Categorieën
Advies

Advies 2020-10

In deze casus komen diverse aspecten van hoor en wederhoor aan de orde. Verder moet een bestuur met het treffen van maatregelen rekening houden met zijn geheimhoudingsplicht die geldt totdat het definitieve oordeel is genomen, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die maken dat er zo lang niet gewacht kan worden.

Print Friendly, PDF & Email

naar aanleiding van het verzoek van:

1. Verzoeker

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van de Universiteit Leiden

Procesverloop

Op 27 februari 2019 heeft Betrokkene 1 een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Leiden (hierna: CWI) over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door Verzoeker.

Betrokkene 2, Betrokkene 3 en Betrokkene 4 hebben zich als mede-klager bij de CWI gemeld (hierna tezamen met Betrokkene 1: Betrokkenen).

De CWI heeft de klacht van Betrokkenen over Verzoeker tijdens separate hoorzittingen behandeld.

Verzoeker en Betrokkene 1 zijn tijdens een regiezitting op 23 april 2019 geïnformeerd over het verdere verloop van de klachtenprocedure.

Betrokkenen zijn tijdens een hoorzitting op 28 mei 2019 in afwezigheid van Verzoeker gehoord.

Verzoeker is vervolgens tijdens een hoorzitting op 29 mei 2019 in afwezigheid van Betrokkenen gehoord.

Op 1 november 2019 heeft de CWI het verslag van de hoorzitting met Betrokkenen ter kennisgeving aan Verzoeker verzonden en het verslag van de hoorzitting met Verzoeker ter kennisgeving aan Betrokkenen gezonden.

De CWI heeft in haar advies van 11 november 2019 onder meer geoordeeld dat Verzoeker de wetenschappelijke integriteit op verschillende punten heeft geschonden. De CWI adviseert het Bestuur verschillende maatregelen te treffen.

Het Bestuur heeft het advies van de CWI integraal overgenomen en aan zijn aanvankelijk oordeel van 28 november 2019 ten grondslag gelegd waarin het als oordeel vaststelt dat Verzoeker niet heeft voldaan aan de eisen die gelden ten aanzien van de wetenschappelijke integriteit.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 17 december 2019 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 22 januari 2020 besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Het Bestuur en Betrokkenen hebben een verweerschrift ingediend.

Verzoeker heeft op deze verweerschriften gereageerd.

Het Bestuur en Betrokkenen hebben een laatste reactie gegeven.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 20 mei 2020 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.

Partijen zijn van het besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gesteld.

Overwegingen

Inleiding

1. In deze zaak stellen Betrokkenen dat Verzoeker diverse keren normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Verzoeker was ten tijde van de klacht als [beroep Verzoeker] verbonden aan [een onderzoeksinstelling] van de Universiteit Leiden. Vanuit die hoedanigheid verrichtte hij wetenschappelijk onderzoek en begeleidde hij collega’s (promovendi) bij het uitvoeren van onderzoek, waaronder een aantal van de Betrokkenen. Betrokkene 1 is wetenschappelijk directeur van [de onderzoeksinstelling in kwestie].

De klacht

2. De klachten van Betrokkenen zijn door de CWI samengevat in de volgende vijf punten:

I. onderzoek zonder voorafgaand akkoord van de Commissie Ethiek [binnen Verzoekers vakgebied] (hierna: CE[X].);

II. bloed afgenomen zonder voorafgaande toestemming van de Medisch Ethische Toetsingscommissie van het Leids Universitair Medisch Centrum (hierna: METC);

III. plagiaat (onregelmatigheden met publicaties);

IV. datamanipulatie;

V. subsidieaanvraag op grond van onjuiste gegevens.

Het CWI-advies

3. De CWI concludeert dat Verzoeker ten aanzien van punten 2 tot en met 5 normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden en dat hij ten aanzien van punt 1 onfatsoenlijk en in strijd met de binnen de eigen faculteit vigerende regels heeft gehandeld. Hieronder worden de conclusies van de CWI, voor zover relevant voor onderhavig LOWI-advies, per onderdeel uitgebreider weergegeven:

I. Verzoeker heeft in strijd met de binnen de faculteit vigerende regels gehandeld door herhaaldelijk aan onderzoek te beginnen zonder voorafgaande toestemming van de CE[X]. Het gegeven dat Verzoeker in krap twee jaar 78 aanvragen bij de CE[X]. heeft ingediend doet hier volgens de CWI niet aan af, waarbij zij opmerkt dat dit grote aantal op gespannen voet lijkt te staan met een verantwoorde wetenschapsbeoefening.

II. Verzoeker heeft in strijd met de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (hierna: WMO) gehandeld door onderzoek met bloedafname niet aan een METC voor te leggen. Het gewicht dat de maatschappij hecht aan naleving van deze wet blijkt uit het gegeven dat in de wet gevangenisstraf wordt genoemd als mogelijke sanctie voor onderzoek dat niet aan bepaalde voorwaarden, waaronder toetsing, voldoet.

De procedure van toetsing is helder, strikt geprotocolleerd en voor iedereen duidelijk beschreven, bijvoorbeeld op de website van de CCMO. In de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herziening 2014, staat in lid 4 van de preambule dat als overkoepelend principe geldt dat iedere wetenschapsbeoefenaar gebonden is aan de kaders die door Nederlandse en internationale wetgeving zijn gesteld. Aangezien medisch-ethische toetsing tot doel heeft proefpersonen te beschermen, juist ook tegen door onderzoekers uitgeoefende druk, rekent de CWI Verzoeker deze schending zwaar aan en acht de CWI dit handelen in strijd met de wetenschappelijke integriteit.

III. Verzoeker heeft bij de samenstelling van een door hem geredigeerd boek onvoldoende recht gedaan aan bijdragen van de andere auteurs en heeft auteurs opgenomen die geen bijdrage hebben geleverd aan de hoofdstukken. Met beide handelingen heeft Verzoeker volgens de CWI gehandeld in strijd met de wetenschappelijke integriteit.

IV. Verzoeker heeft volgens de CWI in strijd met de wetenschappelijke integriteit gehandeld door in twee publicaties onderzoeksresultaten selectief weg te laten zonder dit te melden of te beargumenteren. In een overweging ten overvloede merkt de CWI op dat met een degelijke wetenschappelijke benadering niet goed valt te rijmen dat Verzoeker binnen één dag de statistische analyse van een onderzoek heeft uitgevoerd en een deel van de rapportage heeft geschreven.

V. Volgens de CWI heeft Verzoeker in strijd met de wetenschappelijke integriteit gehandeld door in subsidieaanvragen herhaaldelijk (in 2012, 2014 en 2016) resultaten van experimenten op te voeren die niet zijn verricht en gemanipuleerde resultaten op te voeren. Verzoeker heeft volgens de CWI ook in strijd met de wetenschappelijke integriteit gehandeld door statistische methoden onjuist te gebruiken (p-hacking) door gedurende de looptijd van een experiment voortdurend statistische tests te verrichten en de onderzoekspopulatie aan te vullen met als doel de kans op statistisch significant resultaat te vergroten.

4. De CWI merkt op dat aangifte tegen Verzoeker kan worden gedaan wegens het doen van onderzoek zonder METC-goedkeuring en wegens fraude bij subsidieaanvragen. De CWI adviseert het Bestuur om:

  1. de twee artikelen terug te trekken waarin Verzoeker selectief onderzoeksresultaten heeft weggelaten zonder dit te vermelden of te beargumenteren;
  2. betrokken beursvertrekkende instanties te informeren over de inhoud van het CWI-advies;
  3. het CWI-advies tezamen met een Engelse samenvatting te verzenden aan diverse instanties waaronder de universiteit waaraan Verzoeker een aanstelling heeft of heeft gehad;
  4. het faculteitsbestuur [waar Verzoekers vakgebied onder valt] opdracht te geven alle artikelen van Verzoeker te onderzoeken op benodigde toestemmingen van de CE[X] of METC en op waarheidsgehalte en compleetheid van gepresenteerde gegevens en analyses.

Het aanvankelijk oordeel

5. Na bestudering van het CWI-advies heeft het Bestuur de bevindingen van de CWI integraal overgenomen en aan zijn aanvankelijk oordeel ten grondslag gelegd. Het Bestuur stelt als oordeel vast dat Verzoeker niet heeft voldaan aan de eisen die gelden ten aanzien van de wetenschappelijke integriteit en dat sprake is van een inbreuk op de wetenschappelijke integriteit.

In navolging van het advies van de CWI besluit het Bestuur de betrokken partijen, waaronder de huidige werkgever van Verzoeker, in te lichten en een commissie in te stellen voor onderzoek naar mogelijke wetenschappelijke schendingen in alle artikelen die zijn gepubliceerd ten tijde dat Verzoeker werkzaam was voor de Universiteit Leiden of in alle artikelen die hieraan zijn gerelateerd. Het Bestuur geeft aan dat uitvoering is gegeven aan de aanbeveling van de CWI om aangifte te doen door een melding te maken bij de Inspectie Volksgezondheid & Jeugd vanwege het doen van medisch onderzoek met proefpersonen zonder toestemming van een METC. Ten slotte heeft het Bestuur besloten dat het CWI-advies samen met het aanvankelijk oordeel geanonimiseerd op de website van de Universiteit Leiden zal worden gepubliceerd.

Het Verzoek

6. Verzoeker betoogt in de kern dat het aanvankelijk oordeel niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het Bestuur Verzoekers reputatie heeft beschadigd met de verstrekte inlichtingen aan derden. Volgens Verzoeker hebben zowel het Bestuur als de CWI onvoldoende rekening gehouden met het belang van Verzoeker bij een vertrouwelijke behandeling van de klacht tot aan het definitieve oordeel van het Bestuur. Ook betoogt hij dat het Bestuur Verzoekers handelingen te zwaar toerekent omdat geen rekening wordt gehouden met het eigen aandeel van Betrokkenen bij de gewraakte handelingen.

7. Het verzoek wordt verderop in dit advies, bij de beoordeling van het verzoek door het LOWI, uitgebreider weergegeven.

Toetsingskader LOWI

8. Het LOWI adviseert het Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instelling over een door het Bestuur vastgesteld (aanvankelijk) oordeel over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit. Het LOWI adviseert niet uit eigener beweging, maar slechts naar aanleiding van een daartoe strekkend ontvankelijk verzoek.

9. Indien het LOWI een ontvankelijk verzoek in behandeling heeft genomen, toetst het aan de hand van het verzoek, de overgelegde stukken en de eventuele hoorzitting of het (aanvankelijk) oordeel van het Bestuur voldoet aan de daaraan vanuit het oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen en of het aanvankelijk oordeel in overeenstemming is met de normen voor wetenschappelijke integriteit.

Hierbij betrekt het LOWI de klachtenregeling van de desbetreffende instelling. De normen van wetenschappelijke integriteit zijn neergelegd in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit die op 1 oktober 2018 in werking is getreden. Dan wel, indien de onderzoeksactiviteiten waarop het verzoek ziet zijn gestart vóór 1 oktober 2018, in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, laatstelijk herzien in 2014.

10. Het oordeel dat een of meer normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden, leidt niet per definitie ook tot het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden.

11. Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Wetenschappelijke controversen dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum.

Beoordeling LOWI

Procedure bij de CWI

12. Verzoeker betoogt dat de CWI het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door partijen in elkaars afwezigheid te horen en Verzoeker vervolgens geen gelegenheid te geven om schriftelijk op het verslag van de hoorzitting van Betrokkenen te reageren. Verzoeker wijst er ook op dat de CWI dossierstukken bij haar beoordeling heeft betrokken waarop Verzoeker niet heeft mogen reageren, dat de CWI een vijftal personen over Verzoeker heeft gehoord zonder dat Verzoeker weet wie deze personen zijn of wat zij hebben verklaard, dat Verzoekers gemachtigde tijdens de hoorzitting niet het woord mocht voeren en dat de CWI heeft geweigerd inzichtelijk te maken welke Betrokkene over welk punt heeft geklaagd. Volgens Verzoeker heeft de CWI zich bij deze procesbeslissingen in de klachtenprocedure laten leiden door de ernst van de klachten en heeft zij het belang van Verzoeker uit het oog verloren ten gevolge van haar inspanningen om Betrokkenen te beschermen. Het voorgaande is volgens Verzoeker ook in strijd met het fair trial beginsel in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Leiden & Leids Universitair Medisch Centrum van 1 januari 2018 (hierna: de Klachtenregeling) en met bepaling 5.4, nrs. 9 en 12, van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke Integriteit 2018.

12.1. Het Bestuur stelt zich op het standpunt dat de Klachtenregeling voorziet in de mogelijkheid om partijen afzonderlijk van elkaar te horen en informatie bij medewerkers in te winnen. Het Bestuur stelt dat de Klachtenregeling correct is toegepast. Volgens het Bestuur heeft Verzoeker zich tijdens de hoorzitting van 29 mei 2019 kunnen verweren tegen de door Betrokkenen geuite klachten en is Verzoeker tijdens de regiezitting in de gelegenheid gesteld om zich wegens ziekte te verschonen. Het Bestuur licht toe dat alleen Verzoeker (en niet zijn gemachtigde) is uitgenodigd om de vragen van de CWI te beantwoorden omdat hij, gelet op de feitelijke aard van de vragen, de enige was die deze vragen zou kunnen beantwoorden. Volgens het Bestuur is de mondelinge behandeling van de klacht beëindigd met het versturen van de definitieve verslagen van de hoorzittingen naar partijen en voorziet de Klachtenregeling alleen in de mogelijkheid van een tweede termijn als er nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die naar het oordeel van de CWI tot een nieuwe ronde nopen. Daarvan was volgens het Bestuur geen sprake. Het Bestuur stelt zich verder op het standpunt dat de informatie die de CWI heeft ingewonnen bij vijf medewerkers niet met Verzoeker is gedeeld vanwege het vertrouwelijke karakter van deze gesprekken. Volgens het Bestuur is Verzoeker hierdoor niet benadeeld, omdat deze informatie niet is gebruikt als bewijs dat normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden. Het Bestuur stelt verder dat Verzoeker zich voldoende door zijn rechtsbijstandverlener heeft kunnen laten bijstaan, nu deze aanwezig was bij alle hoorzittingen en als penvoerder voor Verzoeker is opgetreden.

12.2. Artikel 6 van de Klachtenregeling luidt: “De Commissie is bevoegd informatie in te winnen bij alle medewerkers van LEI en LUMC. Zij kan inzage verlangen in alle documentatie en correspondentie die zij voor de beoordeling van de Klacht van belang acht. Medewerkers zijn verplicht daaraan hun medewerking te verlenen.”

Artikel 8.7, aanhef en onder e, luidt: “Indien de Commissie de Klacht niet kennelijk ongegrond acht, gaat zij over tot de inhoudelijke behandeling. Daarbij wordt de volgende procedure gevolgd: het horen van betrokkenen geschiedt in elkaars aanwezigheid, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om hen gescheiden te horen. In dat geval wordt ieder van hen op de hoogte gesteld van het verhandelde tijdens het horen buiten zijn of haar aanwezigheid.”

12.3. Verzoeker doet met zijn betoog over de procesgang bij de CWI een beroep op artikel 6 van het EVRM. Daargelaten de vraag of dit artikel van toepassing is in een klachtenprocedure over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit, staat vast dat klachten zorgvuldig moeten worden onderzocht en de onderzoekende instantie daarbij rekening moet houden met zowel het belang van degene op wie de klacht betrekking heeft als de belangen van klager(s).

Het LOWI toetst conform artikel 13 van het Reglement LOWI 2018 of het aanvankelijk oordeel voldoet aan de daaraan vanuit een oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen. Wat onder een zorgvuldige klachtbehandeling moet worden verstaan volgt uit titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang gelezen met de LOWI-adviezen (www.lowi.nl).

Hoewel Verzoeker ook wijst op bepaling 5.4 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018, waarin onder meer het beginsel van een eerlijk proces en hoor en wederhoor expliciet staan genoemd, zal het LOWI deze bepaling niet bij zijn oordeel betrekken omdat deze gedragscode niet gold voor (de behandeling van) de hier aan de orde zijnde klacht.

12.4. Naar het oordeel van het LOWI is voor een zorgvuldige klachtbehandeling vereist dat het beginsel van hoor en wederhoor wordt toegepast. Weliswaar wordt in artikel 9:10 van de Awb alleen het horen van Klager en Beklaagde genoemd (en niet het wederhoren), maar zoals blijkt uit de LOWI-adviezen 2015-02, 2018-02 en 2018, nr. 20, acht het LOWI het beginsel van hoor én wederhoor een belangrijke voorwaarde voor een zorgvuldige klachtenprocedure.

12.5. Het beginsel van hoor en wederhoor vereist dat partijen weten wat er op de hoorzitting is aangevoerd en dat zij kunnen reageren op elkaars standpunt (vgl. LOWI-advies 2018, nr. 20). De meest voor de hand liggende en aangewezen manier voor partijen om op elkaars standpunt te reageren is partijen in elkaars aanwezigheid te horen. Als daar zwaarwegende redenen voor zijn, zoals in deze zaak kennelijk het geval was, kunnen partijen echter buiten elkaars aanwezigheid worden gehoord. In zo’n geval kan een CWI alsnog recht doen aan het beginsel van hoor en wederhoor door partijen de mogelijkheid te bieden om te reageren op het verslag van de hoorzitting waarbij zij afwezig waren. In de thans voorliggende zaak heeft de CWI dat niet gedaan. Met een beroep op artikel 8.7, aanhef en onder e, van de Klachtenregeling stelt het Bestuur dat het niet nodig was om Verzoeker de gelegenheid te bieden om te reageren op het verslag van de hoorzitting van 28 mei 2019 waarbij Betrokkenen waren gehoord.

Het LOWI volgt het Bestuur hierin niet. Door het verslag van de hoorzitting van Betrokkenen slechts ter kennisgeving aan Verzoeker toe te sturen, heeft Verzoeker echter niet op de ter zitting naar voren gebrachte standpunten van Betrokkenen kunnen reageren en heeft de CWI, zeker gelet op de aard van de klachten, onvoldoende recht gedaan aan het beginsel van wederhoor. Voor zover artikel 8.7, aanhef en onder e, van de Klachtenregeling aan het toepassen van wederhoor in de weg staat, zal het LOWI het Bestuur adviseren deze bepaling in de Klachtenregeling aan te passen. Het LOWI geeft het Bestuur (en de CWI) voor de toekomst verder mee dat de keuze om partijen buiten elkaars aanwezigheid te horen gemotiveerd moet worden waarbij van belang is dat een bestaande gezagsrelatie niet automatisch een voldoende grondslag vormt om partijen gescheiden te horen (vgl. LOWI-advies 2018, nr. 20).

Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van Verzoeker dat hij in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het verslag van de hoorzitting waarin Betrokkenen in zijn afwezigheid zijn gehoord. In het verzoekschrift, en meer specifiek in bijlage 17 bij het verzoekschrift, heeft Verzoeker alsnog gereageerd op diverse punten die door Betrokkenen tijdens de zitting op 28 mei 2019 zijn aangevoerd. Het LOWI neemt deze reactie van Verzoeker mee in zijn verdere beoordeling van het Verzoek.

12.6. Vast staat dat de CWI met 5 medewerkers van [de onderzoeksinstelling] gesprekken heeft gevoerd over Verzoeker. De CWI heeft hiervoor gebruik gemaakt van de bevoegdheid die haar in artikel 6 van de Klachtenregeling is gegeven om bij medewerkers informatie in te winnen. Het LOWI is vanuit het oogpunt van een zorgvuldige klachtenbehandeling van oordeel dat het voeren van gesprekken met derden die niet als partij bij de klachtenprocedure zijn betrokken, in beginsel alleen zou moeten plaatsvinden als de identiteit van de gesprekspartners en de zakelijke inhoud van de gesprekken kenbaar worden gemaakt aan partijen in de klachtenprocedure. Hoewel artikel 6 van de Klachtenregeling de bevoegdheid geeft om informatie bij werknemers op te vragen, biedt deze bepaling, mede gelet op het doel van een CWI-onderzoek te weten de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een inbreuk op de wetenschappelijke integriteit, geen grondslag om de ingewonnen informatie vervolgens voor partijen achter te houden. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan dat anders zijn, maar van dergelijke omstandigheden is het LOWI in dit geval niet gebleken. Het LOWI acht deze handelswijze van de CWI dan ook onzorgvuldig. Verzoekers betoog slaagt.

Het LOWI ziet in dit procedurele gebrek niettemin geen aanleiding om het Bestuur te adviseren het onderzoek naar de klacht te heropenen. Hierbij neemt het LOWI het verweer van het Bestuur in aanmerking dat de vertrouwelijke gesprekken niet zijn gebruikt als bewijsmateriaal dat Verzoeker normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Het LOWI acht deze stelling aannemelijk gelet op het grondige feitenonderzoek dat de CWI heeft verricht en gelet op de overwegingen en de conclusies in het CWI-advies die worden gedragen door de dossierstukken waarover Verzoeker (en het LOWI) beschikken.

12.7. De overige procesbeslissingen waarop Verzoeker heeft gewezen zijn naar het oordeel van het LOWI niet in strijd met de eisen die vanuit een oogpunt van zorgvuldige klachtenbehandeling aan het aanvankelijk oordeel worden gesteld. Verzoekers gemachtigde heeft hem naar het oordeel van het LOWI tijdens de hoorzitting kunnen bijstaan. Dat de CWI Verzoeker als gesprekspartner zag tijdens die hoorzitting is begrijpelijk, gelet op de feitelijke aard van de vragen. Dat Verzoeker niet duidelijk is geworden wie van de Betrokkenen over welk punt heeft verklaard, maakt het onderzoek door de CWI niet onzorgvuldig. Betrokkenen staan gezamenlijk achter de gehele klacht. Voldoende is dat Verzoeker de identiteit van de Betrokkenen en de inhoud van de klacht kent.

Eigen aandeel van Betrokkenen

13. Verzoeker betoogt dat Betrokkenen zelf ook een aandeel hebben gehad in de schendingen van de wetenschappelijke integriteit die Verzoeker worden verweten. Volgens Verzoeker valt Betrokkenen soms zelfs meer te verwijten dan Verzoeker. In dit verband wijst hij erop dat niet Verzoeker maar Betrokkene 4 bij punt 2 van de klacht degene is geweest die bloed heeft afgenomen zonder de vereiste METC-toestemming en dat die Betrokkene ook first and corresponding author was. Betrokkene 4 was ook corresponding author bij punt 4 van de klacht en stond destijds niet in een hiërarchisch ondergeschikte relatie tot Verzoeker omdat die Betrokkene toen aan een andere universiteit werkzaam was en niet door Verzoeker werd begeleid. Verder wijst Verzoeker erop dat bij punt 1 van de klacht het aandeel van Betrokkene 1 niet aan de orde komt. In het CWI-advies wordt de gang van zaken volgens Verzoeker nu ten onrechte zodanig gepresenteerd alsof Verzoeker Betrokkene 1 heeft misleid, terwijl Betrokkene 1 ook een eigen verantwoordelijkheid bij het goedkeuren van CE[X]-aanvragen had. In het verlengde van zijn betoog stelt Verzoeker dat Betrokkenen voordelen hebben gekregen in ruil voor hun gezamenlijke klacht tegen Verzoeker. Zo stelt Verzoeker dat aan Betrokkene 4 een vaste aanstelling is gegeven en aan Betrokkene 2 de positie als [functie Verzoeker].

13.1. Het Bestuur en Betrokkenen stellen zich op het standpunt dat Verzoeker terecht verantwoordelijk wordt gehouden voor de hem verweten gedragingen. Zij wijzen erop dat Verzoeker in zijn hoedanigheid van copromotor / begeleider van Betrokkene 4 en als Principal Investigator (hierna: PI) eindverantwoordelijk was voor de bloedafname en de datamanipulatie. Betrokkenen benadrukken dat uit de SPSS-data genoegzaam blijkt dat Verzoeker degene is die de datamanipulatie ook feitelijk heeft verricht. Bovendien was Betrokkene 4 ten tijde van de dataverzameling niet werkzaam voor [een andere Universiteit], zoals Verzoeker stelt, maar als postdoc werkzaam aan de Universiteit Leiden en stond hij onder begeleiding en verantwoordelijkheid van Verzoeker, aldus Betrokkenen. Het Bestuur wijst er met betrekking tot de bloedafname op dat Verzoeker in zijn verweerschrift bij de CWI heeft erkend dat hij zonder de daarvoor vereiste toestemming bloed heeft laten afnemen. Het Bestuur en Betrokkenen wijzen er beide op dat het onderzoek met de bloedafname zonder toestemming niet heeft geleid tot een publicatie, zodat het reeds daarom onjuist is dat Betrokkene 4 (destijds promovendus) als corresponding author verantwoordelijkheid zou dragen voor die bloedafname. Over punt 1 van de klacht stellen Betrokkenen dat Betrokkene 1 als decaan voor de beoordeling en goedkeuring van een aanvraag moest kunnen afgaan op de informatie die door Verzoeker als PI werd verstrekt. Verzoeker en niet Betrokkene 1 was volgens hen verantwoordelijk om na te gaan welke instantie voor welke onderdelen van het onderzoek toestemming moest geven teneinde aan wet- en regelgeving te voldoen. Tot slot weerspreken Betrokkenen gemotiveerd en onderbouwd dat zij in ruil voor hun klacht enige (arbeidsrechtelijke) voordelen zouden hebben verkregen.

13.2. Het betoog dat ten onrechte geen rekening wordt gehouden met het aandeel van Betrokkenen in de geconstateerde schendingen van de wetenschappelijke integriteit, vormt een belangrijk onderdeel van het verzoek. Het LOWI volgt Verzoeker echter niet in dit betoog. Wat het aandeel van Betrokkenen volgens Verzoeker ook moge zijn in de door de CWI geconstateerde schendingen van normen van wetenschappelijke integriteit, de klachten die de CWI moest beoordelen gaan over het handelen van Verzoeker en niet over het handelen van Betrokkenen. Het LOWI is van oordeel dat de CWI de geconstateerde schendingen van normen van wetenschappelijke integriteit terecht aan Verzoeker heeft toegerekend voor zover Verzoeker daarvoor als copromotor, begeleider of PI (eind)verantwoordelijkheid droeg. Dat Betrokkenen ook een aandeel zouden hebben gehad in de schendingen is, wat daar verder ook van zij, naar het oordeel van het LOWI geen omstandigheid die de eindverantwoordelijkheid van Verzoeker vermindert of die meebrengt dat deze schendingen niet in ieder geval ook aan Verzoeker zouden moeten worden toegerekend. Het betoog faalt.

Erkenning auteurs (punt 3 van de klacht)

14. Onder verwijzing naar zijn verweerschrift in eerste aanleg betoogt Verzoeker dat hij, anders dan de CWI heeft geoordeeld, bij de samenstelling van een door hem geredigeerd boek voldoende recht heeft gedaan aan de bijdragen van Betrokkenen 2, 3 en 4 aan deze hoofdstukken. Dit boek betreft een overzichtswerk waarin eerdere artikelen worden samengevat en gepresenteerd. Volgens Verzoeker heeft hij voldoende duidelijk gemaakt dat de hoofdstukken van het boek aangepaste versies zijn van eerder verschenen artikelen waaraan hij intellectueel gezien de grootste bijdrage heeft geleverd. Verzoeker voert bij het LOWI verder aan dat de overweging van de CWI over de hoofdstukken in het boek innerlijk tegenstrijdig is en daarom geen stand kan houden. Volgens Verzoeker volgt de CWI hem aan de ene kant niet in zijn stelling dat sprake is van adapteren van eigen werk, terwijl de CWI aan de andere kant wel concludeert dat delen uit het oorspronkelijke werk zijn weggelaten, andere synoniemen zijn gebruikt en de woordvolgorde is aangepast.

14.1. Het Bestuur stelt zich op het standpunt dat de CWI terecht heeft geconcludeerd dat Verzoeker normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden, omdat hij in vier hoofdstukken van het boek onvoldoende heeft verwezen naar de bijdragen van Betrokkenen 2, 3 en 4. Het LOWI volgt het Bestuur in dit standpunt en overweegt hiertoe als volgt.

14.2. Het LOWI heeft oog voor de aard van het geredigeerde boek (een overzichtspublicatie) waarvoor in beginsel eigen werk opnieuw mag worden gebruikt. Verzoeker was echter niet de enige auteur van de publicaties die hij samengevat opnieuw heeft willen presenteren in het boek. Betrokkenen 2, 3 en 4 waren coauteur en hadden geen toestemming gegeven om de artikelen in kwestie als aangepaste hoofdstukken in het overzichtswerk te presenteren zonder vermelding van hun naam. Om de werkwijze van Verzoeker te rechtvaardigen, was een dergelijke toestemming wel nodig geweest. Nu deze toestemming ontbrak had Verzoeker uitgebreider en vollediger moeten verwijzen naar de Betrokkenen in kwestie. Voor zover Verzoeker betoogt dat de overweging in het CWI-advies over de boekhoofdstukken innerlijk tegenstrijdig is, haalt Verzoeker die overweging onvolledig aan. De volledige overweging van de CWI waaraan Verzoeker refereert luidt dat geen sprake is van het inhoudelijk aanpassen, veranderen of updaten van het werk op zodanige wijze dat een nieuw artikel ontstaat. De CWI onderkent dus wel dat Verzoeker bepaalde veranderingen ten opzichte van het oorspronkelijke artikel heeft aangebracht, maar stelt dat het slechts gaat om synoniemen en andere woordvolgordes. De CWI vindt deze veranderingen niet zodanig dat de coauteurs van de oorspronkelijke artikelen daardoor in de boekhoofdstukken niet langer als coauteur kunnen worden aangemerkt. Het LOWI sluit zich hierbij aan. Verzoeker stelt in zijn reactie op het verweerschrift van Betrokkenen tot slot dat de aangepaste artikelen voor 80% Verzoekers intellectuele bijdrage weergeven. Dit maakt naar het oordeel van het LOWI geen verschil. Dat Verzoeker in de boekhoofdstukken zijn eigen bijdrage aan de oorspronkelijke artikelen meer heeft benadrukt dan die van Betrokkenen in kwestie, doet niet af aan de conclusie dat er met de boekhoofdstukken geen nieuwe artikelen zijn ontstaan en dat de coauteurs van de oorspronkelijke artikelen onvoldoende zijn erkend.

Toerekening aan Verzoeker

15. Verzoeker betoogt dat de geconstateerde schendingen hem te zwaar worden aangerekend. Het argument van Verzoeker dat Betrokkenen ook een aandeel hebben gehad in de schendingen, heeft het LOWI reeds in overweging 13 tot en met 13.2 van dit advies behandeld. Het LOWI zal hieronder ingaan op de overige argumenten van Verzoeker.

16. Over de vermeende datamanipulatie (punt 4 van de klacht) stelt Verzoeker dat slechts 2 van de 150 artikelen die hij in de afgelopen twee jaar heeft geschreven fouten bevatten en dat hij dus niet herhaaldelijk fouten maakt zoals de CWI heeft overwogen. Verzoeker erkent dat hij slordig is geweest, maar hij vindt dat hij hiermee geen normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Met betrekking tot het artikel in [tijdschrift 1] wijst Verzoeker erop dat het ging om een grote hoeveelheid data op basis waarvan een vergelijking moest worden gemaakt tussen twee groepen participanten met [een bepaalde fysieke eigenschap]. Zo’n vergelijking is volgens Verzoeker moeilijk, omdat mensen met [deze bepaalde fysieke eigenschap] statistisch gezien bijvoorbeeld vaker aan [diagnose] lijden. Verzoeker stelt niet meer te weten hoe de selectiecriteria destijds zijn gekozen, maar hij stelt wel dat de keuze om bepaalde participanten uit te sluiten weloverwogen is gemaakt en in overleg met Betrokkene 4. Met betrekking tot het artikel in [tijdschrift 2] stelt Verzoeker dat participanten zijn weggelaten omdat er problemen waren met [het onderzoeksmateriaal]. Verzoeker erkent dat hij in de publicatie had moeten vermelden dát en waarom participanten waren weggelaten, maar dit is volgens hem slechts een uitlegfout en geen manipulatie van de uitkomst of van de interpretatie van de uitkomst.

16.1. Het Bestuur vindt de nieuwe verklaringen die Verzoeker bij het LOWI geeft voor de keuze om data buiten te sluiten niet geloofwaardig. Volgens het Bestuur laten de verklaringen van Verzoeker bovendien onverlet dat dergelijke keuzes vermeld en verantwoord hadden moeten worden, hetgeen niet is gebeurd. Volgens het Bestuur doet dit nieuwe standpunt van Verzoeker niet af aan de reconstructie van de CWI waaruit blijkt dat Verzoeker zelf een aantal participanten heeft verwijderd uit de door Betrokkene 4 aangeleverde volledige dataset in het SPSS-bestand.

16.2. In zijn reactie op het verweerschrift stelt Verzoeker dat de exclusie van proefpersonen in beide publicaties is gebeurd door een zogenoemde [onderzoeksprocedure X] toe te passen om een probleem met de dataverzameling op te lossen. Verzoeker erkent dat het niet vermelden van de [onderzoeksprocedure X] een fout is, maar volgens hem is dit geen systematische datamanipulatie en geen schending van de wetenschappelijke integriteit.

16.3. In hun laatste reactie weerspreken Betrokkenen dat Verzoeker met Betrokkene 4 zou hebben overlegd over het toepassen een [onderzoeksprocedure X]. Volgens Betrokkenen brengt Verzoeker dit standpunt nu naar voren om de datamanipulatie achteraf goed te praten.

16.4. Vast staat dat Verzoeker data selectief heeft weggelaten in de twee genoemde artikelen in [tijdschrift 1] en in [tijdschrift 2]. Het LOWI volgt Verzoeker niet in zijn standpunt dat hij hierin slechts slordig is geweest. Het selectief weglaten van data zonder dit te melden en te beargumenteren is in strijd met uitwerking 1.2 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004 (herziening 2014). Deze schending van uitwerking 1.2 gaat naar het oordeel van het LOWI verder dan niet zorgvuldig handelen van Verzoeker.

Het Bestuur heeft deze schending terecht gekwalificeerd als datamanipulatie en als een schending van de wetenschappelijke integriteit. Wat er ook zij van de eventuele merites van de [onderzoeksprocedure X] als mogelijke rechtvaardiging voor de exclusie van personen, de wetenschappelijke integriteit vereist dat exclusie van data wordt vermeld. Bovendien had ook het toepassen van een [onderzoeksprocedure X] vermeld moeten worden, hetgeen niet is gebeurd. Dat de schending volgens Verzoeker slechts is gepleegd in 2 van de 150 artikelen die Verzoeker in de afgelopen twee jaar heeft gepubliceerd, doet aan de geconstateerde schendingen niet af. Met het onderzoek van de CWI is komen vast te staan dat Verzoeker degene is geweest die de data heeft verwijderd en niet Betrokkene 4. Verzoeker heeft dit ook erkend. Dat in de author contributions van het artikel in [tijdschrift 1] staat dat Betrokkene 4 verantwoordelijk is voor het analyseren en interpreteren van de data doet aan deze feitelijke handelingen van Verzoeker niet af. Verzoeker was als PI van deze artikelen bovendien ook verantwoordelijk voor deze handelingen.

17. Over de subsidieaanvraag op onjuiste gronden (punt 5 van de klacht) stelt Verzoeker dat in de toerekening ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat dit al lang (7 jaar) geleden is gebeurd en verwijst hij naar het verweerschrift in eerste aanleg.

17.1. Het LOWI volgt Verzoeker hierin niet. De omstandigheid dat een gedraging waarover wordt geklaagd lang geleden is gebeurd, kán het Bestuur doen besluiten om een klacht niet-ontvankelijk te verklaren. Het gaat daarbij echter om een discretionaire bevoegdheid. Het Bestuur kan met andere woorden ook besluiten een klacht over een ‘oude’ gedraging in behandeling te nemen. Bovendien voorziet artikel 8.4, aanhef en onder c, van de Klachtenregeling alleen in die discretionaire bevoegdheid bij een gedraging die meer dan 10 jaar voor de indiening van de klacht heeft plaatsgevonden. In dit geval gaat het om een gedraging die 7 jaar geleden heeft plaatsgevonden.

Overige inhoudelijke klachten over het CWI-advies

18. Verzoeker betoogt verder dat de CWI in het advies ten onrechte zijn afkeuring uitspreekt over Verzoekers manier van wetenschapsbeoefening. Verzoeker wijst in dit verband op de overweging van de CWI dat Verzoeker de afgelopen twee jaar 78 onderzoeksvoorstellen heeft ingediend, hetgeen in strijd zou zijn met een verantwoorde onderzoekspraktijk. Ook wijst hij op de overweging dat Verzoeker binnen één dag een analyse zou hebben verricht. Volgens Verzoeker ging het hier om een simpele analyse die een eerstejaars student al binnen 5 minuten zou kunnen maken.

18.1. Het LOWI geeft Verzoeker gelijk dat de overweging van de CWI over de snelheid waarmee Verzoeker een bepaalde analyse heeft gemaakt niet past in een CWI-advies. Deze overweging miskent dat Verzoeker op grond van zijn expertise en kundigheid in staat zou kunnen zijn om snelle analyses te maken. De overweging is verder een overweging ten overvloede bij punt IV van de klacht (datamanipulatie) en was niet nodig om het oordeel van de CWI bij punt IV te onderbouwen. Het gaat volgens het LOWI echter te ver om het Bestuur in deze te adviseren de overweging buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van het definitieve oordeel, juist omdat het hier geen dragende overweging in het CWI-advies betreft. Het LOWI volstaat daarom met de opmerking dat het de overweging niet passend acht voor een CWI-advies.

18.2. Wat de overweging over de 78 onderzoeksvoorstellen betreft, stelt het LOWI voorop dat Verzoeker ter verdediging bij onderdeel 1 van de klacht zélf naar voren heeft gebracht dat hij in de afgelopen twee jaar en drie maanden 78 onderzoeksvoorstellen bij de CE[X]. had ingediend. De CWI gaat vervolgens op deze verdediging in en ziet hierin geen verontschuldiging voor Verzoeker om de vereiste toestemming van de CE[X]. niet te hebben afgewacht. Het LOWI onderschrijft dit oordeel. Het LOWI is het wel met Verzoeker eens dat de toevoeging van de CWI, te weten dat dit aantal onderzoeksvoorstellen niet strookt met verantwoordelijke onderzoekspraktijken, niet noodzakelijk was. De CWI had deze toevoeging beter achterwege kunnen laten. De toevoeging was onnodig, maar maakt het CWI-advies volgens het LOWI niet gebrekkig of onzorgvuldig.

Handelingen van het Bestuur

19. Verzoeker betoogt dat het Bestuur de geheimhoudingsplicht heeft geschonden en verwijtbaar heeft gehandeld door het aanvankelijk oordeel en het CWI-advies te publiceren op de website van de Universiteit Leiden en derden (waaronder de oude en huidige werkgever van Verzoeker en subsidieverstrekkers) te informeren over de door de CWI vastgestelde schendingen door Verzoeker, terwijl het Bestuur nog geen definitief oordeel heeft gegeven. De publicatie op de website van de universiteit was bovendien niet volledig geanonimiseerd, zodat de klachten voor de pers eenvoudig tot Verzoeker te herleiden waren. Verzoeker merkt hierbij op dat het Bestuur hem te laat, namelijk één dag voor het publiceren, op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot publicatie op de website. Dit gaf Verzoeker te weinig tijd om het aanvankelijk oordeel te bestuderen en de consequenties van publicatie te overzien. Verzoeker betoogt dat het Bestuur hem (zijn reputatie) met deze handelingen buitenproportioneel heeft beschadigd, terwijl er voor het Bestuur geen dwingende noodzaak was om vroegtijdig te publiceren en vroegtijdig derden te informeren.

19.1. In zijn laatste reactie stelt het Bestuur het te betreuren dat Verzoekers identiteit door de media is onthuld naar aanleiding van de publicatie van het aanvankelijk oordeel en CWI-advies op de website van de universiteit. Volgens het Bestuur moet de bescherming van de belangen van Betrokkenen en van de wetenschap in het algemeen zwaarder wegen dan de bescherming van de eer en goede naam van Verzoeker. Ook wijst het Bestuur erop dat hoofdstuk 5 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 het Bestuur de bevoegdheid geeft om passende maatregelen te treffen om de kwaliteitszorg te verbeteren, om herhaling te voorkomen en nadelige gevolgen te beperken. Het Bestuur wijst erop dat het de adviezen van de CWI heeft opgevolgd om de artikelen terug te trekken en dat het informeren van derden is gebeurd om verdere nadelige gevolgen voor de wetenschap te voorkomen. Vanuit het belang van de wetenschap bezien zijn deze maatregelen passend en proportioneel, aldus het Bestuur. Het Bestuur geeft daarbij ook aan dat het dit LOWI-advies zal afwachten alvorens het eventueel overgaat tot aangifte tegen Verzoeker.

19.2. Gelet op artikel 4, eerste lid, van het Reglement LOWI 2018 zijn partijen vanaf de bekendmaking van het aanvankelijk oordeel tot aan de bekendmaking van het definitieve oordeel geheimhouding verschuldigd. Het LOWI volgt het Bestuur in zijn standpunt dat het een verantwoordelijkheid heeft om schendingen van de wetenschappelijke integriteit zoveel mogelijk te voorkomen en dat het Bestuur daarom maatregelen kan treffen. Een Bestuur moet met het treffen van maatregelen tegen of met betrekking tot een beklaagde echter wel rekening houden met zijn geheimhoudingsplicht die geldt totdat het definitieve oordeel is genomen, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die maken dat er zo lang niet gewacht kan worden. Van zwaarwegende belangen is bijvoorbeeld sprake als de gezondheid van personen in gevaar is. Van dergelijke zwaarwegende belangen is in dit geval niet gebleken.

Verzoeker heeft terecht aangevoerd dat het Bestuur niet in overeenstemming met de geheimhoudingsplicht heeft gehandeld door het aanvankelijk oordeel en het CWI-advies (niet volledig geanonimiseerd en met een persbericht) op de website van de universiteit te publiceren vóór het definitieve oordeel en de maatregelen te treffen, die onder meer bestaan in het informeren van de voormalige en nieuwe werkgever van Verzoeker.

Daar komt bij dat Verzoeker het advies van de CWI een dag voor de publicatie pas heeft ontvangen en tegen het voornemen van het Bestuur geen actie heeft kunnen ondernemen. Gelet op het voorgaande zijn de maatregelen voorbarig genomen en dit is in de gegeven omstandigheden niet zorgvuldig. Het betoog slaagt.

Conclusie

20. Het verzoek is gegrond voor zover de CWI Verzoeker niet de mogelijkheid heeft geboden om te reageren op het verslag van de hoorzitting van Betrokkenen (zie overweging 12.5). Het LOWI heeft de reactie van Verzoeker op het verslag van de hoorzitting van Betrokkenen in dit advies meegenomen. Dit leidt niet tot een inhoudelijk ander oordeel dan het oordeel van het Bestuur over de klacht.

21. Het verzoek is ook gegrond voor wat betreft de vertrouwelijke gesprekken die de CWI heeft gevoerd met 5 medewerkers van [de onderzoeksinstelling] (zie overweging 12.6). Dit gebrek geeft het LOWI echter geen aanleiding om het Bestuur te adviseren het onderzoek naar de klacht te heropenen.

22. Het verzoek is ook gegrond voor wat betreft de overweging ten overvloede over de snelheid waarmee Verzoeker een bepaalde analyse heeft verricht. Het LOWI zal hier echter geen advies aan verbinden en volstaat met de constatering dat deze overweging niet passend is in een CWI-advies (zie overweging 18.1).

23. Het verzoek is ongegrond voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van de klacht. Het Bestuur heeft terecht geoordeeld dat Verzoeker ten aanzien van de punten 2 tot en met 5 van de klacht normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.

24. Het verzoek is tot slot wel gegrond voor wat betreft de vroegtijdige publicatie van het aanvankelijk oordeel en het advies van de CWI en de maatregelen die het Bestuur tegen Verzoeker heeft getroffen vóórdat het Bestuur een definitief oordeel heeft genomen (zie overweging 19.2).

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart het verzoek van Verzoeker gegrond voor zover de CWI Verzoeker niet de mogelijkheid heeft geboden om te reageren op het verslag van de hoorzitting die buiten zijn aanwezigheid is gehouden;

II. verklaart het verzoek van Verzoeker gegrond voor zover de CWI met medewerkers die geen partij zijn in de klachtenprocedure gesprekken heeft gevoerd over Verzoeker, zonder de identiteit van de gesprekspartners en de inhoud van de gesprekken aan partijen kenbaar te maken;

III. verklaart het verzoek van Verzoeker gegrond voor wat betreft de overweging ten overvloede over de snelheid waarmee Verzoeker een bepaalde analyse heeft verricht;

IV. verklaart het verzoek van Verzoeker ongegrond voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van de klacht. Het Bestuur heeft terecht geoordeeld dat Verzoeker ten aanzien van de punten 2 tot en met 5 van de klacht normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden;

V. verklaart het verzoek van Verzoeker gegrond voor wat betreft de vroegtijdige publicatie van het aanvankelijk oordeel en het advies van de CWI en de maatregelen die het Bestuur tegen Verzoeker heeft getroffen vóórdat het Bestuur een definitief oordeel heeft genomen;

VI. adviseert het College van Bestuur van de Universiteit Leiden om:

a. het aanvankelijk oordeel als definitief oordeel vast te stellen en dit advies van het LOWI mede aan het definitieve oordeel ten grondslag te leggen;

b. artikel 8.7, aanhef en onder e, van de Klachtenregeling aan te passen voor zover het in de weg staat aan het toepassen van het beginsel van wederhoor in de gevallen waarin partijen om zwaarwegende redenen buiten elkaars aanwezigheid worden gehoord.

Aldus vastgesteld op 28 juli 2020 door prof. mr. W.J. Zwalve, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.

Print Friendly, PDF & Email