naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht
Procesverloop
Op 2 oktober 2018 heeft [Verzoeker] een klacht ingediend bij de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (hierna: het Bestuur) over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene 1], [Betrokkene 2], [Betrokkene 3], [Betrokkene 4] en [Betrokkene 5] (hierna: Betrokkenen).
Het Bestuur heeft deze klacht op 10 oktober 2018 ter beoordeling doorgezonden aan de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Utrecht (hierna: CWI).
De CWI heeft deze klacht in behandeling genomen en heeft het Bestuur op 27 augustus 2019 geadviseerd om de klacht ongegrond te verklaren.
Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker bij aanvankelijk oordeel van 13 september 2019 ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 24 oktober 2019 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 11 november 2019 besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Bestuur en Betrokkenen hebben allebei een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft gereageerd op deze verweerschriften.
Betrokkenen hebben een laatste reactie ingediend.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 19 februari 2020 besloten een hoorzitting te houden.
Deze hoorzitting stond gepland op 20 mei 2020. Als gevolg van de Corona-maatregelen heeft de hoorzitting geen doorgang kunnen vinden. Het LOWI heeft daarom besloten om de hoorzitting achterwege te laten en in plaats daarvan schriftelijke vragen aan partijen te stellen. Partijen hebben hiermee ingestemd.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 1 juli 2020 besloten dat het zich, na de beantwoording van de schriftelijke vragen door partijen, voldoende geïnformeerd acht om advies uit te brengen.
Overwegingen
Inleiding
1. Verzoeker heeft in 2007, op dat moment hoogleraar [medisch specialisme] een onderzoek bedacht naar […] patiënten [met een bepaalde aandoening]. Bij het onderzoek was een groep patiënten betrokken die [met methode A was behandeld]. Bij het onderzoek was ook een groep patiënten betrokken die [met methode B was behandeld].
2. Het ging om een grootschalig onderzoek waarbij meerdere medische centra waren betrokken […]. Verzoeker heeft de onderzoeksopzet bedacht, de aanvraag voor de Medisch Ethische Toetsingscommissie (hierna: METC-aanvraag) gedaan en was projectleider van het onderzoek. De verschillende deelnemende medische centra hebben een verklaring van geen bedenkingen afgegeven voor de METC-aanvraag. Per medisch centrum was verder een Principal Investigator (hierna: PI) aangemerkt. Voor het UMC-Utrecht was Betrokkene 5 aangemerkt als PI. Ten tijde van de METC-aanvraag was Verzoeker nog niet verbonden aan het UMC-Utrecht, maar aan [een ander medisch centrum]. Toen Verzoeker in 2009 een aanstelling kreeg […] aan het UMC-Utrecht, heeft hij het onderzoek en de onderzoeksgelden meegenomen naar het UMC-Utrecht. Uit het onderzoek zijn verschillende wetenschappelijke artikelen voortgekomen. In het vervolg van dit advies zal naar het onderzoek worden verwezen als: het multicenter onderzoek.
3. In 2017 heeft Betrokkene 1 Verzoeker benaderd met de wens om een extra meting te verrichten bij patiënten van het multicenter onderzoek [die met methode B waren behandeld] en de METC hiervoor om toestemming te vragen. Hiervoor is een amendement ingediend op de METC-aanvraag. Na goedkeuring van de METC is vervolgens die extra meting verricht.
4. Deze extra meting in [de groep patiënten die met methode B was behandeld] heeft geresulteerd in [een] artikel […] dat in 2018 in [een] wetenschappelijke tijdschrift […] is gepubliceerd. Betrokkenen worden in dit artikel als (co)auteur genoemd. Verzoeker wordt niet als (co)auteur genoemd, maar wordt wel genoemd onder de “Additional Contributions”.
De klacht
5. Verzoeker klaagt kort gezegd dat Betrokkenen pronken met andermans veren, omdat zij Verzoeker in het artikel niet als coauteur opvoeren. Ook klaagt hij dat de sponsoring onjuist staat vermeld.
Aanvankelijk oordeel en CWI-advies
6. Het Bestuur heeft de klacht van Verzoeker onder verwijzing naar het CWI-advies ongegrond verklaard.
7. De CWI overweegt kort samengevat dat Verzoeker volgens de ICMJE-richtlijnen niet aan de criteria voldoet om als auteur van het artikel te worden genoemd. Op grond van Verzoekers bijdrage aan het multicenter onderzoek dat aan de basis lag van de extra meting die heeft geresulteerd in het artikel, zou Verzoeker onder normale omstandigheden zijn betrokken bij die extra meting. De omstandigheden op de afdeling waren echter niet normaal, aldus de CWI, waardoor er niet of nauwelijks contact is geweest tussen Betrokkenen en Verzoeker. Nu Verzoeker aan de extra meting geen substantiële bijdrage heeft geleverd, is het volgens de CWI gelet op de ICMJE-richtlijnen correct om Verzoeker niet als auteur te noemen. Ook overweegt de CWI dat Verzoeker zijn bezwaren formeel kenbaar had kunnen maken aan de METC, tijdens het e-mail contact dat er met de METC is geweest naar aanleiding van de vragen van de METC over het ingediende amendement.
Verzoek
8. Verzoeker kan zich niet vinden in het CWI-advies en heeft het LOWI verzocht om advies uit te brengen over verschillende aspecten in deze zaak, te weten auteurschap, de gang van zaken rond het METC-amendement, de sponsorvermelding en termijnoverschrijding. Verzoekers betoog en de standpunten van het Bestuur en Betrokkenen worden verderop in dit advies per onderwerp weergegeven.
Toetsingskader LOWI
9. Het LOWI adviseert het Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instelling over een door het Bestuur vastgesteld (aanvankelijk) oordeel over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit. Het LOWI adviseert niet uit eigener beweging, maar slechts naar aanleiding van een daartoe strekkend ontvankelijk verzoek.
10. Indien het LOWI een ontvankelijk verzoek in behandeling heeft genomen, toetst het aan de hand van het verzoek, de overgelegde stukken en de eventuele hoorzitting of het (aanvankelijk) oordeel van het Bestuur voldoet aan de daaraan vanuit het oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen en of het aanvankelijk oordeel in overeenstemming is met de normen voor wetenschappelijke integriteit. Hierbij betrekt het LOWI de klachtenregeling van de desbetreffende instelling. De normen van wetenschappelijke integriteit zijn neergelegd in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit die op 1 oktober 2018 in werking is getreden. Dan wel, indien de onderzoeksactiviteiten waarop het verzoek ziet zijn gestart vóór 1 oktober 2018, in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, laatstelijk herzien in 2014.
11. Het oordeel dat een of meer normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden, leidt niet per definitie ook tot het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden.
12. Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Wetenschappelijke controversen dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum.
Auteurschap
Verzoekers auteurschap
13. Verzoeker betoogt dat hij aan het eerste criterium voor auteurschap van de ICMJE-richtlijnen voldoet gelet op zijn bijdrage aan het multicenter onderzoek. Hiertoe voert hij aan dat hij het multicenter onderzoek heeft bedacht en opgezet, dat hij projectleider van het onderzoek was en dat hij de eindverantwoordelijkheid voor het multicenter onderzoek droeg (ook voor de patiënten). Volgens Verzoeker had hij daarom op grond van de ICMJE-richtlijnen in de gelegenheid moeten worden gesteld om te participeren in de review, het concept en de accordering van het manuscript van het artikel. Dit geldt volgens Verzoeker ook voor de [specialisten] van de andere medische centra die hebben bijgedragen aan het multicenter onderzoek. Verder betoogt Verzoeker dat Betrokkenen met de herhaalde meting geen nieuwe studie hebben verricht, maar slechts een meting hebben herhaald die Verzoeker in het kader van het multicenter onderzoek had bedacht en uitgevoerd. Verzoeker wijst erop dat het verschil tussen de herhaalde meting en die eerdere meting slechts zit in het tijdsverloop na de [behandeling met methode B]. In plaats van 2 jaar na [de behandeling met methode B] is de herhaalde meting 4 jaar na [de behandeling met methode B] uitgevoerd. Verzoeker voert verder aan dat voor het artikel zeer veel data uit het multicenter onderzoek zijn gebruikt en dat er geen volledig nieuwe toestemming van de METC nodig was, maar dat een amendement volstond.
13.1. Het Bestuur stelt zich op het standpunt dat Verzoeker geen substantiële bijdrage heeft geleverd aan de studie die heeft geresulteerd in het artikel en dat Verzoeker daarom terecht niet als coauteur is genoemd, maar alleen in de acknowledgment. Volgens het Bestuur is in dit geval geen sprake van een extra meting binnen het bestaande multicenter onderzoek, maar is sprake van een nieuw concept, een andere onderzoeksopzet en nieuwe metingen.
13.2. Betrokkenen stellen zich op het standpunt dat Verzoeker niet voldoet aan het eerste criterium voor auteurschap, omdat Verzoeker niet heeft bijgedragen aan de gegevensverzameling, de analyse of de interpretatie van de gegevens. Volgens Betrokkenen is het idee om […] na een langere follow-up duur opnieuw te meten [in de groep patiënten die met methode B is behandeld] niet afkomstig van Verzoeker maar van Betrokkenen 5 en 1 en bevat het artikel een nieuwe onderzoeksvraag en een nieuwe methodologie (cross-sectioneel). In het verweerschrift stellen Betrokkenen ook dat pogingen hunnerzijds om Verzoeker bij de studie betrokken te houden zijn mislukt. In antwoord op de schriftelijke vragen van het LOWI hebben Betrokkenen toegelicht dat de extra meting een uitbreiding betreft van het onderzoek in de […] patiëntengroep [die] in het multicenter onderzoek [met methode B is behandeld]. Volgens Betrokkenen heeft dit vooral een praktische reden: een andere [geschikte] groep patiënten [die met methode B is behandeld] is in Nederland niet voorhanden.
13.3. Uitwerking 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (herziening 2014) luidt: “Auteurschap wordt erkend. In het vakgebied gebruikelijke regels worden daarbij nageleefd.”
13.4. De ICMJE-richtlijnen noemen in II. onder a, nr. 2 de volgende vier criteria voor auteurschap:
“1. Substantial contributions to the conception or design of the work; or the acquisition, analysis, or interpretation of data for the work; AND
2. Drafting the work or revising it critically for important intellectual content; AND
3. Final approval of the version to be published; AND
4. Agreement to be accountable for all aspects of the work in ensuring that questions related to the accuracy or integrity of any part of the work are appropriately investigated and resolved.”
13.5. Naar het oordeel van het LOWI voldoet Verzoeker aan het eerste criterium voor auteurschap van de ICMJE-richtlijnen. Hierbij betrekt het LOWI dat het artikel, in ieder geval voor wat betreft het gebruik van data, zeer sterk leunt op het multicenter onderzoek. Het artikel maakt voor het merendeel gebruik van data die in het multicenter onderzoek zijn verzameld. Twee van de drie metingen die in het artikel worden beschreven, zijn immers afkomstig uit het multicenter onderzoek. Verzoeker heeft daarom niet alleen een substantiële bijdrage geleverd aan de dataverzameling voor het multicenter onderzoek, maar ook aan die voor het artikel. Dat het idee van de herhaalde meting niet van Verzoeker afkomstig is en dat (anders dan bij het eerdere multicenter onderzoek) cross-sectionele berekeningen zijn verricht, staat los van de dataverzameling voor het artikel en doet daarom niet af aan de substantiële bijdrage die Verzoeker in ieder geval aan de dataverzameling voor het artikel heeft geleverd.
13.6. Betrokkenen hebben Verzoeker niet in de gelegenheid gesteld om als coauteur bij te dragen aan het artikel. Omdat Verzoeker voldoet aan het eerste criterium voor auteurschap, had dat wel gemoeten. Zoals Verzoeker terecht stelt, staat hierover in de ICMJE-criteria (de in het vakgebied gebruikelijke regels) immers dat “all individuals who meet the first criterion should have the opportunity to participate in the review, drafting, and final approval of the manuscript.” Het LOWI acht verder relevant dat uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat Verzoeker in juli 2017 betrokkenheid heeft getoond bij de beantwoording van de extra vragen van de METC (zie ook hierna in overwegingen 16.2 en 16.4). Ook in het licht van Verzoekers eindverantwoordelijkheid voor de patiënten die (ten dele) opnieuw zijn betrokken bij de herhaalde meting, was het wenselijk om Verzoeker auteurschap aan te bieden. Als Verzoeker het auteurschap vervolgens had afgewezen (wat gelet op zijn kritiek op de herhaalde meting niet uit valt te sluiten) hadden Betrokkenen aan hun verplichting om auteurschap te erkennen voldaan. Gelet op de moeizame werksituatie en onderlinge verhoudingen, zoals die uit het dossier naar voren komen, is het LOWI nagegaan of Betrokkenen eventueel wel moeite hebben gedaan om met Verzoeker over het auteurschap in contact te komen. Hiertoe heeft het LOWI Betrokkenen gevraagd of zij in de periode tussen de goedkeuring van het METC-amendement en de uiteindelijke publicatie van het artikel contact hebben gezocht met Verzoeker. Hierop hebben Betrokkenen geantwoord dat zij in deze periode geen contact hebben gehad met Verzoeker.
Nu Betrokkenen Verzoeker geen auteurschap hebben aangeboden en uit het antwoord van Betrokkenen moet worden opgemaakt dat zij ook niet hebben geprobeerd hierover met Verzoeker in contact te komen, komt het LOWI tot het oordeel dat Betrokkenen uitwerking 1.4 van de gedragscode hebben geschonden. Het LOWI acht dit verwijtbaar onzorgvuldig.
Auteurschap van andere [medisch specialisten]
14. Verzoeker heeft betoogd dat het punt van auteurschap niet alleen geldt voor hemzelf, maar ook voor andere [specialisten] van de medische centra die aan het multicenter onderzoek hebben bijgedragen.
14.1 Het LOWI heeft partijen gevraagd om een reactie op dit betoog. In antwoord hierop heeft het Bestuur toegelicht dat de betreffende [medisch specialisten] in het multicenter onderzoek als auteur zijn opgevoerd omdat zij de patiënten hadden [behandeld]. Volgens het Bestuur is het terecht dat deze [medisch specialisten] geen auteurschap is aangeboden voor het artikel dat nu ter discussie staat.
14.2 Verzoeker heeft als projectleider een eigen en van de andere [medisch specialisten] te onderscheiden bijdrage geleverd aan het multicenter onderzoek. De conclusie over Verzoekers auteurschap hoeft daarom niet automatisch ook te gelden voor de andere [medisch specialisten. Het LOWI kan niet goed beoordelen of de andere [medisch specialisten] auteurschap had moeten worden aangeboden. Het voert naar het oordeel van het LOWI te ver om het Bestuur te adviseren dit alsnog (door de CWI) uit te laten zoeken. Hierbij betrekt het LOWI dat de [medisch specialisten] waarop Verzoeker doelt zelf geen klacht bij de CWI hebben ingediend over het ontbreken van hun auteurschap. Ook betrekt het LOWI hierbij dat de CWI Verzoekers klacht heeft opgevat als een klacht over zijn eigen auteurschap en niet als een klacht over andermans auteurschap. Deze interpretatie acht het LOWI redelijk en niet in strijd met een zorgvuldige klachtbehandeling.
Plagiaat
15. Volgens Verzoeker gaat het met zijn verzoek niet alleen om de erkenning van auteurschap, maar ook om plagiaat. Hiertoe voert hij aan dat Betrokkenen in het artikel verwijzen naar “our research group” en “our study”. Volgens Verzoeker is dit onjuist, omdat “research group” en “study” niet naar Betrokkenen verwijzen, maar naar het multicenter onderzoek waarbij Verzoeker en meerdere medische centra waren betrokken.
15.1 Het LOWI volgt Verzoeker niet in zijn betoog dat Betrokkenen plagiaat hebben gepleegd. In het artikel wordt immers verwezen naar het multicenter onderzoek. Daarmee is sprake van (correcte) bronvermelding en is van plagiaat geen sprake.
Gang van zaken METC-amendement
16. Verzoeker betoogt dat de CWI ten onrechte niet is ingegaan op al zijn klachten over de manier waarop Betrokkenen het METC-amendement hebben ingediend en dat de CWI de gang van zaken van de METC-aanvraag onjuist heeft weergegeven in het advies.
16.1. De gang van zaken met betrekking tot het METC-amendement staat bovenaan op pagina 3 van het CWI-advies beschreven. Hierin staat dat Betrokkene 5 als PI voor het Utrechtse deel van het multicenter onderzoek staat vermeld en dat Betrokkene 1 daarom met hem heeft overlegd hoe te handelen toen Verzoeker gedurende enkele maanden niet reageerde op zijn verzoek om medewerking aan het indienen van een METC-amendement. In overleg met Betrokkene 5 heeft Betrokkene 1 contact gezocht met de METC, die hem vervolgens in staat heeft gesteld het amendement zelf in te dienen. De METC stuurt in juni 2017 per e-mail haar reactie aan Verzoeker, met een cc aan Betrokkenen 5 en 1. Deze laatste zet Verzoeker ook weer in de cc als hij weer reageert richting de METC. Op dat moment had Verzoeker zijn bezwaren formeel kenbaar kunnen maken maar dat heeft hij niet gedaan, aldus de CWI.
16.2. Na bestudering van het dossier, inclusief de antwoorden van partijen op de vragen van het LOWI, komt het LOWI tot de volgende weergaven van de gang van zaken rond het METC-amendement.
- 27 februari 2017: Betrokkene 1 mailt Verzoeker met de vraag om het METC-amendement te ondertekenen;
- dezelfde dag: Verzoeker mailt Betrokkene 1 terug met de vraag het protocol naar hem toe te sturen;
- dezelfde dag: Betrokkene 1 reageert dat het studieprotocol als een online invulformulier op de website van de METC staat en dat het dus het oude protocol uit 2008 betreft waarbij hij in de follow-up slechts enkele zinnen hoeft aan te passen. Er is dus geen nieuw protocol.
- In maart 2017 hebben Betrokkenen 1 en 5 contact gehad over het METC-amendement. Betrokkene 5 heeft Betrokkene 1 naar eigen zeggen aangemoedigd om zelf contact op te nemen met de METC en de situatie voor te leggen dat Verzoeker nog niet had getekend. Hij heeft toen van de METC toegang tot de systemen gekregen om het amendement zelf in te kunnen dienen. Betrokkenen 1 en 5 zouden toen ook hebben besloten dat Betrokkene 5 zou tekenen in plaats van Verzoeker. Verzoeker weerspreekt dat hij niet bereikbaar was in deze periode en stelt dat beide Betrokkenen al vóórdat Verzoeker om toestemming is gevraagd voor het METC-amendement hadden afgesproken dat Betrokkene 5 zou tekenen. Van deze gang van zaken in maart 2017 zijn door partijen geen e-mails overgelegd.
- 7 april 2017: Betrokkene 5 ondertekent de aanvraag voor het amendement en de aanvraag wordt geüpload naar METC;
- 19 juni 2017: De METC stelt per e-mail aanvullende vragen en adresseert Verzoeker met cc naar onder meer Betrokkene 1;
- 21 juni 2017: Verzoeker vraagt Betrokkene 1 per mail om overleg;
- 23 juni 2017: Betrokkene 1 beantwoordt per e-mail de vragen van de METC. Hij schrijft dit mede namens Verzoeker te doen en schrijft ook zijn naam onder de e-mail;
- dezelfde dag: Verzoeker mailt Betrokkene 1 dat hij het niet goed vindt dat zijn e-mail naar de METC mede uit zijn naam is verzonden en dat hij het niet goed vindt dat Betrokkene 5 de aanvraag voor het METC-amendement heeft ondertekend;
- dezelfde dag: Verzoeker mailt Betrokkene 1 er achteraan dat hij de e-mail te snel en met een verkeerde toon heeft verstuurd en biedt zijn excuses aan;
- 19 juli 2017: METC vraagt informatie over [de patiënten] op bij Verzoeker;
- 28 juli 2017: Verzoeker deelt de gevraagde informatie met de METC en laat onder meer Betrokkenen 1 en 5 weten dat hij een positief oordeel van de METC verwacht.
16.3. De wijze waarop de CWI de gang van zaken rondom het METC-amendement heeft weergegeven is naar het oordeel van het LOWI niet onjuist, maar wel summier. Daardoor worden in het CWI-advies niet alle ins en outs van het proces inzichtelijk maakt. Zo blijkt uit het CWI-advies bijvoorbeeld niet dat Betrokkene 1 uit Verzoekers naam een e-mail heeft verstuurd naar de METC en wordt bijvoorbeeld ook niet duidelijk dat en hoe Verzoeker in juli 2017 heeft gereageerd op de vragen van de METC. Een summiere weergave van deze gang van zaken betekent echter nog niet dat het oordeel van de CWI over deze gang van zaken ook onjuist zou zijn.
16.4. De CWI heeft in de gang van zaken rondom het METC-amendement geen aanleiding gezien om de klacht gegrond te verklaren. Het LOWI onderschrijft dit oordeel. Hiertoe overweegt het LOWI als volgt. Dat Betrokkene 1 mede op Verzoekers naam de vragen van de METC heeft beantwoord is laakbaar. Gesteld dat Verzoeker wel goed bereikbaar zou zijn geweest (hetgeen door Betrokkenen wordt bestreden), is het ook laakbaar dat Betrokkene 5 de aanvraag voor het METC-amendement heeft ondertekend. Uit de overgelegde correspondentie blijkt echter dat Verzoeker en Betrokkene 1 ten aanzien van de e-mail van 23 juni 2017 een streep onder dit voorval hebben gezet. Ook blijkt dat Verzoeker zich in juli 2017 alsnog actief heeft gemengd in de beantwoording van de extra vragen van de METC. Zoals de CWI terecht overweegt, had Verzoeker toén – in zijn contact met de METC – zijn ongenoegen kunnen uiten over de gang van zaken met betrekking tot de aanvraag van het METC-amendement. Verzoeker heeft dat niet gedaan, maar heeft zich juist ingespannen om goedkeuring te verkrijgen voor het METC-amendement. Onder deze omstandigheden heeft Verzoeker onvoldoende belang om alsnog bij de CWI en/of bij het LOWI met succes te klagen over deze gang van zaken.
16.5. Verzoeker stelt verder dat de CWI zijn klacht verkeerd heeft samengevat, de verhouding tussen Verzoeker en de deelnemende medische centra onvoldoende nauwkeurig heeft verwoord en van de verkeerde vaststellingsovereenkomst is uitgegaan. Het LOWI ziet hierin geen aanleiding voor de conclusie dat de CWI de klacht niet zorgvuldig heeft behandeld. Het CWI-advies is weliswaar summier, maar naar het oordeel van het LOWI voldoende gemotiveerd.
Sponsoring
17. Verzoeker betoogt dat de sponsoring onjuist is vermeld in het artikel en dat de CWI dit ten onrechte niet heeft onderkend.
17.1. Uitwerking 5.5 van de gedragscode luidt: “Externe financiers van wetenschappelijke activiteiten worden met name genoemd. Voor onderzoek betekent dat bijvoorbeeld een naamsvermelding in publicaties of congrespresentaties waarin resultaten van gesponsord onderzoek worden gepresenteerd(…).”
17.2. Over de sponsoring staat in het CWI-advies dat de CWI heeft vastgesteld dat de vermelding van de sponsor correct is voor zover het de nieuwe studie betreft.
17.3. Het artikel vermeldt [welk bedrijf] [materiaal voor de behandelingen] heeft geleverd. Volgens Verzoeker is deze sponsorvermelding onjuist omdat het artikel grotendeels is gebaseerd op data uit het multicenter. Het LOWI begrijpt Verzoekers betoog zo dat de vermelding van de sponsor in het artikel teveel erkenning geeft aan [het bedrijf], omdat deze sponsor alleen heeft bijgedragen aan het multicenter onderzoek en niet (daarbovenop) heeft bijgedragen aan de herhaalde meting. Het LOWI overweegt dat hetgeen Verzoeker aanvoert over de sponsorvermelding niet tot de conclusie kan leiden dat normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden. Gelet op uitwerking 5.5 van de gedragscode is wetenschappelijke integriteit aan de orde als onderzoek wél is gesponsord, maar deze sponsoring niet staat vermeld. In dit geval is Verzoekers bezwaar juist omgekeerd: er is volgens hem niét (extra) gesponsord, terwijl een sponsor wel staat vermeld. Dat levert geen strijd met uitwerking 5.5 van de gedragscode op.
Termijnoverschrijding
18. Partijen zijn het erover eens dat het CWI-advies niet binnen de daarvoor geldende termijn is uitgebracht aan het Bestuur. Het LOWI constateert dat daardoor ook het aanvankelijk oordeel te laat is gegeven (artikel 9:11 Awb). Dit betekent echter niet dat het aanvankelijk oordeel daarom inhoudelijk ook onjuist is. Dat de termijn is overschreden leidt met andere woorden niet tot een advies van het LOWI aan het Bestuur om het aanvankelijk oordeel gewijzigd vast te stellen. Het LOWI zal het Bestuur alleen ten aanzien van Verzoekers auteurschap (zie overwegingen 13.5 en 13.6) adviseren het aanvankelijk oordeel te wijzigen.
Conclusie
19. Het verzoek is gegrond voor wat betreft Verzoekers auteurschap en de termijnoverschrijding. Het LOWI zal het Bestuur adviseren om de klacht ten aanzien van Verzoekers auteurschap gegrond te verklaren. Het LOWI zal het Bestuur ook adviseren om met Verzoeker en Betrokkenen in overleg te treden op welke wijze alsnog vorm kan worden gegeven aan Verzoekers auteurschap.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek van [Verzoeker] gegrond;
II. adviseert het Bestuur het aanvankelijk oordeel met inachtneming van overwegingen 13.5 en 13.6 van dit LOWI-advies gewijzigd vast te stellen en de klacht gegrond te verklaren ten aanzien van Verzoekers auteurschap;
III. adviseert het Bestuur om met Verzoeker en Betrokkenen in overleg te treden op welke wijze alsnog vorm kan worden gegeven aan Verzoekers auteurschap.
Aldus vastgesteld op 7 september 2020 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.