Categorieën
Advies

Advies 2021-20

Betrokkene combineert dienstbetrekking adviesbureau met parttime hoogleraarschap. Is sprake van wetenschapsbeoefening? Het LOWI weegt alle relevante feiten en omstandigheden en beoordeelt of de handeling naar aard en inhoud als wetenschapsbeoefening kan worden opgevat. Het LOWI neemt ook in ogenschouw in hoeverre betrokkene zich als wetenschapper heeft gemanifesteerd.

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van de TU Eindhoven

Procesverloop

Op 12 februari 2021 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (hierna: CWI) van de TU Eindhoven over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].

De CWI heeft het College van Bestuur van de TU Eindhoven (hierna: Bestuur) op 26 mei 2021 geadviseerd de klacht niet-ontvankelijk te verklaren.

Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker in het aanvankelijk oordeel van 1 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 2 juli 2021 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Het LOWI heeft het Bestuur en Betrokkene in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen.

Verzoeker heeft op beide ingediende verweerschriften gereageerd. Het Bestuur heeft op het verweerschrift van Betrokkene gereageerd.

Het Bestuur en Betrokkene hebben allebei een laatste reactie ingediend.

Het LOWI heeft in zijn vergadering besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.

Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.

Overwegingen

Inleiding

1. Verzoeker is directeur van een bedrijf in de bouwsector. Betrokkene is lid van de directie van een adviesbureau. Daarnaast heeft hij een parttime aanstelling als hoogleraar.

Klacht

2. Verzoeker heeft geklaagd dat Betrokkene de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden bij de totstandkoming van een onderzoeksrapport over een ongeval in de bouwsector. Volgens Verzoeker had Betrokkene, die het onderzoek in opdracht van een (ander) bouwbedrijf heeft uitgevoerd, de oorzaak van het ongeval breder moeten onderzoeken en zich niet moeten beperken tot één mogelijke oorzaak. Betrokkene had zich volgens Verzoeker ook moeten onthouden van betrokkenheid bij vervolgonderzoek in opdracht van de overheid.

CWI-advies en aanvankelijk oordeel

3. De CWI concludeert in haar advies dat het onderzoek naar het ongeval in de bouwsector geen wetenschapsbeoefening betreft, zodat de Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2014 (hierna: oude gedragscode) niet van toepassing is. Aan deze conclusie ligt een vergelijking met LOWI-advies 2018-05 ten grondslag. Volgens de CWI lenen de door het LOWI in dat advies gegeven regels zich goed voor toepassing in de thans voorliggende casus.

3.1. De CWI overweegt dat geen sprake is van een wetenschappelijke publicatie, maar dat het gaat om een onderzoeksrapport van een adviesbureau dat in opdracht van een bouwbedrijf tot stand is gekomen. De CWI overweegt ook dat Betrokkene zich niet manifesteert als wetenschapper, ook al gebruikt hij zijn hoogleraarstitel in het onderzoeksrapport. Bovendien is het manifesteren als wetenschapper op zichzelf niet voldoende voor de kwalificatie als wetenschapsbeoefening, aldus de CWI.

Anders dan in LOWI-advies 2018-05, is het rapport in deze zaak niet op briefpapier van de universiteit geplaatst, heeft de universiteit geen enkele betrokkenheid gehad bij de totstandkoming van het rapport of de indruk gewekt dat het rapport onder haar verantwoordelijkheid valt. Betrokkene is evenmin specifiek gevraagd om vanuit zijn aanstelling onderzoek te verrichten, aldus de CWI. Het experiment dat ten behoeve van het onderzoeksrapport in een laboratorium van de universiteit is uitgevoerd, betrof volgens de CWI een externe opdracht van het adviesbureau aan de universiteit en betekent niet dat het onderzoek alsnog onder verantwoordelijkheid van de universiteit valt.

4. Het Bestuur heeft het CWI-advies overgenomen en heeft in zijn aanvankelijk oordeel de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Verzoek

5. Verzoeker kan zich niet vinden in de niet-ontvankelijkverklaring van zijn klacht. Hiertoe voert hij aan dat de CWI in haar advies ten onrechte de oude gedragscode heeft betrokken in plaats van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 (hierna: nieuwe gedragscode) die een breder toepassingsbereik heeft. Volgens Verzoeker heeft een substantieel deel van de onderzoeksactiviteiten ten behoeve van het vervolgonderzoek plaatsgevonden na inwerkingtreding van de nieuwe gedragscode.

5.1 Verder wijst Verzoeker op de volgende omstandigheden die er volgens hem op duiden dat wél sprake is van wetenschapsbeoefening en dat het handelen van Betrokkene aan de nieuwe gedragscode moet worden getoetst. Volgens Verzoeker is het experiment in een laboratorium van de universiteit onder leiding van Betrokkene uitgevoerd en blijkt de betrokkenheid van de universiteit hier ook uit.

Verder maakt dit experimentele gedeelte het onderzoek vernieuwend volgens Verzoeker. Daarnaast, aldus Verzoeker, heeft Betrokkene in een gerechtelijke procedure zelf verklaard dat hij zijn onderzoeksresultaten heeft geopenbaard vanwege het algemeen belang van de universiteit. In het verlengde hiervan stelt Verzoeker dat het logo van de universiteit is gebruikt op bijlagen bij het onderzoeksrapport, dat een artikel over het onderzoeksrapport is gepubliceerd op de website van de universiteit waarbij het logo van de universiteit is gebruikt en dat in het voorwoord van het rapport expliciet naar de faculteit van Betrokkene wordt verwezen.

Ook wijst Verzoeker op het profiel van Betrokkene op de website van de universiteit waarin naar het onderzoek wordt verwezen. Verder attendeert Verzoeker op een verklaring van Betrokkene in een gerechtelijke procedure dat het onderzoek voldoet aan wetenschappelijke standaarden. Volgens Verzoeker moet het onderzoek in dat geval ook aan de gedragscode kunnen worden getoetst. Verzoeker wijst op de receptie van het onderzoeksrapport. Volgens hem is het zeer aannemelijk is dat er belang aan het onderzoeksrapport wordt gehecht vanwege het hoogleraarschap van Betrokkene.

5.2 Tot slot voert Verzoeker verschillende inhoudelijke bezwaren aan over het verrichte experimentele onderzoek, het onderzoeksrapport, de rol van de opdrachtgever bij de totstandkoming daarvan en de rol van Betrokkene bij vervolgonderzoek.

Standpunt Bestuur

6. Het Bestuur wijst erop dat het onderzoeksrapport dateert van vóór de inwerkingtreding van de nieuwe gedragscode en dat ook de onderzoeksactiviteiten voor het vervolgonderzoek voor die datum zijn gestart.

6.1. Het Bestuur stelt zich primair op het standpunt dat de onderzoeksrapporten geen wetenschapsbeoefening betreffen. In reactie op het verzoekschrift en onder verwijzing naar andere LOWI-adviezen (zoals 2016-05) merkt het Bestuur op dat niet elk onderzoek wetenschappelijk onderzoek betreft en dat het onderzoek in deze zaak casusgedreven, normatief en klantgericht was.

Het onderzoek bevatte geen wetenschappelijke probleemstelling, geen methodologische verantwoording en verwijst niet naar eerdere wetenschappelijke onderzoeksresultaten, aldus het Bestuur. Het onderzoek is niet vernieuwend, maar gericht op bestaande technieken. Er heeft geen peer review plaatsgevonden en de klankbordgroep in het vervolgonderzoek bestond uit marktpartijen. Op een kennisplatform voor de bouw is een artikel over het vervolgonderzoek gepubliceerd.

Het Bestuur beaamt dat Betrokkene dit artikel vervolgens heeft doorgeplaatst op de website van de universiteit, maar volgens het Bestuur is dat iets wat elke hoogleraar kan doen en staat de universiteit daar verder buiten. Het Bestuur wijst erop dat het onderzoek niet is opgenomen in Pure, de universiteitsdatabase voor research output. Ook benadrukt het Bestuur dat het adviesbureau de opdracht voor het onderzoek heeft gekregen omwille van diens eigen expertise en ervaring en niet omwille van het hoogleraarschap van Betrokkene. Ook wijst het Bestuur erop dat de opdrachtbrief voor het onderzoek is gericht aan het adviesbureau en niet aan de universiteit.

6.2. Subsidiair stelt het Bestuur zich op het standpunt dat de inhoudelijke bezwaren van Verzoeker neerkomen op een wetenschappelijke controverse waarover het Bestuur niet bevoegd is te oordelen.

Standpunt Betrokkene

7. Betrokkene onderschrijft het primaire standpunt van het Bestuur dat de gedragscode niet van toepassing is. Betrokkene heeft het LOWI meer informatie verschaft over de verhouding tussen zijn werkzaamheden voor het adviesbureau en zijn werkzaamheden als hoogleraar. Ook heeft Betrokkene meer informatie verschaft over het experimentele gedeelte van het onderzoek dat is uitgevoerd in een laboratorium van de universiteit. Hiertoe heeft Betrokkene onder meer de getekende offerte en de factuur van de universiteit aan het adviesbureau als dossierstuk in de procedure gebracht.

Volgens Betrokkene is het onderzoeksrapport noch het vervolgonderzoek te kwalificeren als wetenschapsbeoefening. Hoewel het adviesbureau van mening is dat de onderzoeken op wetenschappelijk verantwoorde en integere manier zijn uitgevoerd, wijst Betrokkene erop dat het adviesbureau de voorwaarden voor wetenschapsbeoefening niet heeft onderschreven. Betrokkene stelt dat Verzoeker ten onrechte geen onderscheid maakt tussen de verantwoordelijkheid van de universiteit en die van het adviesbureau. Volgens Betrokkene valt het onderzoeksrapport en het vervolgonderzoek onder verantwoordelijkheid van het adviesbureau en is hierover steeds transparant gerapporteerd.

Beoordeling verzoek

Gedragscode

8. Vast staat dat het onderzoeksrapport over het ongeval in de bouwsector dateert van voor de inwerkingtreding van de nieuwe gedragscode op 1 oktober 2018. Het LOWI acht verder voldoende aannemelijk gemaakt dat de onderzoeksactiviteiten voor het vervolgonderzoek ook zijn gestart vóór die datum, zoals het Bestuur heeft aangegeven in zijn verweerschrift. Hierbij betrekt het LOWI de brief van het adviesbureau van 25 mei 2018 over het rondetafelgesprek, waaruit blijkt dat het vervolgonderzoek op dat moment al in volle gang was en naar toenmalige verwachting eind 2018 afgerond zou zijn.

Het voorgaande betekent dat, indien sprake is van wetenschapsbeoefening, het handelen van Betrokkene aan de oude gedragscode moet worden getoetst.

Wetenschapsbeoefening

9. In deze casus combineert Betrokkene een dienstbetrekking bij een adviesbureau met een parttime hoogleraarschap. In dergelijke gevallen is voor de buitenwereld niet altijd duidelijk wanneer sprake is van wetenschapsbeoefening en wanneer niet. Het LOWI heeft eerder overwogen (zie bijvoorbeeld advies 2019-23) dat wanneer een wetenschapper zich uitdrukkelijk manifesteert als wetenschapper, logischerwijs wordt verwacht dat diens handelen in overeenstemming is met de algemene beginselen van professioneel wetenschappelijk handelen en men erop moet kunnen vertrouwen dat de beginselen van wetenschappelijk verantwoord gedrag in acht zijn genomen.

Het LOWI heeft ook al vaker overwogen dat de omstandigheid dat een wetenschapper een handeling verricht op zichzelf onvoldoende is om die handeling als wetenschapsbeoefening te kwalificeren. Doorslaggevend is of een handeling naar aard en inhoud als wetenschapsbeoefening kan worden opgevat. Daarbij is van belang dat wetenschapsbeoefening primair is gericht op het initiëren en het bevorderen van het wetenschappelijke debat (zie bijvoorbeeld advies 2019-17).

10. Het LOWI ziet zich gesteld voor de vraag of sprake is van wetenschapsbeoefening. Alleen dan kan en moet immers aan de oude gedragscode worden getoetst. Voor beantwoording van deze vraag moeten alle relevante feiten en omstandigheden worden gewogen. Het LOWI zal bij zijn oordeel ook in ogenschouw nemen in hoeverre Betrokkene zich als wetenschapper heeft gemanifesteerd. In deze casus acht het LOWI de volgende feiten en omstandigheden relevant.

10.1 In het initiële onderzoeksrapport en in het vervolgonderzoek worden zowel de hoogleraarstitel van Betrokkene vermeld als zijn ingenieurstitel. In de rapporten worden naast Betrokkene ook andere ingenieurs bij name genoemd. Op de titelpagina’s van de rapporten staan de naam en het logo van het adviesbureau. Het adviesbureau is opdrachtnemer van het initiële onderzoeksrapport en het vervolgonderzoek, niet de universiteit en ook niet Betrokkene persoonlijk.

Het initiële onderzoek richt zich op het achterhalen van de oorzaak van een bouwongeval en het vervolgonderzoek richt zich op het voorkomen van dergelijke ongevallen in de toekomst. Beide rapporten zijn door de opdrachtgevers gepubliceerd op hun websites. De rapporten zijn niet gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift. De rapporten zijn ook niet opgenomen in de universitaire database voor research-output. Op de universitaire profielpagina van Betrokkene wordt bij het onderzoeksprofiel verwezen naar het bouwongeval zoals Verzoeker heeft gesteld.

Ten behoeve van het initiële onderzoeksrapport en het vervolgonderzoek is experimenteel onderzoek uitgevoerd in een laboratorium van de universiteit. Dat de faculteit in het rapport wordt genoemd, is in dit kader. Uit de ondertekende offerte en de betaalde factuur maakt het LOWI op dat de universiteit de laboratoriumruimte, opstelling en meetgegevens tegen betaling aan het adviesbureau heeft geleverd.

10.2 De opmerkingen die Betrokkene in het kader van een gerechtelijke procedure heeft gemaakt en waarop Verzoeker heeft gewezen, staan naar het oordeel van het LOWI in een te ver verwijderd verband tot deze casus om mee te wegen als relevante omstandigheid bij de beantwoording van de vraag of sprake is van wetenschapsbeoefening.

10.3 Het LOWI weegt de in overweging 10.1 genoemde feiten en omstandigheden als volgt. Uit de verslaglegging van de onderzoeken blijkt voldoende duidelijk dat deze niet zijn gericht op het initiëren en bevorderen van wetenschappelijk debat, maar op het onder de vlag van het adviesbureau toepassen van wetenschappelijke kennis om een bouwongeval te reconstrueren en vergelijkbare ongevallen in de toekomst te voorkomen. Het gaat met andere woorden niet om wetenschappelijk onderzoek, maar om particulier ingenieursonderzoek.

Het onderzoek bevat weliswaar een experimenteel gedeelte dat in een laboratorium van de universiteit is verricht, maar deze omstandigheid is van onvoldoende gewicht om te concluderen dat toch sprake is van wetenschapsbeoefening. Hierbij betrekt het LOWI dat er vanuit de universiteit geen onderzoeksopstelling is bedacht of data zijn geïnterpreteerd; dit is door het adviesbureau gedaan.

Het experimentele onderzoek is verder niet vernieuwend, maar slechts experimenteel uitgevoerd omdat geen theoretisch model voorhanden was om bepaalde krachtproeven te analyseren. Dat Betrokkene zijn hoogleraarstitel heeft vermeld in de onderzoeksrapporten vindt het LOWI van onvoldoende gewicht om te concluderen dat Betrokkene zich zodanig manifesteert als wetenschapper dat men erop moet kunnen vertrouwen dat aan de gedragscode wordt voldaan. In de rapporten wordt immers ook de ingenieurstitel van Betrokkene vermeld en worden ook andere ingenieurs (niet zijnde hoogleraren) vermeld.

Verder blijkt uit de rapporten duidelijk dat de rapporten afkomstig zijn van het adviesbureau en niet van de universiteit of van Betrokkene persoonlijk. Ook de verwijzing naar het bouwongeval op de universitaire profielpagina weegt volgens het LOWI onvoldoende zwaar om de weging door te laten slaan naar de conclusie dat sprake is van wetenschapsbeoefening.

10.4 Gelet op het voorgaande komt het LOWI tot de conclusie dat het initiële rapport en het vervolgonderzoek niet kwalificeren als wetenschapsbeoefening. De oude gedragscode (zie overweging 8) is niet van toepassing. Het LOWI komt daarom niet toe aan de beoordeling van Verzoekers inhoudelijke bezwaren tegen het onderzoek zoals verwoord in overweging 5.2 van dit advies.

11. Verzoeker heeft ook gewezen op een artikel uit 2019 dat in de universitaire database voor research-output is geregistreerd en dat is gepubliceerd op een kennisplatform voor de bouw. Het artikel is van latere datum dan het initiële rapport en het vervolgonderzoek. Het artikel vat slechts het vervolgonderzoek samen en bevat geen nieuw of aanvullend onderzoek. Dat laat onverlet dat Betrokkene zich bij dit artikel wel sterker en uitdrukkelijk als wetenschapper heeft gemanifesteerd.

Relevante verschillen ten opzichte van het initiële rapport en vervolgonderzoek zijn dat het artikel is geregistreerd in de universitaire database waardoor het artikel een voorblad heeft verkregen met onder meer het logo van de universiteit, dat het artikel als research-output op de profielpagina van Betrokkene staat vermeld en dat het artikel niet door het adviesbureau (in opdracht) is geschreven, maar op naam van onder meer Betrokkene. Door deze sterkere en uitdrukkelijke manifestatie als wetenschapper (zie ook overwegingen 9 en10) is met betrekking tot dit artikel, gezien ook de nieuwe gedragscode, wel sprake van wetenschapsbeoefening.

De klacht van Verzoeker ging echter niet over dit artikel, maar over het initiële onderzoeksrapport en het vervolgonderzoek dat in het artikel uit 2019 wordt samengevat. Die rapporten kwalificeren niet als wetenschapsbeoefening (zie overweging 10.4) en dat wordt niet anders door het enkele feit dat het vervolgonderzoek in het artikel uit 2019 wordt samengevat.

Conclusie

12. Het verzoek is ongegrond. Het Bestuur heeft terecht overwogen dat de oude gedragscode niet van toepassing is op het handelen van Betrokkene.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart het verzoek ongegrond;

II. adviseert het aanvankelijk oordeel onder verwijzing naar dit advies vast te stellen als definitief oordeel.

Aldus vastgesteld op 14 december 2021 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.