Categorieën
Besluit

Besluit 2022-05

Vanuit het oogpunt van wetenschappelijke integriteit bestaat in beginsel geen verplichting voor wetenschappers om over te gaan tot publicatie van verricht onderzoek.

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van Maastricht University

Procesverloop

Op 30 maart 2021 heeft [Verzoeker] een brief gestuurd aan de Rector van Maastricht University over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].

De Rector heeft de brief op 10 mei 2021 doorgestuurd naar de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van Maastricht University (hierna: CWI) met het verzoek de brief als klacht te behandelen.

Daartoe in de gelegenheid gesteld door de CWI heeft Verzoeker op 11 juli 2021 een klacht ingediend over Betrokkene. Op 6 september 2021 heeft Verzoeker verschillende vragen van de CWI beantwoord.

Op 12 november 2021 adviseert de CWI het College van Bestuur (hierna: Bestuur) kort gezegd om te bemiddelen tussen Betrokkene en Verzoeker.

Het Bestuur heeft dit advies opgevolgd. Nadat de bemiddelingspoging echter niet had geleid tot een voor partijen aanvaardbare oplossing, heeft het Bestuur in zijn aanvankelijk oordeel van 18 februari 2022 besloten om Verzoekers klacht ontvankelijk maar niet gegrond te verklaren.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 24 maart 2022 verzocht om advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Mr. E.J. Daalder heeft zich in deze zaak verschoond.

Op 7 april 2022 heeft het LOWI aan Verzoeker gevraagd om zijn verzoek op enkele punten te verduidelijken.

Op 21 april 2022 heeft Verzoeker een nadere toelichting aan het LOWI toegezonden.

Overwegingen

Inleiding

1. Betrokkene is als wetenschapper aan Maastricht University verbonden geweest en heeft in de periode van 2002 tot 2008 onderzoek verricht naar een bepaalde kwestie binnen het openbaar bestuur in Nederland.

2. Verzoeker heeft een functie in het openbaar bestuur bekleed en was betrokken bij de kwestie waarop het onderzoek van Betrokkene was gericht. Verzoeker heeft zijn medewerking aan het onderzoek verleend en stelt dat er mondeling is afgesproken, met onder meer Betrokkene, dat het onderzoek gepubliceerd zou worden. Verzoeker wenst dat het onderzoek wordt gepubliceerd omdat het zou kunnen leiden tot herstel van reputatieschade. Volgens Verzoeker had publicatie in eerste instantie in 2008 al moeten gebeuren, maar is Betrokkene na 2008 doorgegaan met een tweede onderzoek dat aan het eerste onderzoek was gelieerd. Volgens Verzoeker was het toen de bedoeling dat het tweede onderzoek tezamen met het eerste onderzoek als één geheel zou worden gepubliceerd.

3. Het onderzoek van Betrokkene heeft in 2020 geresulteerd in een publicatie. Uit de tekst van het CWI-advies maakt het LOWI op dat partijen het erover eens zijn dat deze publicatie niet de volledige uitkomst weergeeft van het hele onderzoek van Betrokkene, waaronder de onderzoeksperiode 2002 tot 2008.

CWI-advies en aanvankelijk oordeel

4. De CWI constateert dat er vanaf 2002 diverse mondelinge afspraken zouden zijn gemaakt tussen Verzoeker en verschillende onderzoekers en bestuurders van de universiteit, waaronder Betrokkene. De kern van het conflict is volgens de CWI terug te voeren op de vraag welke afspraken precies zijn gemaakt en op welke wijze deze moeten worden nagekomen. Hiermee staat volgens de CWI eerder de vraag naar schending van mogelijk gemaakte afspraken centraal dan schending van normen van wetenschappelijke integriteit.

Aangezien de vermeende afspraken geen deel uitmaken van de stukken en Betrokkene geen bezwaren heeft tegen het alsnog publiek beschikbaar maken van de ongepubliceerde concepthoofdstukken van het onderzoek, verdient het volgens de CWI de voorkeur dat het Bestuur bemiddelt in het conflict dat zich al jaren voortsleept om zo tot een aanvaardbare oplossing voor Verzoeker en Betrokkene te komen. De CWI adviseert het Bestuur daarom om in overleg te treden over de inhoud van de afspraken die reeds lange tijd geleden zouden zijn gemaakt en over de wijze waarop daaraan uitvoering kan worden gegeven.

5. Het Bestuur heeft dit advies opgevolgd en een decaan gevraagd om te bemiddelen in het conflict. Toen deze bemiddelingspoging is mislukt, heeft het Bestuur de klacht van Verzoeker ontvankelijk maar niet gegrond verklaard. Hierbij heeft het Bestuur het CWI-advies betrokken, de stukken die op de zaak betrekking hebben en de omstandigheid dat de bemiddeling niet tot een oplossing heeft geleid.

Verzoek

6. Verzoeker betoogt bij het LOWI dat de decaan die was opgedragen om te bemiddelen weinig moeite heeft gedaan hieraan serieus gevolg te geven. Verzoeker houdt bij het LOWI vast aan zijn klacht dat de resultaten van het onderzoek uit de periode 2002 tot 2008 alsnog gepubliceerd moeten worden. Volgens Verzoeker mag Betrokkene niet zelf bepalen of hij tot publicatie over gaat of niet, maar is hij om verschillende redenen gehouden tot publiceren.

Allereerst stelt Verzoeker dat mondeling is afgesproken dat het onderzoek waaraan hij heeft meegewerkt gepubliceerd zou worden en is Verzoeker daarom ook bereid geweest zijn medewerking te verlenen. Verder wijst Verzoeker erop dat het onderzoek met geld van de belastingbetaler is uitgevoerd, dat de wetenschap niet op een eiland zit maar de verplichting heeft om resultaten van wetenschappelijk onderzoek te publiceren zodat de samenleving daar kennis van kan nemen en dat de actualiteit van het onderzoek is toegenomen omdat burgers steeds minder vertrouwen hebben in de overheid.

Beoordeling Verzoek

7. Het LOWI overweegt dat er vanuit het oogpunt van wetenschappelijke integriteit in beginsel geen verplichting voor wetenschappers bestaat om over te gaan tot publicatie van verricht onderzoek. Het LOWI ziet in de mondelinge afspraken waarop Verzoeker zich beroept geen sterk argument dat de wetenschappelijke integriteit in dit geval toch van Betrokkene zou vereisen dat hij de resultaten van het onderzoek uit de periode 2002 tot 2008 alsnog publiceert.

Voor de adviserende commissies (eerst CWI en nu LOWI) valt bovendien niet met voldoende zekerheid te achterhalen wat de precieze inhoud van die mondelinge afspraken was. Dat wetenschappelijk onderzoek mede vanuit publiek geld wordt betaald, brengt verder op zichzelf niet de verplichting met zich dat resultaten van elk met zulk geld verricht onderzoek ook daadwerkelijk publiekelijk moeten worden gemaakt. Ook de vermeende actualiteit van een onderzoeksthema brengt naar het oordeel van het LOWI nog geen verplichting tot publicatie met zich mee.

8. Dat het Bestuur na een vruchteloze bemiddelingspoging is overgegaan tot het ongegrond verklaren van Verzoekers klacht acht het LOWI gelet op het voorgaande correct. Het LOWI kan Verzoekers stelling dat de bemiddelaar onvoldoende inspanningen zou hebben geleverd om tot een aanvaardbare oplossing te komen, niet beoordelen en zal het Bestuur in overweging geven om eventueel nog een laatste bemiddelingspoging te ondernemen voordat het overgaat tot een definitief oordeel over Verzoekers klacht.

Conclusie

9. Gelet op het voorgaande komt het LOWI tot de conclusie dat het verzoek kennelijk ongegrond is. Het LOWI zal het verzoek daarom niet in behandeling nemen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en sub a, van het Reglement LOWI 2022.

BESLISSING

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart het verzoek kennelijk ongegrond;

II. besluit het verzoek niet in behandeling te nemen;

III. geeft het Bestuur in overweging om eventueel nog een laatste bemiddelingspoging te ondernemen voordat het overgaat tot een definitief oordeel over Verzoekers klacht.

Aldus vastgesteld op 24 mei 2022 door prof. mr. H.E. Bröring, (plv.) voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.