naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam
Procesverloop
Op 5 september 2022 heeft [Verzoeker] een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de VU (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Beklaagde].
De CWI heeft het College van Bestuur van de VU (hierna: Bestuur) op 27 september 2022 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.
Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker in het aanvankelijk oordeel van 4 oktober 2022 ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 7 november 2022 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Beklaagde heeft aangegeven dat hij geen gebruik wil maken van de mogelijkheid om deel te nemen aan de LOWI-procedure.
Het LOWI heeft het Bestuur in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Verzoeker heeft gereageerd op het verweerschrift van het Bestuur.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 15 februari 2023 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.
Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1. Beklaagde [heeft als] wetenschapper […] onderzoek verricht naar de doorwerking van [een bepaald geschiedkundig onderwerp].
2. Verzoeker doet onderzoek naar [een bepaald onderwerp]. Hij heeft een andere visie op dit onderwerp dan de gevestigde wetenschap. […M]eer in het bijzonder [over] de figuur van Zwarte Piet […]. Volgens Verzoeker is [de huidige opvatting in de gevestigde wetenschap] misleiding en geschiedvervalsing en is dit ook in het werk van Beklaagde aan de orde. Hij klaagt over verschillende publicaties en andere (media-)uitlatingen van Beklaagde.
Klacht
3. Verzoeker stelt dat de figuur van Zwarte Piet direct of indirect een grote rol heeft gespeeld in het onderzoek van Beklaagde dat heeft geresulteerd in zijn proefschrift. Volgens Verzoeker heeft Beklaagde die rol echter te minimaal en niet transparant in de tekst van het proefschrift verwerkt. Dit had volgens Verzoeker vanuit het oogpunt van wetenschappelijke integriteit wel gemoeten, mede gelet op de aard van het […] onderzoek […]. Verzoeker geeft verschillende argumenten ter onderbouwing van zijn stelling dat de figuur van Zwarte Piet een belangrijke rol heeft gespeeld in het onderzoek van Beklaagde. Verder stelt hij dat Beklaagde de figuur van Zwarte Piet in een interview ten onrechte in verband zou hebben gebracht met [een geschiedkundig onderwerp] en daarmee de discussie over Zwarte Piet probeert te beïnvloeden.
4. In overweging 3 is de klacht gedeeltelijk (en samengevat) weergegeven, uitsluitend voor zover het gaat over de handelingen van Beklaagde ten tijde van zijn dienstverband aan de VU. Verzoekers gehele klacht ziet op een langere tijdsspanne. Het overige deel van de klacht is door de KNAW beoordeeld en wordt door het LOWI behandeld in advies 2023-07.
CWI-advies en voorlopig oordeel
5. Volgens de CWI is op basis van het klachtschrift meteen al duidelijk dat de klacht ongegrond is en heeft zij er daarom conform de mogelijkheden die de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit van de VU daarvoor biedt, van afgezien om Beklaagde in de gelegenheid te stellen een verweerschrift in te dienen en partijen te horen. De CWI volgt Verzoeker niet in zijn stelling dat Beklaagde heeft verzwegen wat de rol van de figuur van Zwarte Piet was in zijn onderzoek. Bij dit oordeel betrekt de CWI de tekst van het proefschrift en merkt zij op dat Zwarte Piet daarin zijdelings aan de orde komt. Verder is de destijds geldende (oude) gedragscode volgens de CWI niet van toepassing op het interview waarover Verzoeker klaagt.
6. Het Bestuur heeft het CWI-advies overgenomen en de klacht voorlopig ongegrond verklaard.
Verzoek
7. Verzoeker betoogt dat het een drogredenering van de CWI is om de tekst van het proefschrift te gebruiken om te beargumenteren dat het proefschrift niet over Zwarte Piet ging. Dat de figuur van Zwarte Piet slechts zijdelings in het proefschrift aan de orde komt, is volgens Verzoeker nu juist omdat Beklaagde in zijn proefschrift informatie daarover verzwijgt. Volgens Verzoeker is de CWI ten onrechte niet ingegaan op de feiten en omstandigheden die Verzoeker in zijn klacht heeft aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat Beklaagde relevante onderzoeksinformatie heeft verzwegen in zijn proefschrift. Verder betoogt Verzoeker dat het een vaste overtuiging is van Beklaagde dat er een relatie is tussen Zwarte Piet en [een geschiedkundig onderwerp]. Volgens Verzoeker staat het interview waarover hij heeft geklaagd niet op zichzelf, maar maakt het deel uit van een structurele en doelbewuste poging om de geschiedenis van de figuur van Zwarte Piet te verdraaien en gebruikt het Bestuur het opknippen van de klacht (zie verder LOWI-advies 2023-07) om de samenhang met andere uitingen waarover Verzoeker heeft geklaagd te negeren.
Standpunt Bestuur
8. Het Bestuur stelt zich op het standpunt dat het Beklaagde vrij staat om te bepalen wat hij onderzoekt en welke thema’s hij vervolgens in zijn proefschrift aan de orde stelt. Verder herhaalt het Bestuur waarom de oude gedragscode niet van toepassing is op het interview waarover Verzoeker klaagt (het betreft geen informatieoverdracht zoals bedoeld in die oude gedragscode) en stelt het Bestuur zich op het standpunt dat Beklaagde meningen en verwachtingen mag hebben en die mag uiten in de pers.
Oordeel LOWI
9. Het LOWI heeft de argumenten van Verzoeker waar de CWI volgens Verzoeker ten onrechte niet op ingegaan is beoordeeld. Die argumenten houden naar het oordeel van het LOWI onvoldoende direct verband met het verwijt dat Beklaagde in strijd met de wetenschappelijke integriteit belangrijke informatie heeft verzwegen in zijn proefschrift en vormen daarom – ook in onderlinge samenhang bezien – geen onderbouwing van de stelling dat er sprake is van een schending van de wetenschappelijke integriteit. De argumenten van Verzoeker gaan vooral over standpunten en uitlatingen van derden die Beklaagde heeft genoemd in zijn wetenschappelijk werk, bijvoorbeeld omdat hij ze heeft geïnterviewd of omdat het een collega-wetenschapper betreft naar wiens werk Beklaagde verwijst en vice versa.
Een ander argument van Verzoeker, dat de woordkeuze in een klacht aan het mensenrechtencomité van de VN erg lijkt op de woordkeuze in de titel van het proefschrift en dat dit betrokkenheid van Beklaagde suggereert, acht het LOWI speculatief en onvoldoende onderbouwd. Dat Beklaagde in een interview opmerkt dat hij als een toekomstig gevolg van zijn proefschrift verwacht dat het debat over Zwarte Piet verandert, maakt nog niet dat Zwarte Piet in het onderzoek dat aan het proefschrift ten grondslag ligt een belangrijke rol heeft gespeeld. Het LOWI kan verder volgen dat de CWI de tekst van het proefschrift bij haar oordeel heeft betrokken. Het LOWI begrijpt het advies van de CWI zo dat de CWI in Verzoekers argumenten geen reden ziet voor twijfel over het feit dat het in het proefschrift slechts summier over de figuur van Zwarte Piet gaat, omdat die figuur daadwerkelijk slechts summier een rol heeft gespeeld in het onderzoek. Er zijn geen aanwijzingen of argumenten dat Beklaagde deze rol zou verbergen. Het LOWI onderschrijft dit oordeel.
10. Wat betreft het interview waarover Verzoeker heeft geklaagd en waarin Beklaagde zich heeft uitgelaten over de figuur van Zwarte Piet, onderschrijft het LOWI het standpunt van het Bestuur dat Beklaagde een mening mag hebben en die mag uiten in de pers. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen in advies 2022-14 moet, als een wetenschapper zich mengt in gevoelige onderwerpen in het publieke en wetenschappelijke debat, niet te snel met een beroep op de gedragscode worden gesteld dat die wetenschapper daarbij mogelijk de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Aan een wetenschapper komt in het publieke debat immers, net als aan eenieder, vrijheid van meningsuiting toe. Daar komt bij dat het door instellingen voor hoger onderwijs belangrijk wordt gevonden dat wetenschappers zich in het publieke debat mengen.
11. Gelet op het voorgaande is het LOWI van oordeel dat Beklaagde de wetenschappelijke integriteit niet heeft geschonden in deze zaak. Het LOWI heeft sterk de indruk dat het in deze kwestie uiteindelijk gaat om een wetenschappelijk en maatschappelijk gevoelig debat, welk debat in de eerste plaats in het maatschappelijke en wetenschappelijke domein moet worden gevoerd. Het LOWI onderschrijft dat de integriteitsprocedure bij CWI’s en het LOWI niet zijn bedoeld (zie ook LOWI-advies 2023-07) voor dergelijke debatten.
Conclusie
12. Het verzoek is ongegrond.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. Verklaart het verzoek ongegrond;
II. Adviseert het Bestuur om het aanvankelijk oordeel ongewijzigd vast te stellen als definitief oordeel onder verwijzing naar dit advies.
Aldus vastgesteld op 27 maart 2023 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.