Advies van het LOWI van 13 februari 2017 ten aanzien van het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 10 juni 2016 betreffende het voorlopige besluit van … Bestuur van … van 28 april 2016, inzake een klacht van 13 november 2015 wegens vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … .
1. Het verzoek
Op 10 juni 2016 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om middels een advies aan … Bestuur van … (verder: het Bestuur) een herbeoordeling te geven van het voorlopige besluit van het Bestuur van 28 april 2016 (verder: besluit). Het Bestuur is tot dit besluit gekomen naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij het Bestuur op 13 november 2015 (verder: klacht).
De klacht
De klacht is gericht tegen … (verder: Belanghebbende). In de klacht heeft Verzoeker gesteld dat Belanghebbende in … (verder: boeken) de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.
Het gaat volgens Verzoeker om de punten 1 (fingeren), 2 (falsificeren), 3 (plagiëren), 4 (niet erkennen van auteurschap) en 7 (verwijtbare onzorgvuldigheden bij onderzoek) van de Bijlage bij de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … (verder: Klachtenregeling). Bij wijze van motivering van zijn klacht heeft Verzoeker een drietal artikelen van hemzelf overgelegd. In die artikelen zijn volgens Verzoeker de argumenten voor zijn klacht geformuleerd.
Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit
De Commissie Wetenschappelijke Integriteit van … (verder: CWI) heeft op 12 april 2016 advies uitgebracht over de klacht.
De klacht bevat slechts een verwijzing naar drie artikelen van Verzoeker, zonder dat in de klacht concreet is aangegeven op welke gronden Verzoeker van mening is dat Belanghebbende de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.
Om die reden heeft de CWI aan de hand van de drie artikelen een puntsgewijs overzicht opgesteld van specifieke voorbeelden die zijn aangehaald en dit overzicht op 23 november 2015 ter instemming aan Verzoeker voorgelegd. Na instemming van Verzoeker zou de CWI het onderzoek op die punten richten.
Verzoeker heeft bij brief van 9 december 2015 ingestemd en aanvullend nog aangevoerd dat Belanghebbende onvoldoende respect heeft voor zijn onderwerp, materiaal en collega’s. Volgens Verzoeker doet Belanghebbende de feiten geweld aan en vermijdt hij door persoonlijke aanvallen de kwesties waarom het gaat, zoals plagiaat en ontbreken van verantwoording.
Kort samengevat is het standpunt van Verzoeker dat de boeken fouten bevatten, dat er voetnoten ontbreken of onjuist zijn, dat er feiten verkeerd worden weergegeven, dat er sprake is van onjuist bronnengebruik en van het weglaten van bepaalde secundaire literatuur en dat er passages zijn gebruikt zonder verantwoording. Op 7 januari 2016 heeft Belanghebbende een verweerschrift ingediend.
De CWI heeft Verzoeker op 11 februari 2016 gehoord en Belanghebbende op 29 februari 2016. Van de gescheiden hoorzittingen zijn verslagen gemaakt. Betrokkenen hebben kunnen reageren op eventuele onjuistheden in het verslag van de eigen hoorzitting, welke reactie op sommige punten tot een aanpassing van het verslag heeft geleid, en zij hebben inhoudelijk kunnen reageren op het verslag van de hoorzitting van de ander.
De CWI heeft allereerst geconstateerd dat de regels van wetenschappelijke integriteit van toepassing zijn op de boeken en verder als volgt overwogen. De door Verzoeker gestelde (en door Belanghebbende vervolgens niet aangepaste) fouten zien, thematisch ingedeeld, op het gebruik van voetnoten, de weergave van feiten en het gebruik van bronnen. Ook heeft Verzoeker aangevoerd dat Belanghebbende collega’s zonder respect behandelt.
De CWI heeft geconstateerd dat er geen exact omschreven regelgeving bestaat voor het gebruik van voetnoten. Op grond van de algemene regels moeten wetenschappers het bronnengebruik op adequate wijze verantwoorden.
Het is niet gebleken dat Belanghebbende ten onrechte voetnoten heeft weggelaten of anderszins geen recht heeft gedaan aan gebruikte bronnen. Belanghebbende heeft onnodig herhalen van verwijzingen willen voorkomen en daarmee minder voetnoten gebruikt dan Verzoeker zelf zou hebben gedaan. Het gebruik van verwijzingen hoeft in zijn algemeenheid niet overdadig te zijn en het is in de eerste plaats aan de auteur om een afweging te maken. Dit geldt te meer nu de doelgroep van lezers overwegend niet-wetenschapper zal zijn.
Over de weergave van feiten en het gebruik van bronnen, kan de CWI tot op zekere hoogte met Verzoeker meegaan in de gedachte dat de boeken slordigheden bevatten en dat er ook andere keuzes hadden kunnen worden gemaakt.
Het is de CWI echter niet gebleken dat Belanghebbende, door het kiezen van een invalshoek die heeft gediend als vertrekpunt bij het interpreteren van bronnen en die daardoor zijn weerslag heeft gehad op de weergave van bepaalde feiten, onzorgvuldig te werk is gegaan. Belanghebbende kan de gemaakte keuzes verantwoorden. Evenmin is gebleken dat Belanghebbende passages met opzet verkeerd heeft weergegeven of verzonnen.
Belanghebbende heeft zich ingespannen om een zo zorgvuldig mogelijk werk af te leveren door zich te laten ondersteunen door een bureauredacteur, een redacteur en twee hoogleraren …, en op terreinen buiten zijn expertise advies te vragen aan een … en een … .
Over het klachtonderdeel dat Belanghebbende collega’s zonder respect behandelt, heeft de CWI overwogen dat rond de persoon die onderwerp is van de boeken een groep geïnteresseerden bestaat die zich, al dan niet vanuit hun professie, met deze persoon bezig houden. Binnen deze groep, waarvan Verzoeker en Belanghebbende deel uitmaken, wordt discussie gevoerd in de vorm van een polemiek, waarbij partijen elkaar op niet mis te verstane wijze aanvallen. Zowel Belanghebbende als Verzoeker heeft zich niet onbetuigd gelaten en het is niet gebleken dat Belanghebbende in deze contacten (on)geschreven grenzen evident heeft overschreden.
Tot slot heeft de CWI opgemerkt dat over een aantal zaken dat Belanghebbende naar voren heeft gebracht discussie mogelijk is, waarbij het mogelijk is om tot het oordeel te komen dat hetgeen in de boeken is weergegeven op bepaalde punten fout of minder juist is. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat Belanghebbende de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. De CWI is geen arbiter in een wetenschappelijke discussie.
De CWI heeft het Bestuur geadviseerd om de klacht ongegrond te verklaren.
Het besluit
In het besluit heeft het Bestuur conform dit advies van de CWI de klacht ongegrond verklaard.
Het verzoek
Verzoeker is het niet eens met het besluit van het Bestuur en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Het standpunt van Verzoeker is verkort weergegeven in onderdeel 3.
2. De procedure
Op 6 oktober 2016 zijn Verzoeker, het Bestuur en Belanghebbende ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Het Bestuur en Belanghebbende zijn in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen.
Het gezamenlijke verweerschrift van het Bestuur en Belanghebbende is op 2 november 2016 bij het LOWI ingediend. Het LOWI heeft het stuk op 9 november 2016 aan Verzoeker gezonden. Op 19 november 2016 heeft Verzoeker op het verweer gereageerd. Het LOWI heeft deze reactie op 21 november 2016 aan het Bestuur en Belanghebbende gezonden. Het Bestuur heeft op 5 december 2016 gereageerd en Belanghebbende heeft op 5 december 2016 laten weten af te zien van het geven van een reactie.
Het LOWI heeft besloten de zaak te behandelen op basis van de stukken en dit aan partijen medegedeeld op 8 december 2016. Prof. mr. W.J. Zwalve heeft zich verschoond in deze zaak en het verzoek is beoordeeld door de overige leden van het LOWI.
3. Standpunten van partijen
3.1 Het standpunt van Verzoeker
Het standpunt van Verzoeker, zoals verwoord in zijn verzoekschrift, aangevuld met een brief aan het Bestuur van 7 juni 2016 en nader geconcretiseerd in een e-mail aan het LOWI van 25 september 2016, luidt samengevat als volgt.
Het voornaamste bezwaar van Verzoeker is dat het besluit volgens hem niet is gebaseerd op een deugdelijk en zorgvuldig advies.
De CWI heeft het Bestuur niet het volledige dossier ter beschikking gesteld en heeft het advies aan het Bestuur gezonden met daaraan toegevoegd enkele documenten die Verzoeker niet kende. De CWI is bij de formulering van het advies niet uitgegaan van de formele klacht van Verzoeker. De CWI is voorbijgegaan aan de essentie van de klacht, die niet gaat over een wetenschappelijke discussie maar over manipulatief en frauduleus gebruik van bronnen, plagiaat, respect voor onderwerp, materiaal en collega’s en over wetenschappelijk fatsoen.
Verzoeker heeft van de door hem gestelde schendingen van de wetenschappelijke integriteit voorbeelden gegeven in zijn drie artikelen, met argumenten en bronnen. De CWI heeft die voorbeelden niet getoetst en is ook niet puntsgewijs ingegaan op het overzicht dat de CWI nota bene zelf heeft gemaakt en dat door Verzoeker is goedgekeurd. Het advies van de CWI vermeldt dit overzicht zelfs niet. Ook blijkt uit het advies niet dat de CWI de reactie van Verzoeker op het verweer van Belanghebbende heeft getoetst.
Anders dan de CWI suggereert, meent Verzoeker niet dat er exact omschreven regelgeving voor het gebruik van bronnen bestaat. Verzoeker heeft, blijkens de voorbeelden in zijn artikelen, geklaagd over het op grote schaal weglaten van bronvermeldingen bij citaten en beweringen. Dat niet is gebleken dat Belanghebbende ten onrechte voetnoten heeft weggelaten, kan dus geen feitelijk juiste conclusie zijn.
De artikelen van Belanghebbende vermelden daarnaast voorbeelden van verzonnen citaten, vertalingen en boektitels, evenals eigen meningen van Belanghebbende die hij uitgeeft voor meningen van anderen. Ook die voorbeelden zijn door de CWI niet getoetst, zodat de conclusie van de CWI hierover niet juist kan zijn. Verder is de weergave van de CWI van de personen die Belanghebbende zouden hebben bijgestaan alleen gebaseerd op informatie van Belanghebbende en eveneens feitelijk onjuist.
Tot slot blijkt uit het derde artikel welke kwalificaties Belanghebbende geeft aan mensen die het niet met hem eens zijn. Deze kwalificaties horen niet thuis in het wetenschappelijke debat. De CWI gaat er ten onrechte van uit dat Verzoeker heeft meegedaan aan polemieken; Verzoekers artikelen zijn echter wetenschappelijke artikelen met argumenten en bronverwijzingen. Belanghebbende maakt, ook in het kader van deze procedure, voortdurend vervelende opmerkingen om de wetenschappelijke capaciteiten van Verzoeker in twijfel te trekken.
Uit de verslagen van de gescheiden hoorzittingen blijkt dat Verzoeker, die kritische vragen moest beantwoorden, anders is behandeld dan Belanghebbende, die vrijuit mocht praten. Verder is het onzorgvuldig dat niet is gereageerd op de brief van 7 juni 2016 van Verzoeker aan het Bestuur, waarin Verzoeker onder meer heeft gewezen op onjuistheden in het verweer van Belanghebbende.
3.2 Het standpunt van het Bestuur en Belanghebbende
Het standpunt van het Bestuur en Belanghebbende zoals verwoord in het gezamenlijke verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
Het is gebruikelijk dat het Bestuur niet het volledige dossier krijgt toegezonden en zich een oordeel vormt op grond van het advies van de CWI. Het is eveneens niet ongebruikelijk dat een klacht verkort wordt weergegeven. Daarbij heeft de CWI zelf een overzicht moeten opstellen omdat de klacht onvoldoende concreet was.
De achttien passages die in het overzicht zijn opgenomen en waarmee Verzoeker het eens was, zijn weliswaar niet één-op-één overgenomen in het advies, maar hebben wel degelijk de basis gevormd voor de behandeling van de klacht. Dat blijkt uit het advies en uit de verslagen van de hoorzittingen. De omschrijving van de klacht is niet op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen.
Uit het advies (Beoordeling) blijkt niet dat de CWI alleen is uitgegaan van het verweer. Wel blijkt dat de CWI de klachten heeft gewogen en tot het oordeel is gekomen dat deze er niet toe leiden dat sprake is van een inbreuk op de wetenschappelijke integriteit.
Voor zover het verzoek ziet op de inhoudelijke behandeling van de klachten, verwijst het Bestuur naar het advies van de CWI. Tevens verwijst het Bestuur naar het verweerschrift van Belanghebbende in de klachtprocedure. Dat in het advies is opgenomen dat de CWI niet kan optreden als arbiter in een wetenschappelijke discussie, betekent niet dat is voorbijgegaan aan de essentie van de klacht.
Wanneer partijen niet in elkaars aanwezigheid worden gehoord, wordt ieder van hen op de hoogte gesteld van het verhandelde ter zitting. Partijen hebben kunnen reageren op pertinente onjuistheden in het verslag van de eigen hoorzitting. Dit heeft tot een aantal aanpassingen in de verslagen geleid. De reacties van partijen op het eigen verslag zijn niet voorafgaande aan het advies toegezonden, omdat hun standpunten reeds voldoende waren toegelicht om een oordeel te vormen.
3.3 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur en Belanghebbende
Verzoeker heeft naar aanleiding van het verweerschrift, samengevat, als volgt gereageerd.
Uit het gezamenlijke verweerschrift concludeert Verzoeker dat het Bestuur partij heeft gekozen voor Belanghebbende, nog voor de procedure is afgerond. Verzoeker vindt dat hij nooit een kans heeft gehad op een fatsoenlijke en eerlijke behandeling.
Het was logisch geweest als de CWI nog ontbrekende documenten aan Verzoeker en Belanghebbende had toegestuurd. Uit het verweer concludeert Verzoeker dat het Bestuur inderdaad niet het volledige dossier heeft ingezien. De met het advies meegestuurde documenten hebben geen directe relatie met de tekst van het advies en het is onduidelijk hoe het Bestuur op de hoogte is gehouden van de procedure.
Het verweer gaat niet of niet concreet in op hetgeen door Verzoeker is aangevoerd, zoals eerder ook bij de CWI is gebeurd. De klacht van Verzoeker is niet puntsgewijs inhoudelijk en feitelijk behandeld. Het advies behandelt zaken die geen onderdeel waren van de klacht, maar laat de plagiaatkwestie onbesproken. Het verweer gaat in het geheel niet in op het voornaamste punt van Verzoeker, namelijk dat het advies tot stand is gekomen zonder dat ook maar één van Verzoekers concrete en gedocumenteerde voorbeelden van manipulatie van bronnen, plagiaat, bronloze en verzonnen voorbeelden en beweringen is getoetst. Evenmin zijn het verweer van Belanghebbende en de reactie van Verzoeker daarop getoetst.
De klacht gaat niet over interpretaties of zienswijzen. Het argument van een wetenschappelijke discussie wordt gebruikt om niet serieus op integriteitsschendingen in te hoeven gaan.
3.4 Laatste reactie van het Bestuur
Naar aanleiding van de laatste reactie van Verzoeker, zoals beschreven in 3.3, heeft alleen het Bestuur eveneens een laatste reactie gegeven. Die luidt, samengevat, als volgt.
De CWI heeft de klacht nauwkeurig onderzocht, heeft geen tussentijds contact gehad met het Bestuur en heeft partijen te allen tijde in kennis gesteld van alle contacten tussen de CWI en de andere partij. De klacht is behandeld conform de Klachtenregeling en is dus zorgvuldig behandeld. Dat het Bestuur en Belanghebbende een gezamenlijk verweerschrift hebben ingediend, maakt dat niet anders.
Belanghebbende deelt het oordeel van het Bestuur. De CWI heeft er niet voor gekozen om de reacties van partijen op het verslag van de hoorzitting aan de wederpartij toe te zenden, maar heeft deze reacties wel met het advies meegezonden om inzichtelijk te maken op welke punten de definitieve verslagen werden aangepast.
De door Verzoeker aangedragen voorbeelden hebben wel degelijk gediend als basis voor de behandeling van de klacht. De CWI heeft ervoor gekozen om de toetsing thematisch te behandelen. De CWI heeft de vermeende fouten thematisch ingedeeld en vervolgens vanuit het thema de fouten beoordeeld. De voorbeelden zagen vaak op hetzelfde type verweten gedraging. Verzoeker trachtte met een aantal verschillende passages één bepaald soort schending van de wetenschappelijke integriteit aan te tonen.
Voorafgaand aan het schrijven van de boeken heeft Belanghebbende een thematiek gekozen. De invalshoek heeft als vertrekpunt gediend bij het interpreteren van bronnen en heeft dus zijn weerslag gehad op de weergave van bepaalde feiten en omstandigheden. Tegen de achtergrond dat het ook mogelijk was geweest om andere keuzes te maken, beschouwde Belanghebbende veel van de door Verzoeker aangedragen fouten als minder belangrijk. De wijze van reageren door Belanghebbende heeft mogelijk niet bijgedragen aan de-escalatie.
Enkele van de kritiekpunten, o.m. de twee versies van …, zijn ter zitting met Belanghebbende besproken en naar aanleiding van diens overtuigende reactie heeft de CWI het niet nodig gevonden om de aangedragen fouten puntsgewijs te bespreken.
4. Overwegingen van het LOWI
4.1 Algemeen
Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU).
Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.
Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.
4.2 Toepasselijke regelingen
De klacht van Verzoeker is door het Bestuur beoordeeld onder toepassing van de Klachtenregeling.
4.3 Ten aanzien van de procedure
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift zowel procedurele als inhoudelijke bezwaren naar voren gebracht. Hieronder worden de meer procedurele bezwaren van Verzoeker besproken.
Formulering van de klacht door de CWI
Verzoeker heeft zich erover beklaagd dat zijn klacht in het advies verkort is weergegeven, of in ieder geval niet op een wijze die voldoende recht doet aan de ernst van de klacht. Dit kan echter niet leiden tot een gegrondverklaring van het verzoek.
In zijn algemeenheid is van belang dat er geen procedurele bepaling is die voorschrijft dat een klacht letterlijk of integraal moet worden opgenomen in een advies en in de praktijk is het ook zeer gebruikelijk om een klacht alleen verkort weer te geven. Dat hoeft immers niets af te doen aan de zorgvuldige behandeling van de klacht.
In deze specifieke casus is daarnaast nog het volgende van belang. Het is evident dat de klacht zoals door Verzoeker geformuleerd niet voldoet aan artikel 4, lid a en onder 1c, van de Klachtenregeling. Verzoeker heeft geen duidelijke omschrijving gegeven van de vermoede schending van de wetenschappelijke integriteit, maar heeft in plaats daarvan volstaan met het overleggen van drie artikelen van (mede) zijn hand.
Op grond van artikel 4, lid e en onder 5a, van de Klachtenregeling had dit (uiteindelijk) kunnen leiden tot het niet in behandeling nemen van de klacht. Een klacht dient immers van een concrete onderbouwing te zijn voorzien en het enkel overleggen van een aantal artikelen zonder nadere toelichting maakt de klacht te weinig geconcretiseerd en gesubstantieerd om in behandeling te kunnen nemen. Door de klacht toch op deze wijze in te dienen, nam Verzoeker een risico.
De CWI is Verzoeker tegemoet gekomen en heeft gedaan wat Verzoeker had behoren te doen, namelijk de klacht nader geconcretiseerd. Nu Verzoeker heeft nagelaten om zelf te zorgen voor een specifieke onderbouwing van zijn klacht, kan de concretisering zoals die door de CWI is geformuleerd niet meer, achteraf, door Verzoeker worden bekritiseerd. Onder punt 4.4 wordt nader besproken of, uitgaande van de concretisering door de CWI, de klacht inhoudelijk afdoende is behandeld.
Bejegening van Verzoeker door de CWI en het Bestuur
Verzoeker maakt uit de verslagen van de hoorzittingen op dat de CWI hem kritischer heeft benaderd dan Belanghebbende en Verzoeker meent daarnaast dat het Bestuur (vooraf) partij heeft gekozen voor Belanghebbende. Ook dit kan niet leiden tot een gegrondverklaring van het verzoek.
Voor zover Verzoeker heeft bedoeld te stellen dat hij in de hoorzitting onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen, ziet het LOWI geen aanleiding voor die conclusie. De omstandigheid dat aan Verzoeker (kritische) vragen zijn gesteld is daartoe onvoldoende, nu het ging om de behandeling van een klacht die Verzoeker had ingediend en waarbij Verzoeker de gelegenheid kreeg om deze toe te lichten. Dat Verzoeker nader is bevraagd over zijn klacht, is de normale gang van zaken en uit de verslagen van de hoorzittingen blijkt niet dat de hoorzittingen anders waren dan gebruikelijk is.
Ook anderszins is niet gebleken dat Verzoeker zou zijn achtergesteld bij Belanghebbende of dat het Bestuur (bij voorbaat) partij zou hebben gekozen. Uit de enkele omstandigheid dat er een gezamenlijk verweerschrift is ingediend bij het LOWI, valt dit niet af te leiden.
De volledigheid van het dossier
Verzoeker heeft aangevoerd dat het niet zorgvuldig is dat de CWI het Bestuur kennelijk niet heeft voorzien van het volledige dossier. Ook acht Verzoeker het niet zorgvuldig is dat hij pas bij het advies kennis kon nemen van de reactie van Belanghebbende op het verslag van diens hoorzitting. Ook deze bezwaren kunnen niet leiden tot een gegrondverklaring van het verzoek.
Artikel 4, lid e en onder 8, van de Klachtenregeling regelt dat de CWI advies uitbrengt aan het Bestuur over de klacht. Deze bepaling schrijft niet voor dat de CWI het advies vergezeld laat gaan van een afschrift van het (volledige) dossier.
Dat is ook niet nodig, het Bestuur hoeft niet zelf kennis te nemen van het dossier, maar mag bij zijn besluitvorming in beginsel uitgaan van het met het oog daarop uitgebrachte en kenbaar gemaakte advies van de CWI. Het uitgangspunt is immers dat uit het advies van de CWI afdoende blijkt op grond van welke bevindingen en met welke overwegingen de CWI tot haar oordeel is gekomen.
Of dat in casu voldoende het geval is wordt onder 4.4 nader besproken. Voor hier is slechts relevant dat er geen procedurele bepaling is die voorschrijft dat het dossier in zijn geheel aan het Bestuur wordt voorgelegd.
Artikel 4, lid e en onder 7c, van de Klachtenregeling regelt dat in geval van gescheiden hoorzittingen ieder van de betrokkenen op de hoogte wordt gesteld van het verhandelde tijdens het horen buiten zijn aanwezigheid. De CWI heeft daaraan voldaan door beide betrokkenen een afschrift te overleggen van het verslag van de hoorzitting van de ander en hun, in het kader van hoor en wederhoor, de gelegenheid te geven om te reageren op het verhandelde tijdens het horen van de ander. Verder hoefde de CWI niet te gaan.
De Klachtenregeling schrijft niet voor dat betrokkenen ook nog op de hoogte worden gesteld van andermans reactie op eventuele onjuistheden in het verslag van de eigen hoorzitting. Dat is ook niet nodig. Het gaat erom dat betrokkenen voldoende gelegenheid krijgen om hun eigen standpunt toe te lichten en om te reageren op het standpunt van de ander. Aan dat uitgangspunt heeft de CWI voldaan.
De brief van 7 juni 2016
Tot slot heeft Verzoeker erover geklaagd dat het Bestuur niet heeft geantwoord op zijn brief van 7 juni 2016. Ook dit kan niet leiden tot een gegrondverklaring van het verzoek.
Na het advies van de CWI heeft het Bestuur op 28 april 2016 een voorlopig besluit genomen en daarmee zijn voorlopige oordeel aan Verzoeker kenbaar gemaakt. Vervolgens stond voor Verzoeker de weg naar het LOWI open, waarvan hij ook gebruik heeft gemaakt. Er kan niet worden gezegd dat het Bestuur onzorgvuldig handelt door de uitkomst van die procedure af te wachten.
Conclusie over de procedure
De procedure die de CWI heeft gevolgd, voldoet aan de voorschriften uit de Klachtenregeling. Hetgeen Verzoeker in dit verband heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor een gegrondverklaring van het verzoek. Het LOWI is van oordeel dat het advies naar wijze van totstandkoming voldoende zorgvuldig is.
4.4 Ten aanzien van de inhoud
Het voornaamste inhoudelijke bezwaar van Verzoeker is dat de CWI onvoldoende is ingegaan op de inhoud van zijn klacht. Het LOWI overweegt als volgt.
Zoals hierboven is uiteengezet, heeft Verzoeker nagelaten de klacht te concretiseren en daarmee het risico genomen dat conform artikel 4, lid e en onder 5a, van de Klachtenregeling de klacht (uiteindelijk) niet in behandeling zou worden genomen. In plaats daarvan heeft de CWI een handreiking richting Verzoeker gedaan en zelf gezorgd voor de vereiste concretisering van de klacht.
In de brief van 23 november 2015 heeft de CWI aan Verzoeker een voorstel gedaan voor de concretisering van de klacht. De brief bevat een bijlage met een overzicht van 19 specifieke voorbeelden, die de CWI heeft ontleend aan de drie artikelen van Verzoeker. De brief bevat de aankondiging dat, wanneer Verzoeker instemt met het overzicht, het onderzoek zich zal richten op die punten. Verzoeker heeft per brief van 9 december 2015 gemeld dat hij het eens was met de lijst van de CWI en nog enkele aanvullingen gedaan.
Door deze gang van zaken zijn de 19 geselecteerde voorbeelden onderwerp geworden van het onderzoek door de CWI.
Dat betekent op de eerste plaats dat, anders dan Verzoeker meent, andere voorbeelden, argumenten en bronnen uit de drie overgelegde artikelen buiten beschouwing kunnen blijven. De CWI kon en mocht het onderzoek beperken tot de voorbeelden zoals opgenomen in de bijlage bij de brief van 23 november 2015.
Op de tweede plaats was de CWI bij het uitvoeren van het onderzoek, anders dan Verzoeker wellicht lijkt te menen, niet gehouden om naar aanleiding van elk van de 19 voorbeelden een afzonderlijk oordeel te formuleren. Er is geen bezwaar tegen het maken van een thematische onderverdeling, bijvoorbeeld naar aanleiding van de in de klacht opgesomde punten 1 (fingeren), 2 (falsificeren), 3 (plagiëren), 4 (negeren bijdragen andere auteurs) en 7 (verwijtbare onzorgvuldigheden) uit de Klachtenregeling, en het is ook mogelijk om binnen die onderverdeling te kiezen voor het expliciet bespreken van een representatieve keuze uit de lijst van 19 voorbeelden. Dit zou niet leiden tot de kwalificatie onzorgvuldig of onvolledig onderzoek.
Uit het advies blijkt echter niet dat de voorbeelden op enigerlei wijze hebben gediend als grondslag voor het onderzoek. Het door de CWI gemaakte overzicht is niet opgenomen en de lezer van alleen het advies is niet op de hoogte van de omstandigheid dat er specifieke voorbeelden zijn aangehaald ter onderbouwing van het standpunt van Verzoeker.
Voorts is in het advies niet één van de voorbeelden expliciet aan de orde gekomen, terwijl het bespreken van een representatieve selectie op zichzelf al had volstaan. Dat betekent dat niet duidelijk wordt of en hoe de CWI de geselecteerde voorbeelden heeft gewogen. Het advies bevat weliswaar de eindconclusies en oordelen van de CWI, maar op grond van welke overwegingen de CWI tot die conclusies is gekomen wordt niet inzichtelijk gemaakt.
Hoewel niet kan worden uitgesloten dat (een selectie uit) de voorbeelden een rol hebben gespeeld in de toetsing, kan dat uit de motivering van het advies eenvoudig niet worden afgeleid. Bij deze stand van zaken is er geen ruimte voor het oordeel dat het advies van de CWI naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Dat betekent dat het LOWI van oordeel is dat het huidige advies het besluit van het Bestuur niet kan dragen.
Uit het advies zelf blijkt niet of en welke voorbeelden door de CWI bij het onderzoek zijn betrokken. Ook het verweer van het Bestuur bij het LOWI geeft hierover geen uitsluitsel, terwijl dit het voornaamste inhoudelijke bezwaar van Verzoeker is. Het Bestuur heeft wel gesteld dat de voorbeelden de basis hebben gevormd voor de beoordeling van de klacht, maar deze stelling is niet nader onderbouwd. Uit de laatste reactie van het Bestuur valt op te maken dat één voorbeeld (de twee versies van …) concreet is onderzocht, maar lijkt ook te volgen dat de CWI het daarbij heeft gelaten.
Gelet op de stelligheid van de eindconclusies van de CWI, kan dat redelijkerwijs niet het geval zijn geweest en zou de CWI meer voorbeelden moeten hebben onderzocht. Welke dat zijn, blijkt echter niet. Dat het Bestuur in zijn verweer nog heeft verwezen naar het verslag van de hoorzittingen en naar het verweer van Belanghebbende in de klachtprocedure, maakt voorgaande niet anders, aangezien dat geen stukken zijn die overwegingen van de CWI of het Bestuur (kunnen) bevatten.
Nu uit het advies van de CWI en de toelichting daarop door het Bestuur niet blijkt of en welke voorbeelden de CWI bij het onderzoek heeft betrokken, is het niet mogelijk om vast te stellen in hoeverre nieuw of aanvullend onderzoek door het LOWI noodzakelijk zou zijn. Dat betekent dat de onderzoeksbevoegdheid op grond van artikel 8.3 van het LOWI-Reglement in casu niet bruikbaar is.
Het LOWI ziet zich dan ook genoodzaakt om het Bestuur te adviseren de CWI te vragen om opnieuw advies uit te brengen over de klacht. Mogelijk kan worden volstaan met het uitgebreider motiveren van het oordeel van de CWI, mogelijk moet het onderzoek al dan niet gedeeltelijk opnieuw worden verricht. Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen, is het niet nodig om (delen van) de procedure opnieuw te doen. Het gaat er uitsluitend om dat het uiteindelijke advies voldoende inzichtelijk en concludent is.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat dit LOWI-advies zich niet uitstrekt tot het oordeel van de CWI over de wijze waarop Belanghebbende collega’s en Verzoeker behandelt en heeft behandeld. Het LOWI kan zich vinden in de overwegingen van de CWI over dit onderwerp en stelt daarnaast vast dat het eerder gaat om regels van algemeen fatsoen dan om regels van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
Overwegingen ten overvloede
De CWI heeft geoordeeld dat de boeken dienen te voldoen aan de regels van wetenschappelijke integriteit. Het LOWI deelt dat oordeel, in die zin dat inderdaad sprake is van toetsbare wetenschapsbeoefening door Belanghebbende, maar wijst voor de volledigheid op een nuancering die het LOWI heeft geformuleerd in een eerdere en vergelijkbare zaak (zie LOWI-advies 2015-07 en 2016-06).
Aangezien de boeken zijn gericht op een breed lezerspubliek, niet primair zijn bedoeld voor het wetenschappelijke forum en zijn uitgegeven door een niet-wetenschappelijke uitgeverij, kan er aanleiding zijn om de boeken te kwalificeren als populariserende publicatie. Deze kwalificatie heeft gevolgen voor de indringendheid van de toetsing.
Bij een populariserende publicatie kan de toetsing aan de principes uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening meer marginaal zijn, in die zin dat wordt beoordeeld of, gezien het populariserende karakter van die publicatie, in redelijkheid aan de principes van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is voldaan. Het LOWI geeft het Bestuur in overweging om de CWI te vragen zich hierover te beraden.
5. Oordeel en advies van het LOWI
Het LOWI is van oordeel dat het advies naar wijze van totstandkoming voldoende zorgvuldig is, maar dat het advies naar inhoud onvoldoende inzichtelijk en concludent is. Dat betekent dat het advies van de CWI het besluit van het Bestuur niet kan dragen.
Omdat het in casu niet mogelijk is om artikel 8.3 van het LOWI-Reglement toe te passen, adviseert het LOWI het Bestuur de CWI te vragen om opnieuw advies uit te brengen over de klacht, met inachtneming van de overwegingen van het LOWI.
Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter
mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris