sprake is van een van de traditionele drie FFP-indicatoren (fabricatie, falsificatie en plagiaat) is als regel sprake van schending van de wetenschappelijke integriteit. De FFP-indicatoren zijn niet echter limitatief. Ook in andere gevallen kan sprake zijn van schending van de wetenschappelijke integriteit.

Schuyt noemt in dit verband bijvoorbeeld gedragingen zoals het niet-erkennen van co-auteurs, het verwerken van niet-wetenschappelijke commerciële, politieke of religieuze belangen in het onderzoek of de rapportage van dat onderzoek, het niet vermelden van een conflict of interest, het niet verkrijgen van toestemming van patiënten bij medisch onderzoek en het niet informeren van participanten in een onderzoek over de aard van het onderzoek en het gebruik van hun antwoorden in dat onderzoek (Kees Schuyt, Scientific Integrity, The Rules of Academic Research, Leiden University Press, 2019, p. 144.).

Ook andere gevallen van tekortkomingen bij wetenschappelijk onderzoek kunnen onder omstandigheden als schending van de wetenschappelijk onderzoek worden aangemerkt. Uitgangspunt daarbij is echter steeds dat sprake moet zijn van opzet. Wanneer opzet ontbreekt, zal sprake moeten zijn van bijzondere bijkomende omstandigheden die er toe leiden dat het handelen of nalaten van een wetenschapper, hoewel niet opzettelijk, toch als schending van de wetenschappelijke integriteit kan worden beschouwd. Daarbij zou kunnen worden gedacht aan het geval dat sprake is van een patroon van gedragingen of herhaald gedrag. Schuyt wijst in dit verband op de mogelijkheid van een pattern of carelessness combined with one of more questionable or fraudulent acts and behaviors”´ die een schending van de wetenschappelijke integriteit kan opleveren (Zie Schuyt, t.a.p., p. 145.).

74. Het Bestuur heeft, deels in afwijking van het oordeel van de CWI, de tekortkomingen als een lichte schending van de wetenschappelijke integriteit aangemerkt. Hoewel het LOWI begrip heeft voor het feit dat het Bestuur daarmee tot uitdrukking heeft willen brengen dat het [Verzoeker 1] de tekortkomingen maar beperkt aanrekent, is het LOWI van oordeel dat de Gedragscode 2014, evenals de Gedragscode 2018 met haar kwalificaties lichte tekortkoming, bedenkelijk gedrag en schending van de wetenschappelijke integriteit, zich ertegen verzet om verschillende vormen van schending wetenschappelijke integriteit te onderscheiden.

Onder de Gedragscode 2014 blijven de kwalificaties van wetenschappelijk onderzoek beperkt tot onzorgvuldig, verwijtbaar onzorgvuldig en schending van de wetenschappelijke integriteit, zonder dat, in een procedure bij de CWI of het LOWI, naast een discussie over de gegeven kwalificatie ook gediscussieerd hoeft te worden over de zwaarte van de aan een handelen gegeven classificatie. De aard en mate van de schending kan wel een rol spelen bij de gevolgen die een instelling aan een oordeel over het handelen van een wetenschapper zou willen verbinden, maar niet in een procedure bij een CWI of het LOWI.

75. Anders dan het Bestuur is het LOWI van oordeel dat, gegeven het feit dat geen sprake is geweest van opzettelijk handelen, de tekortkomingen van [Verzoeker 1] niet als schending van de wetenschappelijk integriteit kunnen worden aangemerkt. Dit laat naar het oordeel van het LOWI onverlet dat de tekortkomingen, zoals die in het deskundigenrapport worden beschreven, niet acceptabel zijn. In het artikel waarin een opzienbarende claim werd gelegd, had tenminste meer aandacht moeten zijn besteed aan het feit dat uit de data andersluidende conclusies hadden kunnen worden getrokken en had mogelijk ook een andere selectie van data moeten plaatsvinden, zoals in het deskundigenrapport is aangetoond.

Dat is, anders dan [Verzoeker 1] stelt, niet (alleen) een kwestie van wetenschappelijk debat. Het LOWI kan de deskundigen volgen in hun veronderstelling dat de onderzoekers zich (te veel) hebben laten leiden door hun enthousiasme dat zij meenden effecten van [een fenomeen] te hebben gezien. Dat valt [Verzoeker 1] te verwijten maar brengt niet mee dat, nu opzet ontbreekt, sprake is van bijzondere bijkomende omstandigheden die meebrengen dat het handelen van [Verzoeker 1] als schending van de wetenschappelijke integriteit moet worden gekwalificeerd.

76. Dat neemt niet weg dat de tekortkomingen niet zijn aan te merken als simpele vergissingen. Naar het oordeel van het LOWI is met de tekortkomingen gehandeld in strijd met de principes 1, 2 en 6. De onderzoekers hebben voor het eerst [opstellingen gemaakt, die daarvoor nog niet mogelijk waren, en in hun artikel betogen zij dat in sommige van die opstellingen in bepaalde]omstandigheden een nieuw fenomeen is waargenomen. In hun deskundigenrapport geven de deskundigen aan dat in principe bij de wijze waarop het onderzoek was ingericht wel [het fenomeen had] kunnen worden waargenomen. De deskundigen geven daarbij aan dat deze methode op dat moment de enig mogelijke was, maar wel het grote gevaar van zelfmisleiding in zich droeg.

77. Ten aanzien van de dataselectie stelt het LOWI voorop dat gelet op de aard van het onderzoek het selecteren van data een natuurlijk proces is. Het fenomeen zoals in het artikel beschreven treedt alleen op als [de opstellingen aan bepaalde zeer specifieke voorwaarden voldoen]. Van de [opstellingen die geproduceerd waren, viel daardoor meteen een groot deel] af. Het LOWI gaat er vanuit dat dit een methodologisch correcte wijze van dataselectie is: de “goede” [opstellingen] worden van de “foute” gescheiden. Dat neemt niet weg dat binnen de “goede” [opstellingen] ook dataselectie heeft plaatsgevonden.

Het ten onrechte niet vermelden van data, zoals in het deskundigenrapport beschreven, die – kort gezegd – wezen op een andere conclusie dan in het artikel in [het wetenschappelijk tijdschrift] is getrokken acht het LOWI onzorgvuldig. In een specifieke situatie is in het artikel maar een deel van de [resultaten van een opstelling in een figuur getoond, terwijl de deskundigen in hun rapport aangeven dat wanneer een groter deel van de resultaten van precies dezelfde opstelling in de figuur getoond was, er minder aanwijzingen voor het optreden van het fenomeen met de gewenste hoedanigheid] geweest waren, en de lezers van het artikel beter in staat geweest zouden zijn om hun eigen mening te vormen.

Dit specifieke geval is hierboven ook in punt 70 genoemd. Het LOWI treedt niet in de vraag welke conclusies met de stand der wetenschap op dat moment uit (gedeelten van) het artikel hadden kunnen worden getrokken. Dat is een kwestie voor het wetenschappelijke debat. In het hierboven genoemde specifieke geval, waarin niet alle relevante [resultaten] werden getoond, kon dat debat niet op basis van de relevante feiten worden gevoerd en daarom is in dit specifieke geval naar het oordeel van het LOWI sprake van verwijtbare onzorgvuldigheid.

Bezwaren van [Verzoeker 2]

78. [Verzoeker 2] heeft zich in zijn verzoek in algemene zin bij de door [Verzoeker 1] aangevoerde bezwaren aangesloten. Daarbij heeft hij benadrukt dat geen opzet in het spel is, dat fouten maken erbij hoort, zelfs bijna onvermijdelijk is, en dat sprake is van voortschrijdende wetenschap. Volgens hem was ‘[het artikel … een gecombineerd proces met interne en externe discussies, niet iets dat ik met opzet in het geheim heb gedaan].’ Over eventuele misleiding van lezers van het artikel in [het wetenschappelijk tijdschrift] door bepaalde gegevens achter te houden merkt [Verzoeker 2] op dat het niet realistisch is van hem of enige andere onderzoeker te verlangen data te vermelden die volgens de onderzoeker irrelevant is. In zijn ‘statement’ ten behoeve van de hoorzitting van het LOWI heeft [Verzoeker 2] deze punten gedeeltelijk herhaald en toegelicht. Zijn slotsom is dat de kwalificatie ‘lichte schending van de wetenschappelijke integriteit’ onjuist is.

79. Anders dan het Bestuur is het LOWI van oordeel dat de tekortkomingen van [Verzoeker 2] niet als schending van de wetenschappelijk integriteit kunnen worden aangemerkt. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die ondanks het ontbreken van opzet de kwalificatie schending wetenschappelijke integriteit rechtvaardigen. Dit laat naar het oordeel van het LOWI onverlet dat ook aan [Verzoeker 2] tekortkomingen kunnen worden toegerekend, zoals in het deskundigenrapport beschreven, die niet acceptabel zijn. Het LOWI verwijst hiertoe naar hetgeen hiervoor onder pt. 70 en 77 is overwogen.

80. Voor de vraag hoe deze tekortkomingen van [Verzoeker 2] moeten worden gekwalificeerd oordeelt het LOWI dat ook diens tekortkomingen niet zijn aan te merken als simpele vergissingen en dat is gehandeld in strijd met de principes 1, 2 en 6 van de Gedragscode 2014. De vereiste zorgvuldigheid strekt zich mede uit over de selectie van data en de presentatie van bevindingen, waarbij in geval van twijfel en contra-indicaties daarvoor aandacht moet bestaan en deze ook tot uiting moeten worden gebracht. Ook deze twijfel en contra-indicaties verplichten tot precisie en nuancering.

Het LOWI is van oordeel dat ook [Verzoeker 2] bijzondere verantwoordelijkheid voor de tekortkomingen draagt. [Verzoeker 2] was eerste auteur. Van meer gewicht voor de kwalificatievraag is voor het LOWI dat hij een centrale rol vervulde bij de dataselectie. Naar het oordeel van het LOWI is de toerekenbaarheid van de tekortkomingen aan [Verzoeker 2] daarom, ondanks een verschil in positie en rol, vergelijkbaar met die aan [Verzoeker 1]. Daarom adviseert het LOWI het Bestuur het handelen van [Verzoeker 2] eveneens als onzorgvuldig aan te merken en het omgaan met de data in het specifieke geval, dat hierboven in punt 70 en 77 is genoemd, als verwijtbaar onzorgvuldig.

Overige bezwaren van procedurele aard

81. Naar aanleiding van de door [Verzoeker 1] aangevoerde bezwaren van procedurele aard merkt het LOWI het volgende op. Artikel 14, eerste lid, van het Reglement LOWI bepaalt dat het LOWI beoordeelt of het onderzoek naar aanleiding van een klacht voldoet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen. Het LOWI ziet zich in toenemende mate geconfronteerd met uitvoerige discussies tussen betrokkenen partijen of het onderzoek van een CWI aan die eisen voldoet. Daarmee gaat een steeds groter deel van de behandeling en beoordeling van een verzoek om advies over een voorlopig oordeel zitten in het bespreken van vaak gedetailleerde aspecten van de gevolgde procedure.

Meer en meer komt daarmee de kernvraag waar het in een LOWI-procedure om gaat – is sprake van een handelen van een wetenschapper in strijd met de normen voor wetenschappelijke integriteit? – in het gedrang en krijgt de procedure bij het LOWI steeds meer kenmerken van een procedure bij een rechter. Deze procedure is daarvan een voorbeeld: een groot deel van de tussen partijen gevoerde discussie heeft betrekking op andere vragen dan de hiervoor besproken en beantwoorde vraag of [Verzoeker 1] terecht, zoals in het voorlopig oordeel gesteld, schending van de wetenschappelijke integriteit kan worden verweten.

Om deze redenen zal het LOWI in het vervolg de vraag of het onderzoek naar aanleiding van een klacht voldoet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen beoordelen aan de hand van het gehele verloop van de door de CWI en het bestuur van de instelling gevolgde procedure. Dat betekent dat het LOWI niet steeds per onderdeel van de gevolgde procedure een oordeel zal geven.

82. Het LOWI is van oordeel dat geen sprake is geweest van een onzorgvuldige klachtprocedure, met uitzondering van de hiervoor gesignaleerde tekortkomingen dat de reactie van [Verzoeker 1] op het oordeel van de deskundigen niet aan deze deskundigen is voorgelegd en dat inhoudelijke correspondentie tussen de CWI en de deskundigen niet met [Verzoeker 1] is gedeeld. Dat het Bestuur ambtshalve om een onderzoek heeft gevraagd naar aanleiding van de publicaties over het artikel in [het wetenschappelijk tijdschrift] is begrijpelijk, evenals het feit dat niet tevoren concrete normovertredingen zijn geformuleerd. Dat over het onderzoek een persbericht is uitgebracht is te billijken.

Hetgeen [Verzoeker 1] mogelijk kon worden verweten is in ieder geval na het rapport van de deskundigen en de nadere klachtomschrijving voor hem duidelijk geworden; hij heeft zich daartegen kunnen verweren, ook voor zover de CWI naar zijn mening te vergaande en/of onjuiste conclusies uit het deskundigenrapport trok of in zijn advies volgens hem verkeerde bewoordingen heeft gekozen. Het onderzoek heeft erg lang geduurd, maar dat is niet onbegrijpelijk gelet op de aard van het onderzoek, de inschakeling van deskundigen en het rekening houden met de belangen van [Verzoeker 1], zoals het uit een oogpunt van zorgvuldigheid bieden van de mogelijkheid om op het concept-voorlopig oordeel een reactie te geven.

Hoewel zowel het Bestuur als het LOWI delen van het advies van de CWI niet volgt, bestaat er geen concreet aanknopingspunt voor het oordeel dat de CWI vooringenomenheid kan worden verweten. Het voorgaande betekent dat het onderzoek voldoet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen met uitzondering van het niet delen van het commentaar van [Verzoeker 1] met de deskundigen en het hem niet kennis laten nemen van inhoudelijke correspondentie tussen de CWI en de deskundigen.

83. Het LOWI ziet nog aanleiding het volgende op te merken. [Verzoeker 1] heeft op de hoorzitting gesteld dat de procedure geen gesprek meer tussen wetenschappers is maar dat ´de advocaten het hebben overgenomen´. Een onderzoek naar een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit, zoals geregeld in de reglementen van de bij het LOWI aangesloten instellingen en het Reglement LOWI, is meer dan een gesprek tussen wetenschappers. Daarin worden, in een procedure met juridische aspecten, wezenlijke vragen over aan welke normen van wetenschappelijke integriteit een wetenschapper moet voldoen beantwoord, niet alleen ten behoeve van de in een procedure betrokken partijen, maar ook ten behoeve van de wetenschappelijke gemeenschap als geheel.

Tegelijkertijd constateert het LOWI dat het debat over de normen van wetenschappelijke integriteit steeds meer gaat lijken op een gewone juridische procedure waarin advocaten of andere rechtshulpverleners in de plaats treden van de primaire actoren in een integriteitsprocedure – de klager, de wetenschapper en de betrokken instelling – en waarbij (ingenomen) standpunten met uitvoerige juridische argumenten worden onderbouwd en verdedigd. Daarmee komt de kern waartoe een integriteitsprocedure dient – in het geval van het LOWI: het verzamelen van alle relevante informatie die nodig is om tot een advies aan het bestuur van de instelling te komen – te zeer op de achtergrond te staan. Het LOWI acht dat geen gelukkige ontwikkeling.

Conclusie en advies

84. Gelet op het voorgaande is het LOWI van oordeel dat de procedure bij de CWI zorgvuldig is geweest, behoudens voor zover de CWI heeft geweigerd het commentaar van [Verzoeker 1] met de deskundigen te delen en de weigering van de CWI hem […] kennis te laten nemen van inhoudelijke correspondentie tussen de CWI en de deskundigen. Verder is het LOWI van oordeel dat zowel [Verzoeker 1] als [Verzoeker 2] de tekortkomingen in het artikel in [het wetenschappelijk tijdschrift], die in het deskundigenrapport worden beschreven, kunnen worden verweten. Voor wat betreft de selectie van de data acht het LOWI dit onzorgvuldig. In het specifieke geval dat in punten 70 en 77 is genoemd, is dit naar het oordeel van het LOWI verwijtbaar onzorgvuldig.

85. Dat betekent dat het LOWI het Bestuur adviseert om in het definitieve oordeel het oordeel dat [Verzoeker 1] en [Verzoeker 2] zich schuldig hebben gemaakt aan een (lichte) schending van de wetenschappelijke integriteit te vervangen door het oordeel dat zij voor wat betreft de selectie van data onzorgvuldig hebben gehandeld. In het specifieke geval dat hierboven in punt 70 en 77 is genoemd acht het LOWI het niet presenteren van wel aanwezige data verwijtbaar onzorgvuldig. Voorts adviseert het LOWI het Bestuur te bezien of deze andere kwalificaties gevolgen hebben voor zijn aanbevelingen.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart de verzoeken gegrond;

II. adviseert het aanvankelijk oordeel gewijzigd vast te stellen met inachtneming van overwegingen 84 en 85.

Aldus vastgesteld op 25 april 2022 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A. van Reeuwijk, (plv.) ambtelijk secretaris.