naar aanleiding van het verzoek van:
1. …
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam
Procesverloop
Op 27 februari 2019 heeft … (hierna: Verzoeker) een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit van Amsterdam (hierna: CWI) over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … (hierna: Betrokkene 1) en … (hierna: Betrokkene 2).
De CWI heeft deze klacht beoordeeld en heeft het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het Bestuur) op 28 maart 2019 geadviseerd de klacht niet-ontvankelijk te verklaren.
Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker bij aanvankelijk oordeel van 29 april 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 5 juni 2019 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 26 juni 2019 besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Het Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkenen hebben een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft gereageerd op de verweerschriften van Betrokkenen.
Betrokkenen hebben een laatste reactie ingediend.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 18 september 2019 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.
Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1. Betrokkene 1 is sinds … hoogleraar … aan de Universiteit van Amsterdam. Voorafgaand aan zijn benoeming als hoogleraar heeft Betrokkene 1 als … gewerkt bij [ Instelling X ]. Betrokkene 2 is sinds … als hoogleraar … verbonden aan dezelfde universiteit. Betrokkene 2 werkt naast zijn hoogleraarschap nog steeds als … bij [ Instelling X ].
2. In de periode dat zij allebei werkzaam waren bij [ Instelling X ], hebben Betrokkenen gezamenlijk de authenticiteit onderzocht van B en van C. Dit onderzoek resulteerde in 2001 in de artikelen: ‘B…’ en ‘C …’. In deze artikelen onderschrijven Betrokkenen dat B en C… zijn.
De klacht en het verzoek
3. Verzoeker is het niet eens met de conclusies in de hierboven aangehaalde artikelen en twijfelt aan de authenticiteit van B en C. Verzoeker betoogt dat Betrokkenen fraude hebben gepleegd door … verkeerd uit te leggen. Volgens Verzoeker hebben de eigenaren van B en C een zeer groot … belang bij de authenticiteit van B en C en hebben Betrokkenen hun onderzoek niet onafhankelijk van die eigenaren uitgeoefend. Verzoeker herhaalt dit standpunt in zijn verzoek aan het LOWI.
Het aanvankelijk oordeel
4. Het Bestuur verklaart de klacht niet-ontvankelijk onder verwijzing naar het CWI-advies.
5. In het CWI-advies wordt overwogen dat de klacht van Verzoeker geen betrekking heeft op een vermeende schending van de wetenschappelijke integriteit, maar op een professioneel verschil van opvatting over onderzoek naar de authenticiteit van B en C. Het debat daarover moet in het wetenschappelijke forum moet worden gevoerd, aldus de CWI. De CWI acht de klacht op grond van paragraaf 5.4, onder 7, sub a, van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 en artikel 7 van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit van Amsterdam niet-ontvankelijk.
Standpunt van Bestuur en Betrokkenen
6. Het Bestuur blijft bij zijn standpunt zoals verwoord in het aanvankelijk oordeel en CWI-advies.
7. Betrokkenen weerspreken de beschuldigingen van Verzoeker. Zij stellen dat het onderzoek en de daarop gebaseerde artikelen onafhankelijk en professioneel zijn uitgevoerd, maar dat Verzoeker het inhoudelijk oneens is met Betrokkenen.
Relevante bepalingen
8. Bepaling 5.4, aanhef en onder 7, sub a, van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit luidt:
“Voor de behandeling en besluitvorming gelden de volgende uitgangspunten: de commissie of de functionaris kan van behandeling of verdere behandeling afzien zodra duidelijk is dat de klacht of het verzoek uitsluitend een professioneel verschil van opvatting betreft.”
9. De Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit van Amsterdam (hierna: de Klachtenregeling), voor zover hier relevant, luidt:
Ҥ 1 Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…);
klacht: een melding over (een vermoeden van) schending van de wetenschappelijke integriteit begaan door een medewerker;
(…).
“Artikel 7 Taak
De commissie onderzoekt klachten en brengt daarover advies uit aan het College van Bestuur. De commissie kan voor het onderzoek van een klacht een subcommissie instellen die de commissie adviseert over de gegrondheid van de klacht. Voorts adviseert de commissie gehoord de vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit het College van Bestuur gevraagd en ongevraagd over het preventiebeleid van de universiteit op het gebied van schending van de wetenschappelijke integriteit.”
“Artikel 9 Werkwijze
(…)
4. De commissie is bevoegd een klacht niet in behandeling te nemen indien:
– de schending naar haar oordeel onredelijk lang geleden heeft plaatsgevonden;
– klager naar haar oordeel onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van de klacht;
(…).”
Oordeel van het LOWI
10. Volgens de CWI is de klacht niet-ontvankelijk omdat deze gaat over een wetenschappelijke controverse. Onder verwijzing naar bepaling 5.4, onder 7, sub a, van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijk integriteit en de taakstelling van de CWI (artikel 7 Klachtenregeling) oordeelt de CWI dat de klacht niet-ontvankelijk is. Met deze motivering gaat de CWI eraan voorbij dat de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit, die op 1 oktober 2018 in werking is getreden, niet van toepassing is op een vermeende schending van wetenschappelijke integriteit in voor de datum van de inwerkingtreding van de gedragscode voltooid onderzoek (2001). De eerste gedragscode, de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, is in 2004 vastgesteld. Dat is drie jaar na voltooiing van het onderzoek waar het in deze zaak om gaat.
Overigens merkt het LOWI voor de volledigheid op dat toepassing van bepaling 5.4, onder 7, sub a, van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijk integriteit niet leidt tot de conclusie dat een klacht niet-ontvankelijk is. Beantwoording van de vraag of een klacht uitsluitend een professioneel verschil van inzicht betreft ofwel een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit vergt immers een inhoudelijke beoordeling. Indien een klacht op inhoudelijke gronden vereenvoudigd kan worden afgedaan, in welke mogelijkheid deze bepaling uit de gedragscode wetenschappelijke integriteit voorziet, dan leidt dit tot de conclusie dat een klacht kennelijk ongegrond is.
10.1. Nu de standpunten van partijen na voltooiing van de schriftelijke ronde bij het LOWI duidelijk zijn en nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het thans voorliggende verzoek, ziet het LOWI geen aanleiding om het Bestuur te adviseren het onderzoek naar de klacht te heropenen. Het LOWI zal de onderliggende klacht daarom zelf afhandelen op basis van de stukken, met toepassing van artikel 13, lid 2, van het Reglement LOWI 2018.
10.2. Hoewel het LOWI de motivering van de CWI onjuist acht, zoals hierboven onder 10. is overwogen, onderschrijft het LOWI de conclusie van de CWI dat de klacht niet-ontvankelijk is gelet op artikel 9, lid 4, van de Klachtenregeling. De gestelde schending van wetenschappelijke integriteit heeft immers onredelijk lang geleden (18 jaar) plaatsgevonden en/of klager heeft onredelijk lang gewacht met het indienen van de klacht bij de CWI. Bovendien waren Betrokkenen ten tijde van de gewraakte publicaties nog niet aan de universiteit verbonden, zodat de gestelde schending van wetenschappelijke integriteit destijds niet is begaan door een medewerker van de universiteit, hetgeen gelet op artikel 7 van de Klachtenregeling in samenhang gelezen met de definitiebepaling van ‘klacht’ voorwaarde is voor de bevoegdheid van de commissie.
Conclusie
11. De motivering in het CWI-advies kan het aanvankelijk oordeel van het Bestuur niet dragen. Echter, nu het LOWI de conclusie van de CWI dat de klacht niet-ontvankelijk is onderschrijft, zoals hierboven onder 10.2. is overwogen, komt het LOWI tot de conclusie dat het verzoek ongegrond moet worden verklaard.
12. Het LOWI adviseert het Bestuur om het aanvankelijk oordeel met een gewijzigde motivering als definitief oordeel vast te stellen, met inachtneming van overweging 10. tot en met 10.2. van dit advies.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek van … ongegrond;
II. adviseert het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam om het aanvankelijk oordeel met een gewijzigde motivering als definitief oordeel vast te stellen, met inachtneming van overweging 10. tot en met 10.2. van dit advies.
Aldus vastgesteld op 27 november 2019 door prof. mr. R. Fernhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.