Besluit van het LOWI van 21 februari 2019 ten aanzien van het verzoek van … bij het LOWI ingediend op 6, 8, 9 en 15 februari 2019 om het besluit van het LOWI van 5 februari 2019 te heroverwegen.
Per e-mails van 6, 8, 9 en 15 februari 2019 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om terug te komen op het besluit van 5 februari 2019 van het LOWI (LOWI-besluit 2019-02).
Met dit besluit heeft het LOWI het verzoek van Verzoeker betreffende het (aanvankelijk) oordeel van het College van Bestuur van de Universiteit voor Humanistiek van 7 november 2018 op grond van artikel 7, eerste lid, van het Reglement LOWI 2018 niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzoek buiten de daartoe gestelde termijn is ingediend, namelijk op 2 januari 2019 en 23 januari 2019.
Verzoeker stelt dat er bijzondere omstandigheden zijn die hebben geleid tot de te late indiening van zijn verzoek bij het LOWI en op grond waarvan het besluit van 5 februari 2019 zou moeten worden heroverwogen.
In zijn e-mails van 6, 8, 9 en 15 februari 2019 beschrijft Verzoeker deze omstandigheden als volgt:
- Op 26 november 2018 heeft Verzoeker het LOWI een e-mail gestuurd om te informeren of zijn verzoek was ontvangen, maar het LOWI heeft hierop niet gereageerd.
- Vervolgens heeft Verzoeker op 11 december 2018 het LOWI nogmaals een e-mail gestuurd om te informeren naar de ontvangst van zijn verzoek, maar ook toen is een reactie van het LOWI uitgebleven.
- Voor de eerste verzending van zijn verzoek heeft Verzoeker geen gebruik kunnen maken van een koerier omdat het koeriersbedrijven niet is toegestaan om post te bezorgen op een postbusadres. Verzoeker heeft pas via een e-mail van het LOWI kennis genomen van het bezoekadres van het LOWI. Daarna heeft Verzoeker op dit adres zijn verzoek nogmaals laten bezorgen.
- De postbezorging in de woonplaats van Verzoeker is traag. Verzoeker heeft dit in zijn e-mails van 26 november 2018 en 11 december 2018 aangegeven.
Algemeen
Het uitgangspunt bij klachtprocedures en verzoekprocedures bij het LOWI is hetzelfde als het uitgangspunt bij gerechtelijke procedures: deze procedures dienen, mede met het oog op de rechtszekerheid, op enig moment een definitief einde te hebben. Met het besluit van 5 februari 2019 heeft de procedure bij het LOWI een definitief einde gekregen. Het verzoek van Verzoeker is ingediend buiten de daartoe gestelde termijn, zonder dat sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Verzoeker heeft per e-mail van 6 februari 2019 gevraagd om terug te komen op dit besluit en op 8, 9 en 15 februari 2019 per e-mail zijn verzoek herhaald. Voor zover deze verzoeken moeten worden gekwalificeerd als een verzoek om herziening of een herhaald verzoek, zijn artikel 9:23, onder i, juncto artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van belang (zie ook LOWI-advies 2015-05, LOWI-besluit 2015-08, LOWI-besluit 2016-06 en LOWI-besluit 2017-02).
Deze bepalingen kunnen het in behandeling nemen van een dergelijk verzoek in de weg staan. Verder is de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht relevant. Samengevat geldt bij een verzoek om herziening de vraag of zich na het eerdere besluit nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding geven om terug te komen op dat besluit.
Nova
Op grond van de bovengenoemde bepalingen en jurisprudentie honoreert het LOWI een verzoek om herziening alleen wanneer er sprake is van zogenaamde nova, die van zodanige aard zijn dat zij aanleiding kunnen geven voor een andere beslissing. Met nova wordt bedoeld nieuwe feiten of omstandigheden die ná de eerdere beslissing zijn voorgevallen, of feiten en omstandigheden, dan wel bewijsstukken, die niet vóór de eerdere beslissing hadden kunnen en dus hadden moeten worden aangevoerd.
Verzoeker heeft het LOWI afschriften in pdf verstrekt van de e-mails van 26 november 2018 en 11 december 2018, die hij naar zijn zeggen aan het LOWI heeft gestuurd. Deze e-mails heeft het LOWI echter niet ontvangen. Bovendien betreft het slechts aankondigingen dat een verzoek zou zijn verstuurd. Dat is onvoldoende.
Ook de stelling van Verzoeker dat deze e-mails zijn verstuurd voor het verstrijken van de termijn voor het indienen van een verzoek bij het LOWI, levert geen novum op. Verzoeker heeft nogmaals aangevoerd dat de postbezorging in zijn woonplaats traag is. Ook dit is geen nieuwe omstandigheid.
Tot slot kan het LOWI Verzoeker niet volgen in zijn stelling dat hij niet eerder een koeriersbedrijf heeft kunnen inschakelen, omdat hij pas via de e-mail van het LOWI van 18 december 2018 kennis heeft genomen van het bezoekadres van het LOWI. Zowel het postadres als het bezoekadres worden vermeld op de website van het LOWI.
Conclusie en besluit
In hetgeen door Verzoeker is aangevoerd ziet het LOWI geen aanleiding om zijn besluit van 5 februari 2019 te heroverwegen. Het LOWI stelt vast dat er geen nova zijn aangevoerd of gebleken en constateert dat artikel 9:23, onder i, van de Algemene wet bestuursrecht in de weg staat aan het in behandeling nemen van het verzoek om het besluit van 5 februari 2019 te herzien.
Het verzoek is niet-ontvankelijk.
Namens het LOWI,
Prof. mr. R. Fernhout, Voorzitter
mr. F.J.L. Roepnarain Adjunct-Secretaris