Categorieën
Advies

Advies 2021-10

Casus over de weergave van conflicts of interest in een publicatie. Er is geen sprake van mogelijke belangenverstrengelingen die in het wetenschappelijke artikel hadden moeten worden vermeld. Het LOWI oordeelt dat de CWI een nader stuk van Klager heeft mogen weigeren dat ongeveer 5 minuten voor het einde van de hoorzitting werd ingestuurd.

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen

Procesverloop

Op 28 augustus 2019 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de RUG (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene 1] en [Betrokkene 2].

De CWI heeft het College van Bestuur van de RUG (hierna: Bestuur) op 26 januari 2021 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.

Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker in het aanvankelijk oordeel van 2 februari 2021 ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 23 februari 2021 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Het LOWI heeft op 3 maart 2021 besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Het LOWI heeft het Bestuur en Betrokkene 1 en Betrokkene 2 in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.

Verzoeker heeft gereageerd op het verweerschrift van Betrokkenen.

Het Bestuur en Betrokkenen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een laatste reactie in te dienen.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 19 mei 2021 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.

Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.

Overwegingen

Inleiding

1. Als werknemer van een farmaceutisch bedrijf was Verzoeker betrokken bij een wetenschappelijk onderzoeksproject. Dit project heeft onder meer in 2018 geresulteerd in een wetenschappelijk artikel. Betrokkenen zijn twee van de coauteurs van dat artikel.

2. Verzoeker heeft bij de CWI geklaagd dat Betrokkenen hun ‘conflicts of interest’ niet volledig en correct bij dat artikel hebben aangegeven. Het gaat in deze zaak om dezelfde Verzoeker en hetzelfde wetenschappelijke artikel (uit 2018) als in de zaak die heeft geresulteerd in LOWI-advies 2020-17. Verzoeker klaagt in deze zaak echter over andere coauteurs.

Aanvankelijk oordeel en CWI-advies

3. Het Bestuur heeft Verzoekers klacht ongegrond verklaard onder verwijzing naar het CWI-advies. Hierin wordt kort samengevat overwogen dat geen sprake is van relevante secundaire belangen van Betrokkenen die in het wetenschappelijke artikel hadden moeten worden vermeld. Volgens de CWI vereisen de normen van wetenschappelijke integriteit niet dat alle secundaire belangen, maar slechts dat relevante secundaire belangen van een wetenschapper in een wetenschappelijk artikel moeten worden vermeld. Beklaagden hebben volgens de CWI bij de vermelding van hun ‘conflicts of interest’ niet in strijd met de gedragscode gehandeld, laat staan dat sprake is van een schending van de wetenschappelijke integriteit.

Verzoek

4. Verzoeker is het niet eens met het CWI-advies en het aanvankelijk oordeel dat hierop is gebaseerd. Verzoeker blijft bij zijn standpunt dat Betrokkenen hun ‘conflicts of interest’ niet correct en volledig hebben benoemd. In zijn reactie op de verweerschriften heeft Verzoeker aangegeven dat het hem vooral gaat om de vraag waarom het stuk dat hij tijdens de hoorzitting bij de CWI heeft ingebracht niet is meegenomen bij de beoordeling van zijn klacht. Verzoeker vraagt het LOWI het betreffende stuk nu wel mee te wegen in de beoordeling door het LOWI.

Oordeel LOWI

5. Uit het dossier blijkt dat Verzoeker tijdens de behandeling van zijn klacht door de CWI vele stukken heeft ingestuurd. Deze stukken zijn toegevoegd aan het CWI-dossier met uitzondering van het stuk dat Verzoeker tijdens de hoorzitting bij de CWI nog heeft ingestuurd. In het CWI-advies staat hierover: “Ook tijdens de hoorzitting van 23 juli 2020 heeft klager nog een mail gestuurd met een link naar een wetenschappelijk artikel dat zou aantonen dat de disclosure van [Betrokkene 1] onvolledig was. De voorzitter van de commissie heeft daarop direct aangegeven dat deze mail gezien de tijdstip van toezending, niet aan het dossier zou worden toegevoegd.”

6. Een zorgvuldige klachtenprocedure vergt onder meer dat een klager voldoende in de gelegenheid wordt gesteld om zijn klacht te omschrijven, te onderbouwen en van bewijsstukken te voorzien. Evenzeer is van belang dat een beklaagde voldoende gelegenheid krijgt om hierop te reageren (hoor en wederhoor) en dat de klacht voldoende duidelijk is voor de CWI. Dat betekent dat er een grens is voor het insturen van nadere stukken. Het LOWI is van oordeel dat de voorzitter van de CWI met het oog op een zorgvuldige klachtenprocedure heeft mogen weigeren om het stuk aan het dossier toe te voegen. Hierbij betrekt het LOWI dat Verzoeker dit stuk veel te laat heeft ingestuurd, ongeveer vijf minuten voor het einde van de hoorzitting bij de CWI. Uit het verzoek en uit de overige dossierstukken blijkt geen goede reden waarom Verzoeker het stuk pas zo laat heeft ingestuurd. Het stuk betreft een link naar een wetenschappelijk artikel dat een maand voor de hoorzitting al was gepubliceerd. Ook betrekt het LOWI bij zijn oordeel dat Verzoeker door de CWI voorafgaand aan de hoorzitting uitdrukkelijk en ruimschoots in de gelegenheid is gesteld om zijn klacht te omschrijven, onderbouwen en van bewijsstukken te voorzien. Hiervan heeft Verzoeker ook gebruik gemaakt. De klachtenprocedure is naar het oordeel van het LOWI kortom zorgvuldig verlopen.

7. In het verzoek ziet het LOWI verder geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan de CWI. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van mogelijke belangenverstrengelingen van Betrokkenen die daarom in het wetenschappelijke artikel had moeten worden vermeld. Betrokkenen valt in het kader van wetenschappelijke integriteit in zoverre niets te verwijten. Het hiervoor besproken stuk leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie

8. Het verzoek is ongegrond.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart het verzoek ongegrond;

II. adviseert het Bestuur het aanvankelijk oordeel ongewijzigd vast te stellen als definitief oordeel.

Aldus vastgesteld op 20 mei 2021 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.