Categorieën
Advies

Advies 2021-17

Het Bestuur had CWI-advies kritischer moeten bezien. Hierbij betrekt het LOWI niet alleen de machtsongelijkheid tussen promovendus en hoogleraar, maar ook dat zij over en weer een integriteitsklacht hebben ingediend. Onder deze omstandigheden lijkt het er niet op dat tussen partijen bereidheid bestaat de kwestie samen uit te zoeken zoals in het CWI-advies staat.

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van Tilburg University

Procesverloop

Op 2 december 2020 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij het College van Bestuur van de Tilburg University (hierna: Bestuur) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].

Het Bestuur heeft de klacht ter advisering voorgelegd aan de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Tilburg University (hierna: CWI).

De CWI heeft op 24 februari 2021 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.

Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker in het aanvankelijk oordeel van 17 maart 2021 ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 24 april 2021 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Het LOWI heeft het Bestuur en Betrokkene in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.

Verzoeker heeft gereageerd op de verweerschriften van het Bestuur en Betrokkene. Betrokkene heeft eveneens op het verweerschrift van het Bestuur gereageerd.

Het Bestuur heeft vervolgens een laatste reactie ingediend. Betrokkene heeft ook een laatste reactie ingediend.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 8 september 2021 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.

Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.

Overwegingen

Inleiding

1. Betrokkene is als hoogleraar actief in de interdisciplinaire humane wetenschappen en is de voormalige promotor van Verzoeker. Verzoeker is bezig met zijn promotietraject en heeft inmiddels een andere promotor.

2. Toen Betrokkene nog de promotor van Verzoeker was, heeft hij aan Verzoeker een dataset beschikbaar gesteld. Het gaat om een dataset die niet openbaar toegankelijk is en die Betrokkene meer dan 10 jaar geleden heeft verzameld toen hij aan een buitenlandse universiteit was verbonden. Uit die dataset zijn verschillende publicaties voortgevloeid waarvan Betrokkene coauteur is. Met behulp van de dataset is Verzoeker aan de slag gegaan om onderzoeken te repliceren en zo een bepaalde statistische techniek te oefenen.

3. Naar aanleiding van de replicaties is bij Verzoeker het vermoeden gerezen dat er fouten zijn gemaakt in een publicatie van onder meer Betrokkene die op de dataset is gebaseerd. In de periode die hierop volgt constateert Verzoeker nog twee potentiële fouten. Het gaat in totaal om twee publicaties die op de dataset zijn gebaseerd. Verzoeker heeft zich met zijn bevindingen tot Betrokkene gericht.

4. Het gesprek tussen Verzoeker en Betrokkene over deze kwestie is in een impasse beland. Verzoeker en Betrokkene verschillen van mening over de vraag wie verantwoordelijk is. Volgens Verzoeker is Betrokkene verantwoordelijk voor potentiële fouten in zijn eigen publicaties en had hij naar aanleiding van Verzoekers signalen meer moeten doen om potentiële fouten te herstellen. Volgens Betrokkene zou Verzoeker als promovendus zelf meer moeten doen om te constateren of de door hem gevonden discrepanties daadwerkelijk fouten zijn of niet. Verzoeker zou volgens Betrokkene bij moeten dragen aan het academische proces, bijvoorbeeld door een paper te schrijven om de gestelde fouten aan te tonen.

5. Na overleg met de vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit heeft Verzoeker uiteindelijk een klacht tegen Betrokkene ingediend bij het Bestuur. Betrokkene heeft hierop ook een klacht ingediend tegen Verzoeker.

CWI-advies en aanvankelijk oordeel

6. De CWI heeft zichzelf de vraag gesteld of het hier gaat om een wetenschappelijk debat of om een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit. Volgens de CWI zijn de door Verzoeker aangedragen discrepanties of fouten niet uit te sluiten en zullen de gehanteerde statistische methodes met elkaar moeten worden vergeleken om hierover te kunnen concluderen. Zolang een dergelijke vergelijking niet is gemaakt, is het voor de CWI onduidelijk of sprake is van ‘fouten’ of van ‘discrepanties’. Volgens de CWI zijn vermeende fouten c.q. discrepanties en mogelijke consequenties daarvan niet eenduidig vastgesteld, maar kunnen die redelijkerwijs het gevolg zijn van impliciete keuzes die bij het maken van de dataverwerkingscode zijn gemaakt. Uit het dossier blijkt volgens de CWI de bereidheid om een en ander samen nader te bekijken en te bediscussiëren. Volgens de CWI is daarom sprake van een ongoing wetenschappelijk debat dat verder binnen wetenschappelijke fora moet worden gevoerd.

7. In het aanvankelijk oordeel wordt het CWI-advies opgevolgd. Ook volgens het Bestuur is sprake van wetenschappelijk debat en is onvoldoende gebleken dat over en weer sprake is van een zodanige vorm van onderzoek of gedragingen dat sprake zou zijn van een schending van de wetenschappelijke integriteit. Verder overweegt het Bestuur dat uit het CWI-advies blijkt dat over en weer niet alle informatie is gedeeld en dat het in de communicatie kennelijk is misgegaan. Het bestuur moedigt Verzoeker en Betrokkene aan om zich volledig vrij te voelen het goede wetenschappelijke debat te voeren en het Bestuur geeft aan graag bereid te zijn met hen te verkennen hoe het Bestuur hieraan kan bijdragen.

Verzoek

8. Volgens Verzoeker heeft de CWI ten onrechte overwogen dat het geschil tussen hem en Betrokkene thuishoort in het wetenschappelijk debat. Het vastlopen van het debat met Betrokkene dat al anderhalf jaar duurt is voor Verzoeker juist de reden geweest om zich met een klacht tot het Bestuur te richten. Volgens Verzoeker had de CWI een deskundige moeten inschakelen voor beantwoording van de vraag of er nu wel of geen fouten zijn gemaakt door Betrokkene. Dit zou de waarheidsvinding en de afwikkeling van deze kwestie ten goede zijn gekomen. Verzoeker geeft aan dat de kwestie al te lang duurt en dat het onderlinge vertrouwen tussen hem en Betrokkene is aangetast. Volgens Verzoeker dringen ook de coauteurs van Betrokkene aan op verder onderzoek en staan zij open voor rectificatie. Volgens Verzoeker had de CWI ten minste de gebruikte codes moeten opvragen bij hem en bij Betrokkene.

Verweer

9. Het Bestuur stelt zich op het standpunt dat de CWI zich wel degelijk heeft gebogen over de potentiële fouten, maar dat zij geen aanleiding zag nader onderzoek te doen en dat er bij partijen bereidheid was tot wetenschappelijk debat. Volgens het Bestuur is het niet de taak van de CWI om uit eigen hoofde onderzoek te doen naar de uitkomst van wetenschappelijk debat als er geen aanleiding is om aan te nemen dat het wetenschappelijk debat actief wordt belemmerd of vertraagd. Het Bestuur stelt verder dat het CWI-advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het geen aanleiding zag om zelf nog een deskundige in te schakelen.

Standpunt Betrokkene

10. Betrokkene betoogt dat Verzoeker zijn (gedeeltelijke) code pas na het aanvankelijk oordeel wilde delen. Betrokkene stelt dat het onderdeel is van het academisch proces om bij vermeende discrepanties in samenwerking de aard van die discrepanties te onderzoeken en aanvullende analyses uit te voeren. Volgens Betrokkene is het steeds Verzoeker die het debat niet wil aangaan. Verzoeker is daarmee volgens Betrokkene zelf veroorzaker van het probleem dat Verzoeker uiteindelijk naar de CWI deed stappen. Volgens Betrokkene moet Verzoeker alsnog zelf op wetenschappelijk deugdelijke wijze onderzoeken en onderbouwen wat de potentiële fouten zijn. Volgens Betrokkene geldt dat ‘wie stelt bewijst’ en gaat het hier om methodologische kwesties en regulier wetenschappelijk debat.

Beoordeling verzoek

11. Het LOWI is van oordeel dat de CWI in deze casus meer werk had moeten maken van de feitenvaststelling en te snel heeft geconcludeerd dat sprake is van een wetenschappelijk debat. Uit het CWI-advies blijkt dat voor het scheppen van duidelijkheid over de feiten in ieder geval nodig is dat de verschillende computerprogramma’s en datasets, en de precieze manieren waarop de computerprogramma’s zijn toegepast, worden uitgewisseld en in detail met elkaar worden vergeleken. Het LOWI is met Verzoeker van oordeel dat de CWI deze informatie ten minste had moeten opvragen bij Klager en Beklaagde. De CWI had hierin de regie moeten voeren.

11.10 Dit betekent niet dat het LOWI nu van oordeel is dat Betrokkene iets verkeerd heeft gedaan in termen van wetenschappelijke integriteit. Het is heel goed mogelijk dat er niets aan de hand blijkt te zijn, of dat slechts sprake is van een (niet opzettelijke) fout en niet van een bewust foutieve weergave. Waar het om gaat is dat de CWI meer duidelijkheid over de relevante feiten had moeten krijgen voordat zij kon concluderen dat géén sprake is van een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit en dat wél sprake is van wetenschappelijk debat waar de CWI buiten moet blijven.

11.11 Naar het oordeel van het LOWI vraagt een zorgvuldige klachtbehandeling dus om een grondigere feitenverzameling dan de CWI heeft gedaan. In situaties zoals deze, waarin een promovendus tegenover een hoogleraar staat en daardoor sprake is van machtsongelijkheid, past het bij de zorgplicht van het Bestuur om kritisch te verifiëren dat de CWI een integriteitsklacht zorgvuldig heeft onderzocht. Het Bestuur had het CWI-advies naar het oordeel van het LOWI kritischer moeten bezien. Hierbij betrekt het LOWI niet alleen de ongelijkheid tussen promovendus en hoogleraar, maar ook dat zij over en weer een integriteitsklacht hebben ingediend. Onder deze omstandigheden lijkt het er vooralsnog niet op dat tussen partijen nog bereidheid bestaat om de kwestie samen verder uit te zoeken zoals in het CWI-advies staat.

Conclusie

12. Het verzoek is gegrond. Het LOWI zal het Bestuur adviseren het onderzoek naar de klacht te heropenen.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart het verzoek gegrond;

II. adviseert het Bestuur het onderzoek naar de klacht te heropenen.

Aldus vastgesteld op 19 oktober 2021 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.