Categorieën
Advies

Advies 2018-05

Advies van het LOWI van 24 mei 2018 ten aanzien van het verzoek van … (verder: …), bij het LOWI ingediend op 10 augustus 2017 betreffende het voorlopige besluit van het College van Bestuur van Maastricht University (verder: UM) van 5 juli 2017 en het voorlopige besluit van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam (verder: UvA) van 5 juli 2017, inzake een klacht van 13 oktober 2016 wegens vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … en … .

1. Het verzoek

Op 10 augustus 2017 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om middels een advies aan de Colleges van Bestuur van de UvA en de UM (samen verder: de Besturen) een herbeoordeling te geven van twee dezelfde voorlopige besluiten van de Besturen van 5 juli 2017 (verder: besluit). De Besturen zijn tot dit besluit gekomen naar aanleiding van twee klachten, waaronder die van Verzoeker. Deze klacht van Verzoeker is ingediend bij de Besturen op 11 oktober 2016 (verder: klacht).

De klacht

De klacht betreft een rapport van … 2016, uitgebracht aan de Minister … (verder: Minister) en getiteld … (verder: rapport 2016). De klacht is gericht tegen de auteurs van het rapport, … van de UM (verder: Belanghebbende 1) en … van de UvA (verder: Belanghebbende 2).

De achtergrond van de klacht is, samengevat, als volgt. … (verder: organisatie X) heeft … uitgegeven. Besloten is om de … in eigendom … aan te bieden aan … , tegen marktconforme waarde. Een commissie van deskundigen (verder: Commissie Y), ingesteld door organisatie X, heeft in … 2013 advies uitgebracht over de waardebepaling … (verder: advies 2013). Op basis van advies 2013 is … getaxeerd. Voor de vervreemding … is toestemming nodig van … (verder: organisatie Z). Organisatie Z heeft het standpunt ingenomen dat de waarde hoger is dan uit de taxaties volgt. De waardebepaling door organisatie Z is neergelegd in een rapport uit … 2014, getiteld … (verder: Z-rapport 2014). Het verschil in waardebepaling heeft geleid tot grote onrust. Naar aanleiding van Kamervragen heeft de Minister toegezegd de waarderingsmethode van organisatie Z extern te laten valideren door een onafhankelijk wetenschappelijk instituut. Dit heeft geleid tot het rapport 2016.

Kort samengevat luidt de klacht dat het rapport 2016 niet wetenschappelijk en niet onafhankelijk is. Belanghebbenden hebben de onderzoeksopdracht niet weergegeven en zijn geen onafhankelijk wetenschappelijk instituut. Belanghebbenden hebben geen hoor en wederhoor toegepast.

Het rapport 2016 is gebaseerd op het niet-openbare Z-rapport 2014. Een rapport van … 2015, getiteld … (verder: Z-rapport 2015), waarin organisatie Z een andere en nóg nadeliger waarderingsmethode heeft neergelegd, is niet betrokken in het onderzoek. De partijdigheid van het rapport 2016 blijkt uit passages over de betrouwbaarheid van het oordeel van de Z-taxateurs, waarover Belanghebbenden onvoldoende kritisch zijn geweest.

Daar waar Belanghebbenden wel onjuistheden hebben gezien, zijn die volgens hen van weinig tot geen invloed op de schatting van …, terwijl correctie van die onjuistheden zou leiden tot een lager … te betalen bedrag. De gebrekkigheid van het rapport 2016 blijkt ook uit een analyse van … 2016 van een lid van de Commissie Y. De directeur van organisatie Z is bestuurslid van … die gelieerd is aan de UvA, waaraan Belanghebbende 2 is verbonden. De schijn van belangenverstrengeling is gewekt.

Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit

De Commissies Wetenschappelijke Integriteit van de beide betrokken universiteiten hebben een Gezamenlijke Subcommissie Wetenschappelijke Integriteit UvA/UM ingesteld (verder: SubCWI), die de klacht van Verzoeker, samen met een tweede klacht van een andere Klager over hetzelfde rapport 2016, heeft behandeld. De SubCWI heeft als volgt overwogen.

Belanghebbende 1 heeft niet gehandeld in strijd met uitwerking 1.10 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (deskundigheid) omdat de opdracht niet dusdanig afwijkt van zijn expertise en vakgebied dat in redelijkheid mag worden verwacht dat hij een dergelijke opdracht op voorhand afwijst. Bovendien voerde hij de opdracht uit met Belanghebbende 2, die hoogleraar … is, en mag bij Belanghebbende 1 op basis van zijn werkzaamheden voor … een zekere deskundigheid op dit terrein worden verwacht.

Belanghebbenden hebben niet gehandeld in strijd met uitwerking 3.1 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (repliceerbaarheid). Belanghebbenden kan niet worden verweten dat zij gebruik hebben gemaakt van het door de opdrachtgever beschikbaar gestelde en noodzakelijke Z-rapport 2014. Het gebruik van niet-openbare bronnen moet weliswaar zoveel mogelijk worden vermeden, maar in dit specifieke geval is het niet aan Belanghebbenden om het Z-rapport 2014 te openbaren. De SubCWI heeft Belanghebbenden aanbevolen om een beroep te doen op de Staat om het Z-rapport 2014 volledig te openbaren.

Belanghebbenden hebben niet gehandeld in strijd met uitwerkingen 5.1, 5.2 en 5.3 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (onafhankelijkheid). De SubCWI is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat Belanghebbenden zich hebben laten leiden door de belangen van de opdrachtgever. De link die wordt gelegd tussen het bestuurslidmaatschap bij … van de directeur van organisatie Z en Belanghebbende 2, is vergezocht. In het rapport hebben Belanghebbenden duidelijk aangegeven de toetsing uit te voeren vanuit hun aanstellingen bij de UvA en UM. Toezeggingen van de Minister komen niet voor rekening van Belanghebbenden.

Voor de beoordeling van de onpartijdigheid zoals bedoeld in uitwerking 4.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is de context, een geschil tussen de overheid en …, van belang. Wetenschappers dienen bij het uitvoeren van een opdracht binnen deze context extra zorgvuldig te zijn en zich voldoende bewust te zijn van het feit dat hun werk gebruikt kan worden door één of meer partijen in dit geschil. Belanghebbenden hebben bij de aanvaarding van de opdracht wellicht te weinig rekening gehouden met de maatschappelijke impact die rapport 2016 zou kunnen hebben.

Bij advisering op verzoek van een partij in een geschil, hebben wetenschappers de verplichting om de context en aard van de onderzoeksopdracht zorgvuldig te onderzoeken en hierover voldoende rekenschap af te leggen in hun werk. In het rapport 2016 wordt slechts kort aangestipt dat sprake is van een geschil. Publicaties waarin concurrerende opvattingen aan bod komen, komen niet of te weinig aan de orde in het rapport 2016. Dit strookt niet met uitwerking 4.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

Gelet op de financiële en maatschappelijke implicaties, hadden Belanghebbenden aandacht moeten besteden aan andere opvattingen die binnen dit geschil een rol spelen. De term ‘validatie’ geeft aan het rapport 2016 een zware lading en vereist daarom meer motivering en verantwoording dan is gegeven in het rapport of na publicatie gegeven had kunnen worden. Door bij het aanvaarden van de opdracht onvoldoende rekening te houden met de maatschappelijke impact en zich bij het opstellen van het rapport 2016 strikt te beperken tot de inhoud van de opdracht, hebben Belanghebbenden zich aan het risico blootgesteld dat hun wetenschappelijke integriteit zou worden betwist.

De SubCWI heeft echter in overweging genomen dat de opdracht in omvang beperkt was en niet tot doel had om het geschil tussen de Staat en … te beslissen. Er is niet overtuigend aangetoond dat Belanghebbenden niet onafhankelijk of onpartijdig hebben gehandeld. Belanghebbenden hebben niet voldaan aan de verantwoordings- en motiveringsplicht die verwacht mocht worden bij een derde geldstroomonderzoek binnen een context waar sprake is van een geschil, maar dit kan niet als een wezenlijke schending van de wetenschappelijke integriteit worden beschouwd. De SubCWI kan in redelijkheid niet stellen dat deze schending ontoelaatbaar was.

De SubCWI heeft in mei 2017 aan de CWI’s van de UvA en van de UM geadviseerd om de klachten ongegrond te verklaren. Beide CWI’s hebben hun respectievelijke Besturen laten weten dat zij de overwegingen en conclusie van de SubCWI overnemen en geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren. Ook hebben de CWI’s geadviseerd om Belanghebbenden een dringend beroep te laten doen op organisatie Z om het Z-rapport 2014 in zijn geheel openbaar te maken.

Het besluit

In het besluit hebben de Besturen conform dit advies van hun CWI de klacht ongegrond verklaard en Belanghebbenden gevraagd om een dringend beroep te doen op organisatie Z om het Z-rapport 2014 in zijn geheel openbaar te maken.

Het verzoek

Verzoeker is het niet eens met het besluit van de Besturen en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Het standpunt van Verzoeker is verkort weergegeven in onderdeel 3.

2. De procedure

Op 7 september 2017 zijn Verzoeker, de Besturen en Belanghebbenden ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. De Besturen en Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen.

De verweerschriften van de Besturen zijn op 29 september 2017 bij het LOWI ingediend en het gezamenlijke verweerschrift van Belanghebbenden op 5 oktober 2017. Het LOWI heeft de verweerschriften op 5 oktober 2017 aan Verzoeker gezonden. Op 18 oktober 2017 heeft Verzoeker gereageerd. Het LOWI heeft dit stuk op 25 oktober 2017 aan de Besturen en aan Belanghebbenden gezonden. Het Bestuur van de UvA heeft op 2 november 2017 gereageerd, het Bestuur van UM op 8 november 2017 en Belanghebbenden op 26 oktober 2017.

Prof. dr. I.E.C. Sommer heeft zich verschoond.

Het LOWI heeft besloten een hoorzitting te houden en dit aan partijen medegedeeld op 5 februari 2018. Op 21 maart 2018 zijn partijen in elkaars aanwezigheid door het LOWI gehoord. Bij de hoorzitting waren aanwezig … en …, namens Verzoeker, Belanghebbende 2, bijgestaan door …, gemachtigde van Belanghebbenden, en de Besturen, vertegenwoordigd door … . Betrokkenen zijn gewezen op de geheimhoudingsplicht, hebben hun standpunt nader toegelicht en vragen van het LOWI beantwoord. Een verslag van de hoorzitting is aan dit advies gehecht.

3. Standpunten van partijen

3.1 Het standpunt van Verzoeker

Het standpunt van Verzoeker zoals verwoord in het verzoekschrift luidt, samengevat, als volgt. Het rapport 2016 is in strijd met de principes van eerlijkheid en zorgvuldigheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Verzoeker heeft dit als volgt toegelicht.

Ten aanzien van de eerlijkheid en zorgvuldigheid

Om een goed oordeel te kunnen geven over de waarde van … is specifieke expertise vereist. De “zekere deskundigheid” die de CWI voldoende acht, is niet genoeg. Als sprake was geweest van volledige deskundigheid, dan was op zijn minst een definiëring van … in het rapport 2016 opgenomen. Verder is … verkoopbaar en heeft een marktwaarde. De …waarde die Belanghebbenden hebben getoetst, is niet verkoopbaar en heeft geen marktwaarde. Het is onzorgvuldig dat Belanghebbenden zonder nadere onderbouwing de depreciatie van 12,5 % billijk achten. In de praktijk worden andere percentages gehanteerd. Ook onzorgvuldig is dat Belanghebbenden zonder nadere uitleg hun oordeel er mede op hebben gebaseerd dat de Z-taxateur ruime ervaring heeft. Het is oneerlijk dat Belanghebbenden geen aandacht hebben besteed aan de andere mogelijkheden van waardebepaling. Er zijn meerdere stromingen en visies, zoals advies 2013. Het rapport 2016 is een eenzijdige benadering die, afgezien van een marginale kritische noot, geheel in lijn is met wat de opdrachtgever verwacht.

Ten aanzien van de controleerbaarheid

Verzoeker moet zich tot de rechter wenden om kennis te kunnen nemen van de volledige inhoud van het Z-rapport 2014. Degenen die direct worden getroffen door de uitkomst van de validatie, hebben geen mogelijkheid om de juistheid van het rapport 2016 te controleren. Verzoeker acht het niet juist dat binnen de context van een breed, complex probleem en voor een rapport waar zoveel van afhangt gebruik wordt gemaakt van geheime bronnen. Belanghebbenden zijn ten onrechte voorbijgegaan aan het Z-rapport 2015. Dat het Z-rapport 2015 niet is verstrekt, is niet relevant. Van wetenschappers mag worden verwacht dat zij beschikbare bronnen raadplegen. Het Z-rapport 2015 gaat van een andere, nóg nadeliger, benadering uit dan welke door Belanghebbenden is getoetst. Dat hadden Belanghebbenden op zijn minst moeten constateren en vermelden.

Ten aanzien van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid

De maatschappelijke impact van het rapport 2016 stond vooraf al vast en Belanghebbenden hadden hiermee rekening moeten houden. Ook hadden zij veel duidelijker verantwoording moeten afleggen over de context waarbinnen zij adviseerden. Zij hadden de beperkte strekking van het onderzoek glashelder moeten verwoorden, dan was dit kenbaar geweest voor derden.

Anders dan de SubCWI heeft overwogen, komen concurrerende opvattingen niet “te weinig”, maar geheel niet aan bod. Rivaliserende opvattingen zijn niet besproken. Dat is een schending van de wetenschappelijke integriteit, juist omdat een opdracht tot validatie een zeer zware lading heeft. Het oordeel in de laatste alinea van het CWI-advies is onbegrijpelijk. Kennelijk is wél sprake van een schending van de wetenschappelijke integriteit, maar niet van een wezenlijke schending.

Verzoeker wijst in dit verband op de invloed die het rapport 2016 heeft gehad op de meningsvorming in de politiek. Na afgifte van het rapport 2016 hebben alle betrokken politieke partijen hun acties gestaakt. Dit was zeer nadelig voor … en volgens Verzoeker een gevolg van het feit dat de context van het rapport 2016 onvoldoende tot uitdrukking is gebracht.

Argumenten uit de pleitnota d.d. 10 april 2017

Verzoeker heeft verder verwezen naar de argumenten die eerder in de klachtprocedure zijn aangevoerd en die, samengevat, als volgt luiden. In het rapport 2016 is uitsluitend uitgegaan van stukken en mededelingen van organisatie Z, die niet openbaar zijn. Rivaliserende standpunten zijn niet genoemd, laat staan besproken. Belanghebbenden hebben andere partijen, zoals …, niet gehoord. Organisatie Z heeft, door de opdrachtverstrekking geheim te houden, Verzoeker actief gefrustreerd in de mogelijkheid om zelf input te leveren aan Belanghebbenden. Belanghebbenden hadden dit niet mogen aanvaarden.

Belanghebbenden hebben ten onrechte 25 % voor depreciatie genomen. Zaken die naar de mening van Belanghebbenden niet geheel juist zijn, hebben volgens hen desondanks weinig invloed op de uiteindelijke schatting van de …waarde, maar samen met de onzorgvuldige depreciatie gaat het om een nadeel van … . De … waardemethode van organisatie Z is niet gebruikelijk in de markt. De berekening op basis van de Z-methode levert … een nadeel van … op. Belanghebbenden hadden het Z-rapport 2015 kunnen kennen en hadden naar de resultaten van die toets moeten vragen.

3.2 Het standpunt van de Besturen

Het standpunt van de Besturen zoals verwoord in de gelijkluidende verweerschriften luidt, samengevat, als volgt. Er is geadviseerd door een deskundige SubCWI en dit advies vormt de basis van het besluit. De Besturen zijn van mening dat de SubCWI een helder en evenwichtig advies heeft uitgebracht en zien in het verzoek geen aanleiding om verweer te voeren. Voor de volledigheid delen de Besturen mee dat Belanghebbenden organisatie Z dringend hebben verzocht om het Z-rapport 2014 in zijn geheel openbaar te maken en dat organisatie Z dit verzoek heeft geweigerd.

3.3 Het standpunt van Belanghebbenden

Het standpunt van Belanghebbenden zoals door hun gemachtigde verwoord in hun gezamenlijke verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.

Ten aanzien van de eerlijkheid en zorgvuldigheid

Het uitgangspunt in de procedure bij het LOWI moet zijn dat in ieder geval Belanghebbende 2 over voldoende deskundigheid beschikt. Verzoeker heeft eerder in de klachtprocedure niet zelf geklaagd over de deskundigheid van Belanghebbende 1. Verzoeker heeft ook geen argument aangevoerd waarom hij niet over de vereiste deskundigheid zou beschikken. De stelling dat van volledige deskundigheid geen sprake was, is te vaag.

De SubCWI heeft terecht overwogen dat Belanghebbenden in ieder geval samen over voldoende deskundigheid beschikken. Dat Verzoeker het niet eens is met het rapport 2016, betekent niet dat Belanghebbende 1 niet over de benodigde deskundigheid beschikt. Verder geeft Verzoeker inhoudelijke kritiek op het rapport 2016, maar zonder te onderbouwen dat een norm van wetenschappelijke integriteit is geschonden. Verzoeker beroept zich op zaken die in de praktijk zijn gebleken, maar zonder dit aan te tonen.

Verzoeker noemt geen wetenschappelijke publicaties die in de afweging betrokken hadden moeten worden, maar verwijst alleen naar het advies 2013. Dat is geen onafhankelijke wetenschappelijke publicatie.

Ten aanzien van de controleerbaarheid

De openbaarheid van het Z-rapport 2014 ligt niet in de macht van Belanghebbenden. Het is niet ongebruikelijk dat wetenschappers hun onderzoek baseren op niet-openbare bronnen. Belanghebbenden hebben op … juli 2017 verzocht om het Z-rapport 2014 volledig openbaar te maken, maar dat is op … september 2017 door organisatie Z geweigerd. Het Z-rapport 2015 is niet beschikbaar gesteld aan Belanghebbenden, voor hen was het dus geen beschikbare bron. Uit het bronnenoverzicht blijkt duidelijk dat zij dit stuk niet in hun onderzoek hebben betrokken. Belanghebbenden kan niet worden verweten dat zij niet hebben vermeld dat zij geen bronnen hebben gebruikt waartoe zij geen toegang hadden. Het feit dat uit Kamervragen valt af te leiden dat deze bron bestaat, doet daar niet aan af.

Ten aanzien van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid

De maatschappelijke impact van het rapport 2016 moet niet overdreven worden. Het rapport 2016 speelt vooral een rol in het conflict tussen Verzoeker en enkele andere betrokkenen enerzijds en de overheid anderzijds. Verzoeker heeft niet aannemelijk weten te maken dat de onafhankelijkheid van Belanghebbenden in het geding is geweest.

De SubCWI heeft ten aanzien van de onpartijdigheid de context van het rapport 2016 in overweging genomen. Echter, niet goed begrijpelijk is hoe deze context op zichzelf van invloed kan zijn op de onpartijdigheid van Belanghebbenden, zeker nadat is vastgesteld dat zij onafhankelijk zijn. De context was glashelder en zelfs in openbare parlementaire stukken uiteengezet. Er is geen harde regel dat alle concurrerende opvattingen altijd moeten worden besproken. Het advies 2013, dat bij alle betrokkenen bekend is, is in het bronnenoverzicht opgenomen en is geen algemene wetenschappelijke visie.

Het rapport 2016 heeft een beperkte strekking en is toegespitst op een specifieke casus. Het rapport 2016 lijdt niet aan een gebrek met betrekking tot de verantwoordings- en motiveringsplicht, mede omdat alle betrokkenen de context goed kennen.

Conclusie

Er is geen bewijs dat politieke partijen zich vanwege het rapport 2016 niet langer hard hebben gemaakt voor het standpunt van Verzoeker. Verzoeker heeft evenmin aangetoond dat de conclusies van het rapport 2016 onjuist zijn. Dat Verzoeker zijn doel niet heeft bereikt, levert geen schending van de wetenschappelijke integriteit door Belanghebbenden op.

3.4 Reactie Verzoeker op het standpunt van Belanghebbenden

Verzoeker heeft naar aanleiding van het verweerschrift van Belanghebbenden, samengevat, als volgt gereageerd.

Ten aanzien van de eerlijkheid en zorgvuldigheid

De deskundigheid van Belanghebbende 1 is aan de orde geweest in een gezamenlijke procedure. Grondige kennis van … is vereist. Verzoeker heeft het gebrek aan kennis bij Belanghebbenden voldoende onderbouwd. Verzoeker bestrijdt niet dat Belanghebbende 1 beschikt over brede kennis van …, maar het gebied van … is hem vreemd. Ook Belanghebbende 2 is geen expert op dit gebied. De verwijzing naar de percentages is om aan te geven hoe het standpunt van Belanghebbenden afwijkt van wat gebruikelijk is, ten gunste van de opdrachtgever en zonder onderbouwing. Belanghebbenden hebben advies 2013 alleen summier vermeld.

Dat is in strijd met de wetenschappelijke integriteit, te meer aangezien Z-rapport 2014 een reactie was op de taxatiemethode op basis van advies 2013. De opmerking dat advies 2013 geen wetenschappelijke publicatie is, is misplaatst.

Ten aanzien van de controleerbaarheid

Het mag zo zijn dat onderzoek soms gebaseerd moet worden op niet-openbare bronnen, hier hebben Belanghebbenden de hele uitvoering van de opdracht geheim gehouden en zo de controle van het rapport 2016 effectief onmogelijk gemaakt. Verzoeker moet veel moeite doen en kosten maken om zich een oordeel te kunnen vormen over de kwaliteit van het rapport 2016.

Hierdoor wordt de waarheidsvinding tekort gedaan. Er kan niet worden volstaan met het verweer dat dit buiten de invloedssfeer van Belanghebbenden ligt. Het spreekt voor zich dat het Z-rapport 2015 mede relevant is voor de beoordeling van de kwaliteit van het Z-rapport 2014. Belanghebbenden hadden hiervan dus kennis moeten nemen.

Ten aanzien van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid

Het gaat om een kwestie die al … jaar speelt en een politiek gevoelig dossier met grote financiële impact voor … . Uit het verweer blijkt dat Belanghebbenden zich onvoldoende bewust zijn van de maatschappelijke impact. Dat partijen precies weten in welke context zij het rapport 2016 moeten zien, snijdt geen hout gelet op de feitelijke impact die het rapport 2016 heeft gehad op de discussie.

De door Belanghebbenden genoemde beperkte strekking van het rapport 2016 is niet nadrukkelijk tot uitdrukking gebracht, net als de omstandigheid dat alleen een Z-methode werd beoordeeld zonder rivaliserende opvattingen te betrekken. Belanghebbenden hebben zich in hoge mate laten leiden door het belang van hun opdrachtgever. Belanghebbenden moeten zich ervan bewust zijn geweest dat hun rapport 2016 van beslissende betekenis zou zijn voor het … debat.

Verzoeker begrijpt niet waarom binnen deze context de tekortkomingen ten aanzien van de verantwoordings- en motiveringsplicht niet hebben geleid tot het oordeel dat sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit.

3.5 Laatste reactie van de Besturen en Belanghebbenden

Naar aanleiding van de laatste reactie van Verzoeker, zoals beschreven in 3.4 hebben de Besturen laten weten af te zien van het geven van een reactie. De laatste reactie van Belanghebbenden zoals verwoord door hun gemachtigde luidt, samengevat, als volgt.

Ten aanzien van de eerlijkheid en zorgvuldigheid

Verzoeker heeft de stelling dat Belanghebbende 1 niet over voldoende expertise beschikt alleen indirect gemotiveerd, met een waardeoordeel over de kwaliteit van het rapport 2016. Dat Verzoeker het niet eens is met het rapport 2016, betekent niet dat Belanghebbenden niet over de vereiste deskundigheid beschikken. Verzoeker heeft niet aangetoond dat zijn standpunt over het depreciatiepercentage de gebruikelijke opvatting zou zijn of dat ter zake sprake is van een schending van de wetenschappelijke integriteit. Het advies 2013 is geen wetenschappelijke publicatie, maar een stuk dat is geschreven ten behoeve van het geschil tussen Verzoeker en organisatie Z.

Ten aanzien van de controleerbaarheid

Belanghebbenden hebben niet de uitvoering van de opdracht geheim gehouden, hebben geen zeggenschap over de openbaarmaking van het Z-rapport 2014 en zijn geen partij in de Wob-procedure. Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat de Minister de opdracht heeft gegeven aan Belanghebbenden. Organisatie Z heeft inderdaad op … september 2017 bericht niet over te gaan tot volledige openbaarmaking van het Z-rapport 2014, mede doordat een procedure aanhangig is bij de bestuursrechter.

Aangenomen mag worden dat dit de procedure is die Verzoeker is gestart. Niet valt in te zien waarom dit een reden had moeten zijn om de opdracht niet te aanvaarden. Het Z-rapport 2015 was niet beschikbaar voor Belanghebbenden en in het rapport 2016 staan hun bronnen vermeld.

Ten aanzien van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid

Belanghebbenden bestrijden niet dat impact op Verzoeker aanwezig kan zijn, maar dat is iets anders dan grote maatschappelijke impact. Belanghebbenden hebben niet vastgesteld of het dossier politiek gevoelig ligt, maar hebben hun werk juist los van eventuele politieke belangen verricht. Dat een document kan worden gebruikt in een geschil, betekent niet dat het met het oog op het specifieke belang van de opdrachtgever is opgesteld.

Belanghebbenden hebben naar eer en geweten hun onafhankelijke en onpartijdige wetenschappelijke bevindingen in het rapport 2016 neergelegd. Belanghebbenden zijn niet betrokken bij het geschil en wensen daar ook niet bij betrokken te raken. Zij hebben de indruk dat de klacht vooral is ingediend omdat Verzoeker dat functioneel vindt in het kader van het geschil. Het is van belang om bij de beoordeling alleen mee te wegen of er sprake is van een probleem betreffende de wetenschappelijke integriteit.

4. Overwegingen van het LOWI

4.1 Algemeen

Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU).

Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.

Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel.

Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.

4.2 Toepasselijke regelingen

De klacht van Verzoeker is door de SubCWI behandeld aan de hand van uitwerkingen 1.10, 3.1, 4.5, 5.1, 5.2 en 5.3 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, onder toepassing van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Maastricht en de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit van Amsterdam (verder: Klachtenregelingen).

4.3 Is er sprake van wetenschapsbeoefening?

De eerste vraag die voorligt is of het rapport 2016 kan worden gekwalificeerd als wetenschapsbeoefening. Alleen dan is immers toetsing aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening aan de orde. Het LOWI overweegt als volgt.

Wetenschapsbeoefening is primair gericht op het initiëren en het bevorderen van het wetenschappelijk debat. Discussies met andere wetenschappers en het onder de aandacht brengen van wetenschappelijke vindingen bij een breder, geïnteresseerd publiek vormen een essentieel onderdeel van wetenschapsbeoefening.

In de preambule van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening staat vermeld dat de code van toepassing is op ‘de wetenschapsbeoefening, waaronder wordt verstaan wetenschappelijk onderwijs en onderzoek aan alle universiteiten die hebben verklaard deze code tot uitgangspunt te nemen.’ Het begrip wetenschapsbeoefening is dus niet beperkt tot deze aanduiding. De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening bevat verder geen opsomming van handelingen die onder het begrip wetenschapsbeoefening vallen.

Het LOWI heeft zich daarom in verschillende adviezen moeten buigen over de vraag wat concreet onder wetenschapsbeoefening wordt verstaan. Het LOWI verwijst hiervoor naar de adviezen 2012-01, 2012-02, 2014-04, 2015-01, 2015-07 en 2016-05.

In het meest recente LOWI-advies 2016-05, dat net als deze zaak betrekking heeft op een onderzoeksrapport in opdracht van een overheidsinstantie, heeft het LOWI onder meer overwogen dat wetenschappelijk onderzoek zich kenmerkt door de formulering van een wetenschappelijke probleemstelling, een verantwoording van het onderzoek door verwijzing naar eerdere wetenschappelijke onderzoeksresultaten, het doel van publicatie in wetenschappelijke tijdschriften, en door de gerichtheid van het onderzoek op het wetenschappelijk forum.

Daarbij wordt opgemerkt dat niet uitsluitend aan de hand van de genoemde kenmerken wordt bepaald of er sprake is van wetenschapsbeoefening en dat deze opsomming van kenmerken niet uitputtend is bedoeld. Voor de goede orde wordt er tevens op gewezen dat het voor de kwalificatie van handelen als wetenschapsbeoefening niet altijd nodig is dat aan elk van deze kenmerken wordt voldaan.

Ten aanzien van rapport 2016 komt het LOWI tot de volgende bevindingen.

Allereerst is van belang dat uit de Kamerstukken over … volgt dat met de opdracht aan Belanghebbenden een wetenschappelijk verantwoorde verslaglegging werd beoogd. Dit blijkt in het bijzonder uit het feit dat de Minister, na de discussie in de Tweede Kamer over deze kwestie en over de waarderingsmethode van organisatie Z, in zijn brief van … 2015 aan de Tweede Kamer (zie TK …, nr. …) heeft toegezegd dat de waarderingsmethode gevalideerd zou worden door een onafhankelijk wetenschappelijk instituut en heeft toegezegd dat de Tweede Kamer hierover nader geïnformeerd zou worden. Het resultaat van deze validatie heeft de Minister vervolgens gedeeld met de Tweede Kamer. Op … 2016 is het rapport 2016 aangeboden aan de Tweede Kamer (zie TK …, nr. …). Over het rapport 2016 zijn daarna weer Kamervragen gesteld. Deze gang van zaken past bij hetgeen hierboven is opgemerkt over de gerichtheid van wetenschapsbeoefening op het initiëren en het bevorderen van het (wetenschappelijk) debat en het onder de aandacht brengen van wetenschappelijke (be)vindingen bij een breder publiek.

Daarnaast acht het LOWI relevant dat Belanghebbenden in het rapport 2016 hebben vermeld dat zij de waarderingsmethode van organisatie Z op twee aspecten hebben beoordeeld: zij hebben vastgesteld of deze methode, … waardemethode, in het algemeen deugdelijk is voor de betreffende waarderingsvraag en daarnaast hebben Belanghebbenden zich een oordeel gevormd over de redelijkheid van de invulling van deze methode door organisatie Z. Belanghebbenden hebben een specifieke onderzoeksvraag opgenomen en uitleg gegeven over de invalshoek of het perspectief van het onderzoek, alsmede over de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en zodoende een wetenschappelijke probleemstelling geformuleerd.

Weliswaar is de verantwoording van het onderzoek niet gebeurd met een verwijzing naar eerdere wetenschappelijke onderzoeksresultaten, maar wel hebben Belanghebbenden aangegeven op basis van welke stukken en gegevens zij tot hun oordeel zijn gekomen.

Het bovenstaande betekent dat aan een aantal kenmerken, zoals genoemd in het LOWI-advies
2016-05, is voldaan, maar niet aan alle. Het rapport 2016 is niet specifiek gericht op het wetenschappelijk forum en evenmin beoogden Belanghebbenden een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift. Ter hoorzitting heeft Belanghebbende 2 verklaard dat het rapport 2016 ook niet is geregistreerd in METIS, de centrale database van universiteiten voor de registratie van (onderzoeks-)publicaties.

Dat niet aan alle in LOWI-advies 2016-05 genoemde kenmerken van wetenschapsbeoefening is voldaan, brengt echter niet met zich mee dat er daarom geen sprake zou kunnen zijn van wetenschapsbeoefening. Ook het navolgende is nog van belang.

In zijn advies 2015-07 overwoog het LOWI dat als een wetenschapper zich (binnen en buiten de eigen instelling) expliciet manifesteert als wetenschapper, logischerwijs wordt verwacht dat diens handelen ook in overeenstemming is met de algemene beginselen van professioneel handelen.

Hoewel de presentatie als wetenschapper op zichzelf onvoldoende is om bepaald handelen al als wetenschapsbeoefening aan te merken, kan dit bij de kwalificatie van het handelen wel een rol spelen. Het LOWI constateert in dit verband dat in het rapport 2016 nadrukkelijk wordt vermeld dat Belanghebbenden vanuit hun aanstellingen bij de UM en de UvA door de Minister zijn benaderd, zoals ook door de Minister aan de Tweede Kamer is toegezegd.

Naast het bovenstaande acht het LOWI in het bijzonder van belang dat de Besturen uitdrukkelijk hun verantwoordelijkheid hebben genomen voor het rapport 2016. Het standpunt van de Besturen, zoals ook door hen ter hoorzitting naar voren is gebracht, is dat het rapport 2016 onder de verantwoordelijkheid van de universiteiten tot stand is gekomen en binnen de reikwijdte van de betreffende Klachtenregelingen valt.

Volgens de Besturen blijkt de wetenschappelijke pretentie van het rapport 2016 uit het gebruik van de logo’s van beide universiteiten op alle pagina’s van dat rapport en uit de vermelding dat Belanghebbenden zijn gevraagd voor de externe toetsing van de waarderingsmethode vanuit hun aanstellingen bij de UM en de UvA. De revenuen voor het opstellen van het rapport 2016 zijn bovendien ten goede gekomen aan de beide universiteiten. Het LOWI volgt de Besturen in hun standpunt.

Het bovenstaande in onderlinge samenhang gezien, brengt het LOWI tot het oordeel dat er in het geval van het door Belanghebbenden opgestelde rapport 2016 inderdaad sprake is van wetenschapsbeoefening. Dat betekent dat het rapport 2016 getoetst kan en moet worden aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

4.4 Toetsing aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening

Voorafgaand wordt opgemerkt dat het beoordelen van wetenschappelijke discussies of civielrechtelijke geschillen buiten de taakstelling van het LOWI valt. Evenmin zal het LOWI zich uitlaten over zaken in de sfeer van ‘sloppy science’. Hier gaat het alleen om de vraag of Belanghebbenden bij de totstandkoming van het rapport 2016 de principes uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening in acht hebben genomen. Mocht het LOWI van oordeel zijn dat dit niet of onvoldoende het geval is, dan is de vervolgvraag of daaraan de kwalificatie schending van de wetenschappelijke integriteit moet worden verbonden.

Ten aanzien van het principe van eerlijkheid en zorgvuldigheid

De omstandigheid dat Belanghebbenden het begrip ‘…’ anders benaderen dan Verzoeker voorstaat, is niet voldoende voor het oordeel dat Belanghebbenden dus niet over de vereiste expertise beschikken. Er is niet gebleken dat de benadering van Belanghebbenden zodanig onjuist is, dat deze conclusie gerechtvaardigd is.

Ook anderszins is niet gebleken van handelen in strijd met uitwerking 1.10 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening inzake de vereiste deskundigheid. Belanghebbende 1 heeft ter hoorzitting nader toegelicht hoe de opdrachtaanvaarding tot stand is gekomen en dat hij Belanghebbende 2 vanwege diens bijzondere expertise heeft benaderd. Belanghebbenden beschikken gezamenlijk over voldoende deskundigheid om een onderzoek als het onderhavige naar behoren uit te voeren. Dat Belanghebbenden in rapport 2016 andere conclusies hebben getrokken dan Verzoeker zou willen, maakt dat niet anders.

Ten aanzien van de vereisten van zorgvuldigheid, zoals neergelegd in onder meer uitwerking 1.6 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, stelt het LOWI vast dat Belanghebbenden beter hadden moeten motiveren hoe zij tot hun conclusies zijn gekomen. In het rapport 2016 hebben Belanghebbenden vermeld dat zij hun oordeel vellen op basis van een uitgebreide studie van de relevante stukken, waaronder het advies 2013. Het rapport 2016 bevat echter geen weergave of beoordeling van het advies 2013. Van een gemotiveerde weerlegging of kritische bespreking van dit advies 2013 is geen sprake. Dat wringt hier des te meer, omdat advies 2013 in feite de aanleiding was voor het door Belanghebbenden te valideren Z-rapport 2014.

Het LOWI is van oordeel dat Belanghebbenden in dit opzicht onzorgvuldig hebben gehandeld.

Ten aanzien van het principe van controleerbaarheid

In principe 3 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening en de daarbij behorende uitwerkingen is bepaald dat gepresenteerde informatie controleerbaar moet zijn en dat bij het openbaar maken van onderzoeksresultaten duidelijk moet zijn waar de gegevens en conclusies op zijn gebaseerd. Geraadpleegde bronnen moeten zodanig zijn gedocumenteerd dat controle op alle stappen van het onderzoek in beginsel mogelijk is. Onderzoeksgegevens worden op aanvraag ter beschikking gesteld aan andere wetenschapsbeoefenaren, tenzij wettelijke bepalingen zich daartegen verzetten.

Controleerbaarheid is een belangrijk uitgangspunt bij wetenschappelijk onderzoek, maar de onderzoekspraktijk heeft uitgewezen dat volledige controleerbaarheid niet altijd mogelijk is. Onder bijzondere omstandigheden kan een uitzondering worden gemaakt op dit uitgangspunt. Zie hiervoor onder meer LOWI-advies 2017-09. Soms mogen vertrouwelijke gegevens worden gebruikt voor een wetenschappelijk onderzoek of mogen gegevens die zijn verkregen in een wetenschappelijk onderzoek vertrouwelijk worden gehouden. Het kan gerechtvaardigd zijn dat een onderzoeker de gelegenheid krijgt om kennis te nemen van bepaalde gegevens, maar onder de voorwaarde dat deze gegevens niet openbaar worden gemaakt of uitdrukkelijk alleen ter beschikking mogen worden gesteld aan andere wetenschapsbeoefenaren.

Organisatie Z heeft besloten om delen van het Z-rapport 2014 niet openbaar te maken. Volledige openbaarmaking van het Z-rapport 2014 zou ertoe leiden dat de economische of financiële belangen van de Staat worden geschaad. Deze belangen heeft organisatie Z zwaarwegender geacht dan het belang van openbaarmaking van de betreffende gegevens.

De bestuursrechter heeft dit besluit in stand gelaten en geoordeeld dat openbaarmaking inderdaad mocht worden beperkt vanwege de financiële belangen van de Staat (…). Het alsnog openbaar maken van deze vertrouwelijke gegevens door middel van een wetenschappelijk onderzoek, valt daarmee niet te verenigen. De weigeringsgronden van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur kunnen een wettelijke belemmering vormen voor openbaarmaking als bedoeld in uitwerking 3.3 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

Het LOWI constateert dat het onder deze omstandigheden niet onredelijk is dat Belanghebbenden hebben geaccepteerd dat organisatie Z hen heeft voorzien van een niet volledig openbare bron, namelijk het Z-rapport 2014. Het was ook uitdrukkelijk niet aan Belanghebbenden om autonoom te bepalen dat die bron alsnog volledig openbaar moest zijn.

Het LOWI tekent daarbij wel het volgende aan. Het betrekken van vertrouwelijke gegevens van een opdrachtgever bij een onderzoek stelt wetenschappers voor een dilemma. Van wetenschappers wordt immers verwacht dat zij openheid geven over het verloop van het onderzoek en de bronnen die zij voor hun onderzoek hebben gebruikt. In het onderhavige geval speelt daarnaast nog een rol dat de uiteindelijke onderzoeksresultaten niet louter bestemd waren voor (intern) gebruik door de Minister en organisatie Z, maar zouden worden voorgelegd aan de Tweede Kamer.

Hoewel in casu dus een uitzondering kon worden gemaakt op het uitgangspunt van controleerbaarheid, is het LOWI van oordeel dat Belanghebbenden zich onvoldoende rekenschap hebben gegeven van het bovenbedoelde dilemma en daarover ook onvoldoende verantwoording hebben afgelegd. In het rapport 2016 hadden Belanghebbenden duidelijker moeten vermelden dat én waarom zij voor hun onderzoek gebruik hebben gemaakt van niet-openbare gegevens, waaronder overigens niet alleen het Z-rapport 2014, maar ook informatie van de taxateur van organisatie Z. Kennelijk zijn Belanghebbenden pas naar aanleiding van de klachtprocedure tot het inzicht zijn gekomen dat hier iets wringt.

Het LOWI is van oordeel dat Belanghebbenden in dit opzicht onzorgvuldig hebben gehandeld.

Ten aanzien van de principes van onpartijdigheid en onafhankelijkheid

Hetgeen Verzoeker heeft aangevoerd is onvoldoende voor het oordeel dat Belanghebbenden hebben gehandeld in strijd met de uitwerkingen 5.1, 5.2 en 5.3 van het onafhankelijkheidsprincipe als neergelegd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Wel is het LOWI van oordeel dat Belanghebbenden onvoldoende acht hebben geslagen op uitwerking 4.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening inzake de vermelding en toelichting van rivaliserende standpunten, en overweegt daartoe als volgt.

Belanghebbenden hebben zich strikt aan de opdracht gehouden om alleen het Z-rapport 2014 te beoordelen en hebben daarbij andere opvattingen en relevante rapporten niet betrokken of besproken. Het LOWI wijst in het bijzonder op advies 2013. Het slechts noemen van dit advies 2013 als bron is volstrekt onvoldoende. Nu advies 2013 in feite de aanleiding was voor het door Belanghebbenden te valideren Z-rapport 2014 kon een inhoudelijke beoordeling van dit advies 2013 of een gemotiveerde weerlegging dan wel kritische bespreking van dit advies 2013 eenvoudig niet achterwege blijven.

Door in het rapport 2016 geen rivaliserende opvattingen te bespreken, zoals van wetenschapsbeoefenaren verwacht mag worden, hebben Belanghebbenden de verdenking van een éénzijdige stellingname op zich geladen. Afwijkende standpunten dienen in ieder geval vermeld, besproken en – zo nodig – expliciet weerlegd te worden, zodat de wetenschapper naar de buitenwereld kenbaar heeft gemaakt alle relevante informatie of bronnen in overweging te hebben genomen. Belanghebbenden hebben niet voldaan aan de op hen rustende verantwoordings- en motiveringsplicht.

Het LOWI is van oordeel dat Belanghebbenden in dit opzicht onzorgvuldig hebben gehandeld.

Conclusie

Belanghebbenden hebben op een aantal punten niet dan wel onvoldoende voldaan aan wat van hen op grond van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening mag worden verwacht. Het afwijken van een gedragsregel uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening houdt niet per definitie een schending van de wetenschappelijke integriteit in. Gezien de beperkte omvang van de opdracht oordeelt het LOWI dat de geconstateerde afwijkingen van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening niet kunnen worden gekwalificeerd als een schending van de wetenschappelijke integriteit, maar het geheel in ogenschouw nemend moeten de afwijkingen cumulatief wel worden gekwalificeerd als verwijtbaar onzorgvuldig handelen.

5. Oordeel en advies van het LOWI

Het LOWI is van oordeel dat het verzoek ongegrond is voor zover het ziet op de gestelde schendingen van de wetenschappelijke integriteit. Belanghebbenden hebben echter wel verwijtbaar onzorgvuldig gehandeld.

Het LOWI adviseert de Besturen om het besluit over te nemen als definitief besluit, maar de overwegingen aan te passen aan de overwegingen en het oordeel van het LOWI.

Prof. mr. W.J. Zwalve, (plv.) Voorzitter

mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris

Print Friendly, PDF & Email