naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft
Procesverloop
Klacht
Op 11 maart 2024 heeft [Verzoeker] een klacht ingediend bij de voorzitter van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (verder: CWI) van de Technische Universiteit Delft (verder: TUD). De klacht betreft het hoogleraarschap van [Beklaagde]. Verzoeker is van mening dat deze niet over de vereiste kwalificaties beschikt voor de positie van hoogleraar. Hij beschikt namelijk niet over een doctoraat en ook niet over een mastertitel. Dat is volgens verzoeker in strijd met artikel 1.3 van de WHW en principe 3 van het Europees Handvest voor Hoger Onderwijs.
Advies van de CWI
Op 25 juli 2024 heeft de CWI over de klacht advies uitgebracht aan het College van Bestuur. De CWI komt tot de conclusie dat er niets onoorbaars is gebeurd bij de benoeming van de [Beklaagde] en dat hem zelf ook niets verweten kan worden. De wetenschappelijke integriteit is hier evident niet in het geding. In de klacht wordt niet aangegeven welke norm uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (verder: NGWI) zou zijn geschonden en door wie. De klacht richt zich tegen de benoeming van [Beklaagde], maar richt zich niet op een gedraging met betrekking tot de wetenschappelijke integriteit. Dit heeft tot gevolg dat de klacht kennelijk ongegrond is en daarom niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden. Dat de behandeling van de klacht te lang heeft geduurd, is volgens de CWI niet van invloed op de inhoud van het advies (zie LOWI 2019-13).
Aanvankelijk oordeel
Op 31 juli 2024 heeft het College van Bestuur een beslissing genomen over de klacht. Het neemt het advies van de CWI over en verklaart de klacht niet-ontvankelijk. Diezelfde dag is dit aanvankelijk oordeel per email aan verzoeker toegestuurd. Een dag later is het hem nogmaals per email toegestuurd, nu zonder de voorafgaande emailcorrespondentie.
Verzoek
Op 12 september 2024 heeft verzoeker zich tot het LOWI gewend omdat hij het niet eens is met het aanvankelijk oordeel van het College van Bestuur.
Procedure bij het LOWI
Het verzoekschrift (door verzoeker ook klacht of beroep genoemd) is op 12 september 2024 per email bij het LOWI ingediend. Het LOWI heeft de ontvangst van het verzoek diezelfde dag bevestigd. Op 18 september 2024 heeft het LOWI aan verzoeker laten weten dat geconstateerd is dat het verzoek te laat is ingediend, gelet op artikel 8 lid 3 van het Reglement LOWI. Verzoeker wordt gevraagd aan te geven waarom het verzoek niet tijdig is ingediend. In reactie daarop heeft verzoeker diezelfde dag nog gereageerd. Hij wijst erop dat hij de beslissing van het bestuur twee keer heeft ontvangen, op 31 juli 2024 en op 1 augustus 2024. Hij heeft zijn verzoek ingediend op basis van de email van 1 augustus 2024. Verder merkt hij op dat het LOWI bij het berekenen van de termijn van zes weken geen rekening heeft gehouden met de weekenden. Die zouden niet meegeteld mogen worden als werkdag. Daarom dient hij formeel bezwaar in tegen de constatering van het LOWI dat zijn verzoek te laat is ingediend. Op 19 augustus 2024 reageert verzoeker nogmaals met een formeel bezwaarschrift. Hij is van mening dat de termijnberekening in artikel 8 lid 3 van het LOWI-reglement onduidelijk is omdat niet is aangegeven of de zes weken betrekking hebben op kalenderdagen of werkdagen. Daarom heeft hij de termijn geïnterpreteerd als zes werkweken. Hij verwijst daarbij naar de Algemene wet bestuursrecht. Gezien de in zijn ogen onduidelijke termijnberekening door het LOWI, doet hij een beroep op lid 4 van artikel 8 LOWI-reglement (verschoonbare termijnoverschrijding) en verzoekt om zijn verzoek alsnog in behandeling te nemen.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek
1. Indieningstermijn
Voordat het LOWI een verzoek inhoudelijk kan behandelen, moet eerst worden beoordeeld of is voldaan aan de ontvankelijkheidseisen zoals beschreven in artikel 8 van het LOWI-reglement. Een van deze eisen is dat een verzoekschrift door het LOWI moet zijn ontvangen vóór het einde van de termijn van zes weken die ingaat op de datum van de dagtekening van het oordeel van het bestuur (lid 3 en 4 artikel 8 LOWI-reglement). Het aanvankelijk oordeel van het College van Bestuur is gedagtekend 31 juli 2024. Op die dag (een woensdag) begint de termijn van zes weken dus te lopen. Dat is ook door het bestuur aan verzoeker gemeld in het aanvankelijk oordeel. Het verzoekschrift had dus uiterlijk dinsdag 10 september 2024 door het LOWI moeten zijn ontvangen.
2. Reden voor termijnoverschrijding
Het LOWI heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om aan te geven waarom het verzoek een dag te laat is ingediend. Er zou immers sprake kunnen zijn van verschoonbare termijnoverschrijding. Verzoeker heeft aangegeven dat hij is uitgegaan van de datum 1 augustus 2024 als begindatum van de termijn. Dat is de dag waarop hij voor de tweede maal het aanvankelijk oordeel per email heeft ontvangen. Hij geeft niet aan waarom hij niet is uitgegaan van de datum 31 juli 2024. Dat is de datum van dagtekening én de datum waarop hij het aanvankelijk oordeel voor de eerste keer heeft ontvangen. Verzoeker geeft aan dat hij de termijnomschrijving ‘zes weken’ onduidelijk vindt omdat niet duidelijk is of het om kalender- of werkweken gaat. In het laatste geval tellen weekenden niet mee voor berekening van de termijn.
3. Termijnoverschrijding verschoonbaar?
Het LOWI is van mening dat in het aanvankelijk oordeel voldoende duidelijk is aangegeven binnen welke termijn een eventueel verzoek bij het LOWI moet worden ingediend. Het is algemeen gebruikelijk om een termijn van zes weken te begrijpen als zes kalenderwerken. De termijn van zes weken in de Algemene wet bestuursrecht gaat ook uit van dagen en niet van werkdagen. Weekenden zijn slechts in zoverre van belang, dat op grond van de Algemene termijnenwet een (in een wet) gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Dat is echter in casu niet aan de orde, aangezien de termijn eindigt op een dinsdag.
4. Conclusie
Het verzoekschrift is buiten de daartoe gestelde termijn ingediend en het LOWI is van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Dat betekent dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het LOWI komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek en zal om deze reden ook geen inhoudelijk advies uitbrengen aan het College van Bestuur over het te nemen definitieve besluit.
Tot slot
Ten overvloede merkt het LOWI op dat het met de CWI van oordeel is dat de klacht van verzoeker niet ziet op wetenschappelijk handelen. De NGWI is niet van toepassing op beslissingen over de benoeming van hoogleraren. Daarom heeft de CWI terecht overwogen dat de klacht geen betrekking heeft op (een gedraging in strijd met de) wetenschappelijke integriteit.
BESLUIT
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. Verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
II. Brengt geen inhoudelijk advies uit aan het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft ten behoeve van het te nemen definitieve besluit.
Aldus vastgesteld op 2 oktober 2024 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.J.G. Nijssen, waarnemend ambtelijk secretaris.