Advies van het LOWI van 17 september 2015 ten aanzien van een verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 17 augustus 2015 betreffende het voorlopig besluit van het … Bestuur van …, inzake een verzoek van 1 juni 2015 om het onderzoek met betrekking tot twee verzoeken en een klacht van 8 oktober 2014 te heropenen.
1 Het verzoek
Op 17 augustus 2015 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om middels een advies aan het Bestuur van … (verder: het Bestuur) een herbeoordeling te geven van het voorgenomen besluit van het Bestuur van 7 juli 2015 (verder: besluit). Het Bestuur is tot dit besluit gekomen naar aanleiding van een schrijven van Verzoeker, ingediend bij het Bestuur op 1 juni 2015. In deze brief van 1 juni 2015 heeft Verzoeker gevraagd om het onderzoek met betrekking tot zijn twee verzoeken en klacht van 8 oktober 2014 te heropenen dan wel in behandeling te nemen.
Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit
De Commissie Wetenschappelijke Integriteit van … (verder: CWI) heeft het Bestuur op 29 juni 2015 onder verwijzing naar artikel … van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … (verder: Klachtenregeling) geadviseerd om het verzoek van 1 juni 2015 niet-ontvankelijk te verklaren.
Blijkens het advies van de CWI heeft Verzoeker eerder, bij brief van 8 oktober 2014, twee verzoeken en een klacht ingediend. De CWI heeft naar aanleiding daarvan op 9 maart 2015 geadviseerd tot een niet-ontvankelijkverklaring, welk advies door het Bestuur op 20 maart 2015 in een voorlopig besluit is overgenomen. Het Bestuur heeft dit voorlopig besluit op 11 juni 2015 definitief bevestigd.
Bij zijn verzoek van 1 juni 2015 heeft Verzoeker aangevoerd dat het CWI-advies van 9 maart 2015 alleen is gebaseerd op Verzoekers brieven van 8 oktober 2014 en 19 januari 2015 en ten onrechte (onder meer) niet op Verzoekers brief van 3 februari 2014. Naar aanleiding van die stelling heeft de CWI de stukken die Verzoeker op 1 juni 2015 heeft overgelegd vergeleken met de stukken die de CWI ter beschikking stonden bij het uitbrengen van het advies van 9 maart 2015. De CWI heeft van één stuk vastgesteld dat dit dateert van ná het advies van 9 maart 2015. Van vier stukken heeft de CWI vastgesteld dat zij dateren van vóór het advies van 9 maart 2015, maar dat zij niet eerder dan op 1 juni 2015 door Verzoeker zijn overgelegd. Van drie stukken heeft de CWI vastgesteld dat zij ten tijde van het advies al in bezit waren van de CWI. Ook Verzoekers brief van 3 februari 2014 was ten tijde van het advies al in bezit van de CWI.
Samengevat heeft de CWI vervolgens geconcludeerd ten tijde van het uitbrengen van het advies van 9 maart 2015 te hebben beschikt over de relevante stukken. Dit advies is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Aangezien de klacht van Verzoeker eerder is onderzocht, heeft de CWI gebruik gemaakt van haar bevoegdheid op grond van artikel … van de Klachtenregeling om de klacht niet in behandeling te nemen. Ten overvloede heeft de CWI overwogen dat het de verantwoordelijkheid van de klager is om ervoor te zorgen dat alle relevante stukken tijdig in de procedure worden ingebracht.
Het besluit
In het besluit van 7 juli 2015 heeft het Bestuur conform het advies van de CWI het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker is het niet eens met dit besluit en heeft het LOWI gevraagd hierover advies uit te brengen.
Gronden verzoek
In zijn verzoek van 17 augustus 2015 aan het LOWI heeft Verzoeker aangevoerd dat sprake is van een voortdurende schending van de wetenschappelijke integriteit, dat Verzoeker niet onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van de klacht maar sinds 1993 heeft geprobeerd een afdoend antwoord te krijgen, dat de klacht nooit eerder adequaat is onderzocht en dat het resultaat van het onderzoek zeer wel van voldoende belang moet worden verklaard.
Verzoeker heeft verder gesteld dat zijn brief van 8 oktober 2014 door de CWI anders is opgevat dan Verzoeker hem bedoelde. In dit verklarend schrijven heeft Verzoeker slechts uiteengezet waarom hij de CWI benaderde en waarom dit enigszins verlaat gebeurde. De officiële klacht van Verzoeker is vervat in zijn brief van 3 februari 2014. Daarin is voldoende beargumenteerd verwezen naar personen die de wetenschappelijke integriteit hebben geschonden door een inadequate opstelling. De CWI heeft in het advies van 9 maart 2015 om de klacht niet-ontvankelijk te verklaren echter niet gerefereerd aan de brief van 3 februari 2014 en ook niet aan het verslag van de vertrouwenspersoon van 11 april 2014, maar uitsluitend aan de brieven van 8 oktober 2014 en van 19 januari 2015. Hetgeen de CWI thans in het advies van 29 juni 2015 heeft opgenomen onder het kopje “voorgeschiedenis”, acht Verzoeker dan ook minder relevant.
Samengevat is Verzoeker van mening dat het advies van de CWI van 29 juni 2015, net als het eerdere advies van 9 maart 2015, niet is gebaseerd op alle relevante stukken. Met name is voorbijgegaan aan de brief van Verzoeker van 3 februari 2014 en aan het verslag van de vertrouwenspersoon van 11 april 2014. De CWI heeft weliswaar overwogen dat alle relevante stukken destijds beschikbaar waren, maar uit het advies van 9 maart 2015 blijkt niet dat deze stukken ook zijn betrokken bij de oordeelsvorming.
2 De procedure
Het verzoek is op 17 augustus 2015 door het LOWI ontvangen. Aan het Bestuur is op 17 augustus 2015 bericht dat een verzoek is ingediend bij het LOWI. Het verzoek is ter vergadering van 9 september 2015 door het LOWI besproken. Daarna is onder analoge toepassing van artikel 9:23, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek gesloten.
3 Relevante regelgeving
Artikel … van de Klachtenregeling luidt:
De commissie beoordeelt de ontvankelijkheid van de klacht onder meer aan de hand van de volgende criteria:
a. een duidelijke omschrijving van de (vermoede) schending van de wetenschappelijke integriteit door één of meer bepaalde medewerkers van de universiteit;
b. de daarop betrekking hebbende schriftelijke stukken of andere bewijsmiddelen;
c. vermelding van naam, functie en contactgegevens van klager.
Artikel … van de Klachtenregeling luidt:
De commissie is bevoegd een klacht niet in behandeling te nemen indien:
- schending naar haar oordeel te lang geleden heeft plaatsgevonden;
- klager naar haar oordeel onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van de klacht;
- de klacht al eerder is onderzocht of naar haar oordeel kennelijk ongegrond of kennelijk van onvoldoende belang is verklaard.
Artikel 15 van het Reglement Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit luidt:
In gevallen waar het Reglement LOWI of de Werkwijze LOWI geen uitsluitsel geeft, handelt het LOWI overeenkomstig de Algemene Wet Bestuursrecht.
Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 9:8, eerste lid onder a, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
1. Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien zij betrekking heeft op een gedraging:
a. waarover reeds eerder een klacht is ingediend die met inachtneming van de artikelen 9:4 en volgende is behandeld;
Artikel 9:23, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
De ombudsman is niet verplicht een onderzoek in te stellen of voort te zetten indien:
b. het verzoek kennelijk ongegrond is;
4 Overwegingen van het LOWI
4.1 Algemeen
Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU). Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.
Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum van wetenschappelijke tijdschriften, bij voorkeur in het tijdschrift waarin het bekritiseerde artikel is verschenen. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.
4.2 Kwalificatie en beoordeling van het verzoek van 1 juni 2015
Eerdere procedure
Op 8 oktober 2014 heeft Verzoeker de CWI gevraagd zijn verzoek om een nader onderzoek naar … ontvankelijk te verklaren. Voor het geval dit verzoek niet-ontvankelijk zou worden verklaard, heeft Verzoeker daarnaast ook aangevoerd dat hij niet op de juiste manier is behandeld door onder anderen …, zodat het verzoek alsnog ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
De CWI heeft op 9 maart 2015 aan het Bestuur geadviseerd om deze verzoeken en klacht niet-ontvankelijk te verklaren. Kort samengevat heeft de CWI overwogen dat niet duidelijk was op welke wijze en door wie de wetenschappelijke integriteit zou zijn geschonden, zodat niet werd voldaan aan het bepaalde in artikel … van de Klachtenregeling.
Daarnaast heeft de CWI overwogen dat aangezien de klacht terug voerde tot 1993 een behoorlijke reconstructie en beoordeling van de feiten en omstandigheden niet meer mogelijk was, zodat de CWI gelet op het bepaalde in artikel … van de Klachtenregeling bevoegd was om de klacht niet in behandeling te nemen. Tot slot heeft de CWI overwogen dat het niet tot de taakstelling van de CWI behoort om een verzoek om nader onderzoek naar … ontvankelijk te verklaren.
Het Bestuur heeft dit advies van de CWI overgenomen en op 20 maart 2015 de verzoeken en klacht van Verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Op 19 mei 2015 heeft Verzoeker het LOWI gevraagd om een oordeel te geven over dit besluit van het Bestuur. Aangezien dit verzoek aan het LOWI buiten de daartoe gestelde termijn was ingediend en geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, heeft het LOWI het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Op 11 juni 2015 heeft het Bestuur zijn besluit definitief bevestigd.
Huidige procedure, verzoek om herziening
Op 1 juni 2015 heeft Verzoeker de CWI verzocht om het onderzoek met betrekking tot zijn verzoeken van 8 oktober 2014 te heropenen. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat niet alle relevante stukken zijn betrokken bij de totstandkoming van het advies van de CWI van 9 maart 2015.
Het LOWI stelt voorop dat het uitgangspunt bij klachtprocedures hetzelfde is als het uitgangspunt bij gerechtelijke procedures. Deze procedures dienen, mede met het oog op de rechtszekerheid, op enig moment tot een definitief einde te komen. Het definitieve einde van een klachtprocedure wordt, tenzij betrokkenen zich al hebben neergelegd bij het voorlopig besluit van een Bestuur, uiteindelijk gevormd door het definitieve besluit van het Bestuur (genomen na een eventueel advies van het LOWI).
In casu heeft het Bestuur op 11 juni 2015 een definitief besluit genomen, waarmee de eerdere klachtprocedure tot een definitief einde is gekomen. Hoewel zo bezien het schrijven van Verzoeker van 1 juni 2015 als prematuur moet worden beschouwd, gaat het LOWI hieraan voorbij aangezien op 1 juni 2015 wel reeds sprake was van een identiek voorlopig besluit van 20 maart 2015. Het schrijven van Verzoeker van 1 juni 2015 wordt dan ook geacht gericht te zijn op het definitieve besluit van 11 juni 2015.
Verzoeker heeft nu gevraagd om terug te komen op dit definitieve besluit. Dit moet worden gekwalificeerd als een verzoek om herziening. Voor de vraag of een verzoek om herziening moet worden gehonoreerd zijn artikel … van de Klachtenregeling en artikel 9:8, eerste lid onder a, van de Algemene wet bestuursrecht van belang. Beide bepalingen kunnen in de weg staan aan het in behandeling nemen van een verzoek om herziening.
Op grond van de Klachtenregeling is de CWI bevoegd om een klacht buiten behandeling te laten wanneer deze, zoals hier het geval is, eerder al is onderzocht. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het Bestuur een vergelijkbare bevoegdheid.
Ook is de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van belang. Aan dit artikel heeft hetzelfde uitgangspunt ten grondslag gelegen als aan artikel 9:8, eerste lid onder a, van de Algemene wet bestuursrecht. Een verzoek om herziening is weliswaar niet hetzelfde als een herhaalde aanvraag zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, maar volgens de Afdeling bestuursrechtspraak geldt desondanks onverkort de vraag of zich na het eerdere besluit nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding geven om terug te komen op dat besluit (nova).
Nova?
Op grond van de relevante regelingen en de jurisprudentie hoeft een verzoek om herziening derhalve alleen te worden gehonoreerd wanneer sprake is van zogenaamde nova. Met nova wordt bedoeld nieuwe feiten of omstandigheden die ná de eerdere beslissing zijn voorgevallen of feiten en omstandigheden (of bewijsstukken) die niet vóór de eerdere beslissing konden (en dus moesten) worden aangevoerd. Bovendien moeten deze nieuwe feiten of omstandigheden van zodanige aard zijn dat zij aanleiding kunnen geven voor een andere beslissing.
Het bovenstaande betekent dat het LOWI de advisering en besluitvorming (te weten het besluit van 20 maart, dat definitief is bevestigd bij besluit van 11 juni 2015) in de eerdere procedure tot uitgangspunt moet nemen en zich in de huidige procedure moet beperken tot de vraag of er ten opzichte van die eerdere procedure al dan niet sprake is van nova. Daarbij is het volgende van belang.
Verzoeker heeft gesteld dat bij het advies van 9 maart 2015 niet alle beschikbare stukken zijn betrokken en heeft daarnaast een aantal nieuwe stukken overgelegd.
Ten aanzien van de stelling van Verzoeker dat het advies van de CWI van 9 maart 2015 is gebaseerd op minder relevante stukken en dat de CWI in het bijzonder (ten onrechte) is voorbijgegaan aan Verzoekers brief van 3 februari 2014 en het verslag van de vertrouwenspersoon van 11 april 2014, overweegt het LOWI als volgt.
Wat er verder inhoudelijk zij van deze stelling van Verzoeker, dit kan in ieder geval niet worden gekwalificeerd als een novum maar is een argument dat Verzoeker naar voren had kunnen en dus moeten brengen in een procedure bij het LOWI betreffende het besluit van 20 maart 2015. Omdat Verzoeker echter die procedure te laat in gang heeft gezet, moest zijn verzoek door het LOWI niet-ontvankelijk worden verklaard. Een inhoudelijk oordeel over het besluit van 20 maart 2015 was derhalve niet meer aan de orde. Dat komt voor rekening en risico van Verzoeker en is geen reden om een verzoek om herziening van de besluitvorming in de eerdere procedure te honoreren.
Ten aanzien van de nieuwe stukken die Verzoeker op 1 juni 2015 (alsnog) heeft overgelegd, overweegt het LOWI als volgt. Het opmaken en overleggen van een nieuw stuk (te weten de brief gedateerd 30 mei 2015, gericht aan het LOWI) na de advisering en besluitvorming in de eerdere procedure, kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een novum.
Ook het alsnog overleggen van een aantal bestaande stukken die nog niet in het bezit waren van de CWI, kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een novum. Deze stukken dateren immers van vóór de advisering en besluitvorming in de eerdere procedure en hadden dus door Verzoeker in die eerdere procedure kunnen en moeten worden overgelegd. Dat Verzoeker dit heeft nagelaten komt voor zijn rekening en risico en is geen reden om een verzoek om herziening van de besluitvorming in de eerdere procedure te honoreren.
Het LOWI stelt vast dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden, voorgevallen na het besluit van 11 juni 2015 zijn aangevoerd of gebleken. Aangezien van nieuwe feiten of omstandigheden geen sprake is, heeft het Bestuur de klacht op 7 juli 2015 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek is ongegrond.
4.3 Artikel 9:23, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht
Aangezien de procedure bij het LOWI kan worden beschouwd als een vorm van extern klachtrecht, is titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht analoog van toepassing. Nu uit het verzoekschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren tegen het besluit ongegrond zijn en er redelijkerwijs ook geen twijfel mogelijk is over deze conclusie, wordt onder verwijzing naar artikel 9:23, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek niet verder voortgezet.
5 Oordeel en advies van het LOWI
Verzoeker heeft zonder dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden verzocht om herziening van het besluit van 11 juni 2015. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is het LOWI van oordeel dat dit verzoek terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het verzoek aan het LOWI is kennelijk ongegrond. Het LOWI adviseert het Bestuur om het voorlopige oordeel van 7 juli 2015 in het definitieve besluit te bevestigen.
Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter
mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris