naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van Rijksuniversiteit Groningen
Procesverloop
Op 8 augustus 2019 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: Bestuur) over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].
Het Bestuur heeft deze klacht ter advisering doorgestuurd aan de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: CWI).
De CWI heeft deze klacht op 17 mei 2019 op een hoorzitting behandeld en heeft het Bestuur op 15 december 2019 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.
Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker met het aanvankelijk oordeel van 19 december 2019 ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 29 januari 2020 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 19 februari 2020 besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Het Bestuur en Betrokkene hebben allebei een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft op deze verweerschriften gereageerd.
Het Bestuur heeft op het verweerschrift van Betrokkene gereageerd.
Het Bestuur en Betrokkene hebben een laatste reactie gegeven.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 20 mei 2020 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.
Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gesteld.
Overwegingen
Inleiding
1. Betrokkene is gepromoveerd aan de Rijksuniversiteit Groningen met een proefschrift getiteld: [titel proefschrift]. […]. Betrokkene heeft daarin hoofdzakelijk onderzocht of [onderzoeksvraag proefschrift].
2. Verzoeker meent dat Betrokkene met zijn proefschrift de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.
Klacht
3. Volgens Verzoeker heeft Betrokkene zich schuldig gemaakt aan plagiaat, fingeren van data en falsificeren van data. Verzoeker meent verder dat de wetenschappelijke integriteit ook is geschonden omdat een expliciete vraagstelling in het proefschrift ontbreekt, bepaalde secundaire bronnen over [onderwerp proefschrift] niet zijn gebruikt althans daar niet voldoende naar is verwezen, niet duidelijk wordt gemaakt hoe het proefschrift zich verhoudt tot de huidige stand van wetenschap en sprake is van belangenverstrengeling bij diverse actoren die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van het proefschrift.
Aanvankelijk oordeel en CWI-advies
4. Het Bestuur heeft deze klacht, onder verwijzing naar het CWI-advies, ongegrond verklaard.
5. De CWI overweegt dat Betrokkene niet de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden, maar dat de klacht op onderdelen wel aanleiding geeft voor het oordeel dat Betrokkene onzorgvuldig is geweest in het proefschrift. Deze onderdelen betreffen:
- De onjuiste publicatiedatum van het interview van [een journalist] met [de geïnterviewde] in de Volkskrant […];
- De mate waarin [Betrokkene een omstandigheid heeft benadrukt in zijn proefschrift].Volgens de CWI had Betrokkene met het benadrukken hiervan meer terughoudendheid moeten betrachten en heeft Betrokkene de schijn van onzorgvuldigheid op zich geladen;
- De manier waarop Betrokkene een fragment uit zijn e-mailcorrespondentie met een collega […] uit Canada heeft geparafraseerd;
- De vermelding van andere boeken (secundaire bronnen) over [onderwerp proefschrift].
Het Verzoek
6. Verzoeker betoogt in de kern dat de handelingen van Betrokkene ten onrechte als onzorgvuldig en niet als schending van de wetenschappelijke integriteit zijn gekwalificeerd. Volgens Verzoeker heeft Betrokkene wel degelijk data gefingeerd en gefalsificeerd en plagiaat gepleegd.
Volgens Verzoeker is het aanvankelijk oordeel in strijd met artikelen 2:4, 3:2, 3:4 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en is het CWI-advies, dat aan het aanvankelijk oordeel ten grondslag is gelegd, ondermaats en vooringenomen.
Verzoeker wijst erop dat verschillende auteurs die over [onderwerp proefschrift] hebben gepubliceerd door het proefschrift zijn benadeeld omdat Betrokkene onvoldoende naar hen heeft verwezen. Volgens Verzoeker zijn hun belangen onvoldoende meegewogen in het CWI-advies en staan zij achter het onderhavige verzoek aan het LOWI, net als andere personen waaronder de collega […] uit Canada die door Betrokkene onjuist is geparafraseerd.
Verzoeker brengt verder naar voren dat de CWI ten onrechte voorbij is gegaan aan wetenschappelijke literatuur over plagiaat en wetenschappelijke integriteit waarop Verzoeker in de CWI-procedure heeft gewezen en waarin onder meer staat dat autoriteitsargumenten in de wetenschap geen plaats zouden moeten hebben maar dat controleerbaarheid in de wetenschap voorop staat.
Volgens Verzoeker is de CWI verder niet ingegaan op zijn klacht dat Betrokkene de meest relevante studies heeft genegeerd naar [onderwerp proefschrift].
Verzoeker is het ook niet eens met de conclusie van de CWI over (het gebrek aan) aandacht die Betrokkene in zijn proefschrift heeft besteed aan [een subonderwerp] en aan een artikel van een journalist in de Telegraaf van 1971 over [onderwerp proefschrift].
Ten aanzien van het verweer van Betrokkene merkt Verzoeker op dat dit een groot rookgordijn betrof dat op zichzelf al in strijd met de gedragscode is.
Verzoeker vraagt het LOWI om te adviseren dat de promotoren en de leescommissie het proefschrift niet hadden mogen goedkeuren.
Toetsingskader LOWI
7. Het LOWI adviseert het Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instelling over een door het Bestuur vastgesteld (aanvankelijk) oordeel over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit. Het LOWI adviseert niet uit eigener beweging, maar slechts naar aanleiding van een daartoe strekkend ontvankelijk verzoek.
8. Indien het LOWI een ontvankelijk verzoek in behandeling heeft genomen, toetst het aan de hand van het verzoek, de overgelegde stukken en de eventuele hoorzitting of het (aanvankelijk) oordeel van het Bestuur voldoet aan de daaraan vanuit het oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen en of het aanvankelijk oordeel in overeenstemming is met de normen voor wetenschappelijke integriteit. Hierbij betrekt het LOWI de klachtenregeling van de desbetreffende instelling. De normen van wetenschappelijke integriteit zijn neergelegd in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit die op 1 oktober 2018 in werking is getreden. Dan wel, indien de onderzoeksactiviteiten waarop het verzoek ziet zijn gestart vóór 1 oktober 2018, in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, laatstelijk herzien in 2014.
9. Het oordeel dat een of meer normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden, leidt niet per definitie ook tot het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden.
10. Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Wetenschappelijke controversen dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum.
Beoordeling LOWI
Steunbetuigingen
11. Het LOWI neemt de door Verzoeker genoemde steunbetuigingen van diverse personen ter kennisneming aan. Vast staat dat het verzoek (en de oorspronkelijke klacht) uitsluitend door Verzoeker is ingediend. Dat diverse personen achter het verzoekschrift staan, maakt verder geen verschil voor de beoordeling van het verzoek door het LOWI.
Promotiewaardigheid van het proefschrift
12. Het LOWI zal het Bestuur niet adviseren over de vraag of de promotoren en de beoordelingscommissie hun goedkeuring hadden moeten onthouden aan het proefschrift, zoals Verzoeker opwerpt.
Zoals het LOWI eerder heeft overwogen in LOWI-advies 2019, nr. 14 (www.lowi.nl) behoort de toelating tot de promotie en de beoordeling van de promotiewaardigheid van een proefschrift tot de competentie van de universitaire College voor Promoties. Het behoort niet tot de competentie van de CWI, het Bestuur of van het LOWI om hierover te oordelen. Voor zover Verzoeker betoogt dat hem in strijd met artikel 7.4 van het Promotiereglement van de Rijksuniversiteit Groningen de mogelijkheid is onthouden om oppositie vanuit de zaal te voeren, moet Verzoeker zich hierover niet tot het LOWI maar tot het College voor Promoties richten.
Andere publicaties van Betrokkene dan het proefschrift
13. Verzoeker heeft in zijn klacht ook aandacht besteed aan andere publicaties van Betrokkene dan zijn proefschrift. In diverse bijlagen bij het verzoek aan het LOWI gaat Verzoeker opnieuw in op die andere publicaties. De CWI heeft in haar advies terecht opgemerkt dat haar bevoegdheid zich beperkt tot de beoordeling van het proefschrift en het daarmee verrichte wetenschappelijke onderzoek. Hetzelfde geldt voor de LOWI-procedure. Het LOWI zal in dit advies geen aandacht besteden aan andere publicaties van Betrokkene die hij in hoedanigheid als [beroep Betrokkene] heeft gemaakt voordat hij (met dit proefschrift voor het eerst) wetenschappelijk […] onderzoek heeft verricht. Al hetgeen Verzoeker over andere publicaties dan het proefschrift aanvoert, valt buiten het beoordelingskader van het LOWI.
Verweerschrift Betrokkene
14. Verzoeker betoogt onder punt VII. van zijn verzoekschrift dat het verweer dat Betrokkene bij de CWI heeft gevoerd en de uiteenzettingen van de promotoren een groot rookgordijn was en in strijd met de Gedragscode Wetenschapsbeoefening (herziening 2014). Wat verder ook zij van de kwaliteit van deze dossierstukken; het verweerschrift of andere uiteenzettingen van Betrokkene of diens promotoren staan in deze procedure niet ter beoordeling. Ter beoordeling staat wél het aanvankelijk oordeel dat op het CWI-advies is gebaseerd. Het LOWI zal zich daarop richten en zal verder niet ingaan op Verzoekers kritiek op voornoemde dossierstukken.
Vrees vooringenomenheid
15. Verzoeker betoogt dat het CWI-advies vooringenomen is en dat het aanvankelijk oordeel in strijd met artikel 2:4 van de Awb is genomen.
15.1. Artikel 2:4 van de Awb luidt:
“1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.”
15.2. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in LOWI-adviezen 2020-07, 2019-17, 2017-02 en 2019-05 (www.lowi.nl), is het uitgangspunt dat de leden van de CWI uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een bijzondere omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de CWI vooringenomenheid koestert of dat de daarvoor bij een partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Alleen het subjectieve oordeel van die partij is onvoldoende. Het is aan de betreffende partij om de bijzondere omstandigheid aannemelijk te maken.
15.3. Verzoeker voert vele argumenten aan waaruit volgens hem blijkt dat de CWI en/of het Bestuur vooringenomen zouden zijn. Zo stelt Verzoeker dat:
- de CWI geen onderzoek heeft gedaan naar de door hem gestelde belangenverstrengeling bij het proefschrift;
- de CWI onvoldoende rekening lijkt te hebben gehouden met het feit dat Verzoeker en een van zijn promotoren ‘maatschappelijke zwaargewichten’ zijn;
- de CWI mogelijk is beïnvloed door de schriftelijke reactie van die promotor op een nader stuk dat Verzoeker vlak voor de hoorzitting had ingediend;
- dat de rector magnificus Verzoeker in reactie op een schrijven heeft geantwoord: “Daarover [de huidige klacht] is reeds veel commotie ontstaan. Ik betreur dat.”;
- Betrokkene of een van de promotoren de geheimhoudingsplicht hebben geschonden tijdens de CWI-procedure;
- de CWI zijn klacht ten onrechte heeft beperkt tot Betrokkene, terwijl zijn klacht ook was gericht tegen de promotoren;
- de CWI onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit;
- het CWI-advies alleen de functie van prof. dr. [naam prof.] benoemt en niet van de andere personen die met Verzoeker ter hoorzitting waren verschenen, waardoor de indruk wordt gewekt dat [naam prof.] uit hoofde van zijn vakgebied van de theoretische fysica niet over de benodigde kennis en kundigheid beschikt om het proefschrift op waarde te beoordelen;
- de CWI in haar advies consequent de terminologie van Betrokkene en een van zijn promotoren volgt.
15.4. Het merendeel van deze argumenten komt erop neer dat Verzoeker het niet eens is met de inhoud van het CWI-advies en de formulering daarvan. Dit zijn geen bijzondere omstandigheden waaruit vooringenomenheid van de CWI zou blijken. De CWI heeft de klacht in redelijkheid kunnen opvatten als uitsluitend gericht tegen Betrokkene (zonder promotoren) en heeft alle klachtonderdelen behandeld en gemotiveerd beoordeeld. Dat de CWI de reactie van Betrokkene en promotoren op het nader ingediende stuk van Verzoeker heeft betrokken in zijn oordeel is bezien vanuit het beginsel van wederhoor terecht. Van beïnvloeding is geen sprake; een CWI behoort kennis te nemen van dossierstukken en deze op hun merites te beoordelen. Dat de CWI niet (expliciet) melding heeft gemaakt van de maatschappelijke status van Betrokkene en diens promotor duidt evenmin op vooringenomenheid.
Voor zover Verzoeker betoogt dat Betrokkene of een van de promotoren de geheimhoudingsplicht heeft geschonden ten tijde van het CWI-procedure, heeft Betrokkene naar het oordeel van het LOWI terecht gewezen op de omstandigheid dat het Verzoeker zelf is geweest die de publiciteit heeft opgezocht. In dit licht begrijpt het LOWI ook de door Verzoeker aangehaalde uitlating van de rector magnificus over de commotie die over de klacht is ontstaan. Het LOWI ziet in deze uitlating daarom evenmin aanleiding voor de conclusie dat het aanvankelijk oordeel met vooringenomenheid van het Bestuur tot stand is gekomen. Het betoog faalt.
Zorgvuldigheid, evenredigheid en motivering
16. Verzoeker betoogt dat het CWI-advies ondermaats is en dat het aanvankelijk oordeel in strijd is met artikelen 3:2, 3:4 en 3:46 uit de Awb. Hiertoe voert hij aan dat het CWI-advies niet volledig is geweest, dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden en dat het Bestuur zich ervan had moeten vergewissen dat het CWI-advies zorgvuldig tot stand is gekomen.
16.1 De wetsartikelen waarop Verzoeker zich beroept zijn een codificatie van het zorgvuldigheidsbeginsel (waaronder hoor en wederhoor), het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Dit zijn algemene beginselen van behoorlijk bestuur die naar het oordeel van het LOWI inderdaad ook gelden voor de klachtenprocedure. In hetgeen Verzoeker heeft aangevoerd ziet het LOWI echter geen aanleiding voor het oordeel dat deze beginselen zijn geschonden. Hiertoe overweegt het LOWI als volgt.
16.2 Het LOWI volgt Verzoeker niet in zijn stelling dat het CWI-advies onvolledig is geweest. Het LOWI onderschrijft de keuze van de CWI om de klacht te toetsen aan uitwerkingen 1.1, 1.3 en 1.4 van de Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2014. Zoals het LOWI in overweging 12 van dit advies heeft overwogen is alleen het College voor Promoties bevoegd om over de promotiewaardigheid van een proefschrift te oordelen. De CWI heeft het Promotiereglement en al hetgeen Verzoeker over de (academische) kwaliteit van het proefschrift naar voren heeft gebracht daarom terecht niet bij haar advies betrokken. Verder maakt (de informatie over plagiaat op) de website van de universiteit waarnaar Verzoeker wijst, geen onderdeel uit van het toetsingskader van de CWI zodat ook dit terecht niet bij het advies is betrokken. Zoals het LOWI hierboven in overweging 15.4 van het advies ook al heeft overwogen, heeft de CWI de klacht in redelijkheid kunnen opvatten als uitsluitend gericht tegen Betrokkene.
16.3 Het LOWI volgt Verzoeker evenmin in zijn betoog dat de CWI het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden omdat de CWI Verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op de schriftelijke reacties van Betrokkene en zijn promotoren na de hoorzitting.
Vast staat dat Verzoeker (omvangrijke) stukken heeft ingediend vlak voor dan wel tijdens de hoorzitting. Hoewel de CWI deze stukken met het oog op de goede procesorde buiten beschouwing had kunnen laten, heeft zij toch gemeend deze stukken bij haar beoordeling te moeten betrekken hetgeen in het belang van Verzoeker is geweest. In de regel wordt de schriftelijke ronde direct aan het einde van de hoorzitting gesloten. Om Verzoekers nader stuk bij haar beoordeling te kunnen betrekken, heeft de CWI Betrokkene en promotoren echter in de gelegenheid gesteld schriftelijk op deze stukken te reageren na de hoorzitting en de schriftelijke ronde daarna te sluiten. Dat Verzoeker vervolgens zelf niet nog een keer in de gelegenheid is geweest om op deze reacties te reageren is niet in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
Het beginsel van hoor en wederhoor vereist niet dat partijen na afloop van de hoorzitting nog eens schriftelijk mogen reageren op hetgeen de wederpartij tijdens de hoorzitting mondeling naar voren heeft gebracht. Dat de CWI Verzoekers uit eigener beweging ingediende schriftelijke stuk van na de hoorzitting niet heeft toegevoegd aan het dossier is daarom niet in strijd met het beginsel van wederhoor. Dat de CWI het schriftelijke stuk van Betrokkene en de promotoren van na de hoorzitting daarentegen wél heeft toegevoegd aan het dossier, is ook niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, zoals Verzoeker stelt. Deze stukken zijn immers een reactie op de omvangrijke stukken die Verzoeker vlak voor dan wel tijdens de hoorzitting heeft ingediend, waartoe de CWI Betrokkene gelegenheid heeft geboden. Gelet hierop is geen sprake van gelijke situaties die gelijk zouden moeten worden behandeld.
16.4 Het Bestuur vat het CWI-advies kort samen in haar aanvankelijk oordeel en verwijst verder naar het volledige advies dat als bijlage onderdeel uitmaakt van het aanvankelijk oordeel. Uit de samenvatting van het CWI-advies maakt het LOWI op dat het Bestuur het aanvankelijk oordeel goed heeft bestudeerd, voordat het dit advies aan zijn aanvankelijk oordeel ten grondslag heeft gelegd. Anders dan Verzoeker stelt, heeft het Bestuur het CWI-advies dus niet zonder meer en zonder toelichting overgenomen. Het LOWI overweegt dat het Bestuur in beginsel van het CWI-advies mocht uitgaan, omdat de CWI tot taak heeft het Bestuur (onafhankelijk) te adviseren over de beoordeling van klachten over wetenschappelijke integriteit. Dit laat echter onverlet dat het Bestuur gelet op het zorgvuldigheidsbeginsel zich ervan moet vergewissen dat het feitenonderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de feiten de conclusies kunnen dragen als daar aanleiding voor is (vergewisplicht). Het CWI-advies biedt naar het oordeel van het LOWI geen enkele aanleiding voor het Bestuur om aan de zorgvuldigheid van dat CWI-advies te twijfelen. De CWI heeft een uitgebreid feitenonderzoek verricht. De feiten en de motivering in het CWI-advies kunnen de conclusies bovendien dragen.
16.5 Gelet op het voorgaande deelt het LOWI de opvatting van Verzoeker dat het CWI-advies ondermaats zou zijn niet. De CWI heeft de zeer omvangrijke klacht van Verzoeker zorgvuldig en uitgebreid onderzocht.
De vraag van Verzoeker die nu nog ter beoordeling ligt, en die de kern van zijn Verzoek vormt, is of de CWI ook de juiste kwalificaties heeft verbonden aan de handelingen van Verzoeker. Dat komt hieronder in het advies aan de orde.
Onjuiste publicatiedatum interview en uitbreiding klacht
17. Naar aanleiding van Verzoekers klacht is vast komen te staan dat Betrokkene in zijn proefschrift een verkeerde publicatiedatum heeft genoemd van het interview dat een [journalist] met [naam geïnterviewde] had. Dit interview is niet op [datum x] in de Volkskrant gepubliceerd, maar op [datum y] na het overlijden van [naam geïnterviewde]. In het CWI-advies wordt ten aanzien hiervan overwogen dat dit een onzorgvuldigheid betreft en geen schending van de wetenschappelijke integriteit. Hierbij betrekt de CWI de toelichting van Betrokkene dat hij is afgegaan op een e-mail die [de journalist] hem stuurde. Volgens de CWI had Betrokkene de publicatiedatum zelf moeten controleren, maar heeft hij deze vergissing niet opzettelijk begaan en is er op dit punt geen sprake van fingeren of falsificeren van data zoals Verzoeker heeft gesteld.
17.1. Verzoeker betoogt dat Betrokkene deze e-mailcorrespondentie met [de journalist] heeft verzonnen en dat de CWI deze correspondentie had moeten opvragen om de toelichting van Betrokkene te controleren. Verzoeker licht toe dat hij na afloop van de hoorzitting zélf contact heeft gezocht met [de journalist].Volgens Verzoeker bewaart de [journalist] de tekst van zijn e-mails in Word-documenten en heeft hij de tekst van de
e-mail die hij op 16 oktober 2018 aan Betrokkene had gestuurd met Verzoeker gedeeld. Dit is een totaal andere tekst dan de passage die Betrokkene citeert in zijn toelichting aan de CWI. Volgens Verzoeker moet de onjuiste publicatiedatum niet als onzorgvuldig worden gekwalificeerd, maar als (opzettelijk) fingeren of fabriceren van data en daarmee als schending van de wetenschappelijke integriteit.
17.2. Betrokkene weerspreekt Verzoekers betoog en overlegt als bijlage bij zijn verweerschrift de volledige e-mail die hij op 16 oktober 2018 van [de journalist] heeft ontvangen.
17.3. Voor zover Verzoeker meent dat de CWI elke stelling van partijen in een CWI-procedure indien mogelijk moet controleren op juistheid, volgt het LOWI verzoeker daarin niet. De CWI mag er in beginsel van uitgaan dat feiten die door partijen worden gesteld kloppen. Pas als de wederpartij gestelde feiten weerspreekt, moet de CWI vaststellen welke gestelde feiten de werkelijkheid het best benaderen en van welke feiten zij bij de beoordeling van de klacht dus zal uitgaan. Verzoeker heeft de toelichting van Betrokkene over de e-mailcorrespondentie met de [journalist] voor het eerst in de LOWI-procedure weersproken. Verzoeker kón dit ook niet eerder weerspreken, omdat de schriftelijke ronde reeds was beëindigd zoals hiervoor in overweging 16.3. van dit advies is behandeld. Het LOWI heeft de weersproken feiten in het kader van het onderhavige verzoek beoordeeld. Op grond van de door Betrokkene bij zijn verweerschrift overgelegde e-mail van 16 oktober 2018 stelt het LOWI vast dat dit inderdaad de e-mail van [de journalist] betreft waaruit Betrokkene in zijn toelichting aan de CWI citeert. Verzoekers stelling dat Betrokkene deze e-mail zou hebben verzonnen is dus niet juist. Het LOWI deelt de conclusie van de CWI dat Betrokkene met het noemen van de onjuiste publicatiedatum onzorgvuldig is geweest, maar dat Betrokkene daarmee geen data heeft gefingeerd of gefalsificeerd. De CWI heeft terecht geconcludeerd dat dit geen schending van de wetenschappelijke integriteit oplevert.
18. In het verlengde van zijn betoog over de onjuiste publicatiedatum, betoogt Verzoeker ook dat Betrokkene ten onrechte niet heeft verwezen naar [een boek]. Ook wijst hij erop dat Betrokkene [onjuistheden over het onderwerp van dat boek heeft opgenomen in zijn proefschrift].
Het LOWI constateert dat dit een nieuwe klacht is waarmee Verzoeker zijn oorspronkelijke klacht uitbreidt. Over deze uitbreiding van de klacht heeft de CWI niet kunnen adviseren en heeft het Bestuur niet kunnen oordelen. Uitbreiding van de klacht is in deze fase van de procedure waarin het LOWI om advies wordt gevraagd over het aanvankelijk oordeel van het Bestuur niet toegestaan. Het LOWI zal op dit punt dan ook geen advies uitbrengen aan het Bestuur.
Onjuist parafraseren collega […]
19. Verzoeker betoogt dat Betrokkene niet alleen onzorgvuldig heeft gehandeld, maar data heeft gefingeerd of gefalsificeerd door de woorden van een per
e-mail geïnterviewde collega […] in het proefschrift verkeerd weer te geven. Hiertoe voert hij aan dat de collega […] in kwestie ook meent dat dit een schending van de wetenschappelijke integriteit is. Volgens Verzoeker schaadt de CWI het aanzien van de wetenschap door weliswaar te concluderen dat sprake is van grote onzorgvuldigheid, maar daar niet de conclusie aan te verbinden dat Betrokkene de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.
19.1. De CWI heeft de e-mailcorrespondentie tussen Betrokkene en de desbetreffende collega […] bekeken en vergeleken met de passage in het proefschrift die hierover gaat.
Deze passage uit het proefschrift luidt:
[citaat proefschrift].
Het fragment uit de e-mail in kwestie luidt:
[citaat e-mail].
De CWI overweegt vervolgens dat Betrokkene de mailpassage van zijn collega […] niet letterlijk heeft vertaald, maar dat hij hem heeft geparafraseerd waarbij het gevaar bestaat dat de oorspronkelijke tekst onjuist wordt vertaald. Betrokkene heeft zijn vertaling niet ter goedkeuring voorgelegd aan de collega […] en hem ook niet gemeld dat hij zijn antwoorden zou gebruiken in het proefschrift. De CWI oordeelt dat het voor de hand zou hebben gelegen dat wel te doen en dat Betrokkene in die zin zorgvuldiger had moeten handelen. De laatste zin van de passage in het proefschrift valt volgens de CWI niet te herleiden tot de e-mail die de collega […] aan Betrokkene heeft gestuurd. Volgens de CWI is sprake van grote onzorgvuldigheid van Betrokkene. Hierbij betrekt de CWI dat volgens de collega […] met de laatste zin sprake is van ‘invention’. De CWI oordeelt dat de onzorgvuldigheid op zichzelf, mede in het licht van de inhoud van de voorafgaande zin in de passage in het proefschrift, niet zodanig ernstig is dat gesproken kan worden van schending van de wetenschappelijke integriteit zoals falsificeren of fingeren van data.
19.2. Betrokkene heeft zijn collega […] geparafraseerd. Door deze passage tussen aanhalingstekens te plaatsen, doet Betrokkene alsof hij zijn collega […] letterlijk citeert, hetgeen niet het geval is. Het LOWI is van oordeel dat het weergeven van een geparafraseerde tekst als geciteerde tekst onzorgvuldig is. Het LOWI onderschrijft dus het oordeel van de CWI dat Betrokkene onzorgvuldig heeft gehandeld. Het LOWI is het echter niet met Verzoeker eens dat daarmee sprake zou zijn van fingeren of falsificeren van data of van schending van de wetenschappelijke integriteit. Het betoog faalt.
20. Verzoeker betoogt ook dat de CWI zelfstandig onderzoek had moeten doen naar de overige citaten in het proefschrift , omdat steeds blijkt dat Betrokkene in de citaten heeft ‘gerommeld’. Het LOWI volgt Verzoeker niet in dit betoog. Gelet op artikel 6, derde lid, van de Regeling Bescherming Wetenschappelijke Integriteit Rijksuniversiteit Groningen heeft de CWI tot taak om het Bestuur te adviseren over klachten met betrekking tot wetenschappelijke integriteit die zij in behandeling heeft genomen. De CWI is niet gehouden om uit eigener beweging onderzoek te doen naar mogelijke (extra) schendingen van de wetenschappelijke integriteit. Zij moet zich in haar onderzoek en advisering beperken tot de gronden van de klacht. Verzoeker heeft in zijn klacht niet concreet aangevoerd dat Betrokkene met andere citaten in strijd met de wetenschappelijke integriteit zou hebben gehandeld. De CWI hoefde de citaten (die Verzoeker nu in zijn verzoekschrift bij het LOWI wel concreet aanhaalt) derhalve niet uit eigener beweging onderzoeken. Het betoog faalt.
Verwijzing naar andere boeken over [onderwerp proefschrift]
21. De CWI heeft overwogen dat Betrokkene vooral wat betreft het verwijzen naar andere boeken over [onderwerp proefschrift] zorgvuldiger had moeten zijn. De CWI acht het begrijpelijk dat Betrokkene zich heeft gefocust op de primaire bronnen (zoals bijvoorbeeld [omschrijving primaire bron]).Maar omdat andere auteurs voorafgaand aan Betrokkene ook al over (dezelfde aspecten van) [onderwerp proefschrift] hebben geschreven ook al is dat met gebruikmaking van dezelfde primaire bronnen, en die anderen maar in beperkte mate of in algemene zin worden genoemd, kan snel de schijn van plagiaat ontstaan, aldus de CWI.
Dit geldt volgens de CWI in het bijzonder waar een overzichtelijk en hanteerbaar aantal schrijvers zich met hetzelfde vraagstuk heeft beziggehouden. Dat Betrokkene zijn onderzoek al vele jaren geleden was begonnen en toen nog niet naar deze publicaties kon verwijzen, maakt dit volgens de CWI niet anders: maatgevend voor de bronvermelding is het tijdstip van afronding van een studie. Een volledige en nauwgezette (secundaire) bronvermelding is volgens de CWI ook geïndiceerd om de stand van de wetenschap weer te geven en het proefschrift in dat kader te plaatsen.
Volgens de CWI is er geen aanleiding om lichtere normen te stellen aan bronvermelding zoals bij een publieksversie van een proefschrift gedaan zou kunnen worden, omdat in dit geval het proefschrift en de publieksversie één en dezelfde versie was. Volgens de CWI heeft Betrokkene hiermee echter geen plagiaat gepleegd, omdat hij weliswaar zorgvuldiger had kúnnen handelen maar hij niet nauwkeuriger had móeten handelen.
Hierbij betrekt de CWI dat binnen de relevante wetenschappelijke discipline […] geen eenduidige opvatting bestaat over bronvermelding. Betrokkene heeft gekozen voor een manier van bronvermelding waar spaarzaam met (secundaire) bronvermelding wordt omgegaan omdat bevindingen rechtstreeks op oorspronkelijke bronnen zijn terug te voeren. Beide promotoren van Betrokkene delen deze opvatting.
Volgens de CWI kan er over deze opvatting getwist worden, maar is in het licht van het palet aan bestaande meningen duidelijk dat deze opvatting niet zodanig onredelijk is dat dit zou moeten leiden tot de conclusie dat inbreuk is gemaakt op de wetenschappelijke integriteit. De CWI acht verder van belang dat de auteurs die eerder over [onderwerp proefschrift] hebben geschreven niet geheel zijn genegeerd, maar dat sprake is van onvolledigheid en deels ook een gebrek aan consistentie in de wijze van bronvermelding (waarbij mede valt te denken aan de relatie tussen het notenapparaat en het personenregister).
Volgens de CWI wordt de verwijtbaarheid van de onzorgvuldigheden gemitigeerd door de omstandigheid dat de promotoren van Betrokkene en de beoordelingscommissie Betrokkene niet hebben gecoacht op de thans door Verzoeker geconstateerde gebreken in het proefschrift. De gebreken in het proefschrift zijn volgens de CWI in beginsel niet voor de volle honderd procent aan Betrokkene toe te schrijven.
21.1. Verzoeker betoogt dat Betrokkene plagiaat heeft gepleegd door bij verschillende passages die samen minimaal 5 tot 10 pagina’s van zijn proefschrift beslaan niet of niet adequaat naar bronnen te verwijzen.
Hiertoe legt Verzoeker een overzicht van passages over met de reactie die Betrokkene daarop in verweer bij de CWI heeft gegeven. Volgens Verzoeker blijkt uit de omvang van de door hem in kaart gebrachte passages dat Betrokkene bedrog heeft gepleegd. Verzoeker voert aan dat de CWI een onafhankelijke deskundige op het gebied van plagiaat had moeten inschakelen. Verzoeker kan zich niet vinden in het CWI-advies waarin staat dat Verzoeker ermee akkoord is gegaan om geen deskundige in te schakelen. Volgens Verzoeker was hij tijdens de hoorzitting overvallen door dit punt en heeft hij in een e-mail van 18 november 2019 aan de voorzitter van de CWI geschreven dat hij bij nader inzien toch vindt dat de CWI een onafhankelijk deskundige had moeten raadplegen. Ook voert hij aan dat de CWI relevante wetenschappelijke literatuur over (pionoffer- en structureel) plagiaat ten onrechte niet bij haar beoordeling heeft betrokken terwijl Verzoeker daar in de CWI-procedure wel op had gewezen. Verzoeker voert ook aan dat Betrokkene doet alsof hij de eerste is die [binnen het betreffende vakgebied onderzoek heeft verricht naar het onderwerp van het proefschrift] en is dit datafalsificatie.
21.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [binnen de relevante wetenschappelijke discipline] in ieder geval naar primaire bronnen moet worden verwezen. Betrokkene erkent bij bepaalde passages uit zijn proefschrift, waarop Verzoeker heeft gewezen, dat hij naar een primaire bron had moeten verwijzen. Gelet op deze erkenning heeft Betrokkene naar het oordeel van het LOWI in zoverre onzorgvuldig gehandeld.
Binnen de relevante wetenschappelijke discipline […] bestaat geen eenduidige opvatting over de manier van bronvermelding (verwijzing naar primaire of secundaire bronnen). In verband hiermee volgt het LOWI ook de beslissing van de CWI om op dit punt geen deskundigen te raadplegen.
Voor beantwoording van de vraag of het onzorgvuldig is dat Betrokkene niet of niet vaak genoeg naar secundaire bronnen over [onderwerp proefschrift] heeft verwezen is, naast de heersende opvattingen binnen het desbetreffende vakgebied, van belang dat wetenschappers niet in alle gevallen zijn gehouden om de wetenschapshistorie weer te geven tenzij er een prioriteitsclaim wordt gelegd, vgl. LOWI-advies 2017-02 (www.lowi.nl).
Verder zou er naar een boek moeten worden verwezen als het een essentiële bron is, bijvoorbeeld omdat het een gezaghebbend boek betreft. Betrokkene heeft geen prioriteitsclaim gelegd ten aanzien van [onderwerp proefschrift]. Betrokkene heeft wel geclaimd of bedoeld te claimen dat zijn […] onderzoek voor het eerst een bredere periode onderzoekt [met betrekking tot onderwerp proefschrift]. Het LOWI onderschrijft de opmerking van de CWI dat Betrokkene er verstandig aan zou hebben gedaan om in zijn uitlatingen rond het verschijnen van zijn proefschrift in drukvorm er op te wijzen dat reeds eerder boeken over [onderwerp proefschrift] zijn verschenen, maar acht de verwijzingen in het proefschrift naar secundaire bronnen vanuit het oogpunt van een prioriteitsclaim niet onzorgvuldig. Uit het oogpunt van de gezaghebbendheid van die andere boeken is het ontbreken of spaarzaam aanwezig zijn van verwijzingen ook niet onzorgvuldig.
Betrokkene heeft dus onzorgvuldig gehandeld voor zover hij onvoldoende naar primaire bronnen heeft verwezen, zoals hij zelf ook heeft erkend. Betrokkene heeft niet onzorgvuldig gehandeld voor zover hij niet of naar Verzoekers mening te weinig naar secundaire bronnen heeft verwezen. Hierbij betrekt het LOWI dat er in het desbetreffende vakgebied geen consensus bestaat over de wijze van brongebruik, dat Betrokkene geen prioriteitsclaim heeft gelegd en dat de secundaire bronnen niet zodanig gezaghebbend zijn dat Betrokkene gelet daarop naar die bronnen had moeten verwijzen.
[Een subonderwerp] en artikel uit de Telegraaf van 1971
22. Verzoeker betoogt dat Betrokkene ten onrechte geen melding heeft gemaakt van [een subonderwerp] en dat hij ten onrechte niet heeft verwezen naar het artikel van [een journalist] in de Telegraaf van […] 1971 […].
23. Met betrekking tot het betoog dat Betrokkene niet genoeg aandacht heeft besteed aan [een subonderwerp], is het LOWI met de CWI van oordeel dat de keuze om in het proefschrift wel of geen aandacht aan [dit subonderwerp] te schenken geen kwestie van wetenschappelijke integriteit is. Dat zou anders kunnen zijn als [het subonderwerp] een contra-indicatie zou zijn voor de stelling van Betrokkene [in zijn proefschrift]. Betrokkene heeft zijn keuze om geen aandacht aan [het subonderwerp] te schenken in zijn proefschrift toegelicht in zijn verweer. Het LOWI neemt deze toelichting ter kennisneming aan.
24. Het LOWI volgt de CWI in haar overweging dat Betrokkene meer terughoudendheid had moeten betrachten in zijn proefschrift met het benadrukken van [een omstandigheid]. Het LOWI ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat Betrokkene in zijn proefschrift naar [het krantenartikel uit 1971] had moeten verwijzen, zoals Verzoeker betoogt.
Conclusie
25. Gelet op het voorgaande is het verzoek ongegrond. Naar het oordeel van het LOWI heeft de CWI terecht geconcludeerd dat Betrokkene onzorgvuldig heeft gehandeld, maar niet in strijd met de wetenschappelijke integriteit. Van een ongewenst precedent dat studenten, promovendi en wetenschappers de ruimte zou bieden om te frauderen zoals Verzoeker stelt, is naar het oordeel van het LOWI gelet hierop geen sprake. Het LOWI zal het Bestuur hieronder wel adviseren om eventuele herstelmogelijkheden van de geconstateerde onzorgvuldigheden na te gaan.
26. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in LOWI-advies 2019, nr. 14 (www.lowi.nl) dient onzorgvuldig handelen te worden hersteld als dat mogelijk is. Het LOWI merkt op dat in het CWI-advies geen aandacht wordt besteed aan de vraag in hoeverre de geconstateerde onzorgvuldigheden in het proefschrift van Betrokkene kunnen worden hersteld.
Het LOWI zal het Bestuur daarom adviseren om dit alsnog na te gaan en dit bij de vaststelling van het definitieve oordeel te betrekken. Te denken valt bijvoorbeeld aan het aanpassen van de pdf-versie van het proefschrift in de open acces databank van de Rijksuniversiteit Groningen of aan het toevoegen van een lijst van errata bij die pdf-versie. Het LOWI merkt hierbij op dat dit advies niet is bedoeld om alle onzorgvuldigheden of fouten die het proefschrift volgens Verzoeker bevat te herstellen. Het gaat hierbij echt alleen om de onzorgvuldigheden die door de CWI zijn geconstateerd en die het LOWI in dit advies heeft bevestigd.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek van [Verzoeker] ongegrond;
II. adviseert het Bestuur onder verwijzing naar overweging 26 van dit advies na te gaan in hoeverre de geconstateerde onzorgvuldigheden door Betrokkene hersteld kunnen worden en dit te betrekken bij het definitieve oordeel;
III. adviseert het Bestuur het aanvankelijk oordeel met inachtneming van dit advies als definitief oordeel vast te stellen.
Aldus vastgesteld op 10 augustus 2020 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.