Besluit van het LOWI van 29 mei 2019 ten aanzien van het verzoek van …, namens …, bij het LOWI ingediend op 23 mei 2019, om het besluit van het LOWI van 15 mei 2019 te heroverwegen.
Bij e-mail van 23 mei 2019 heeft … (verder: gemachtigde) namens … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om het LOWI-besluit van 15 mei 2019 (verder: LOWI-besluit 2019-15) te heroverwegen. Het besluit is genomen naar aanleiding van een verzoek van Verzoeker om te adviseren over het (aanvankelijk) oordeel van het College van Bestuur van Tilburg University van 27 februari 2019.
Kort samengevat houdt het besluit in dat het LOWI het verzoek op grond van artikel 7, eerste lid, van het Reglement LOWI 2018 niet in behandeling neemt, omdat het verzoek buiten de daartoe gestelde termijn is ingediend en zonder dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat betekent dat het LOWI geen advies over het (aanvankelijk) oordeel uitbrengt aan het Bestuur.
Gemachtigde heeft in de e-mail van 23 mei 2019 aangevoerd waarom het besluit zou moeten worden heroverwogen. Kort samengevat heeft gemachtigde zich op het standpunt gesteld dat het besluit inhoudelijk onjuist is. Gemachtigde is van mening dat in geval van indiening van een verzoek per e-mail een hersteltermijn geboden moet worden. Gemachtigde heeft daartoe gewezen op artikel 7, negende lid, van het Reglement LOWI 2018, de Algemene wet bestuursrecht en op rechtspraak van de Raad van State en de Hoge Raad (ECLI:NL:RVS:2012:BX5972, ECLI:NL:HR:2017:2548 en ECLI:NL:HR:2017:1612). Ook indien indiening per e-mail is uitgesloten, dient er toch een hersteltermijn geboden te worden. Gemachtigde meent dat het erop lijkt dat het LOWI selectief (en onjuist) naar rechtspraak verwijst. Gemachtigde ziet niet in welk belang wordt gediend, anders dan het bevorderen van papierverspilling en het introduceren van een kansspelelement in de procedure, met enerzijds de keuze voor indiening per post en anderzijds het niet willen bieden van een hersteltermijn bij elektronische indiening. Tegenwoordig is de keuze om ambachtelijke, onbetrouwbare verzending per post voor te schrijven eigenlijk niet meer verdedigbaar, aldus gemachtigde.
Beoordeling verzoek om heroverweging, nova?
Het uitgangspunt bij klachtprocedures en verzoekprocedures bij het LOWI is hetzelfde als het uitgangspunt bij gerechtelijke procedures: deze procedures dienen, mede met het oog op de rechtszekerheid, op enig moment tot een definitief einde te komen. Met het besluit van 15 mei 2019 heeft de procedure bij het LOWI een definitief einde gekregen. Het LOWI heeft geoordeeld dat het verzoek van Verzoeker is ingediend buiten de daartoe gestelde termijn, zonder dat sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Gemachtigde heeft op 17 mei 2019 per e-mail gemeld dat Verzoeker het er niet bij laat zitten en heeft op 23 mei 2019 gevraagd om dit besluit te heroverwegen.
Voor een dergelijk verzoek zijn artikel 9:23, onder i, juncto artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van belang (zie ook LOWI-advies 2015-05, LOWI-besluit 2015-08, LOWI-besluit 2016-06, LOWI-besluit 2017-02 en LOWI-besluit 2019-03). Deze bepalingen kunnen het in behandeling nemen van een dergelijk verzoek in de weg staan. Verder is de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht relevant. Samengevat geldt bij een verzoek om heroverweging onverkort de vraag of zich na het eerdere besluit nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding geven om terug te komen op dat besluit.
De vaste lijn bij het LOWI, zoals die ook blijkt uit de hiervoor genoemde LOWI-besluiten is dat een verzoek om heroverweging alleen wordt gehonoreerd wanneer er sprake is van nova, die bovendien van zodanige aard zijn dat zij aanleiding kunnen geven voor een andere beslissing. Met nova wordt bedoeld nieuwe feiten of omstandigheden die ná de eerdere beslissing zijn voorgevallen, of feiten en omstandigheden, dan wel bewijsstukken, die niet vóór de eerdere beslissing hadden kunnen en dus hadden moeten worden aangevoerd. Het in de e-mail van 23 mei 2019 verwoorde standpunt van Verzoeker, dat het LOWI-besluit juridisch-inhoudelijk onjuist is en de argumenten die gemachtigde in deze e-mail heeft aangevoerd, kunnen niet als nova worden gekwalificeerd. De omstandigheid dat gemachtigde de keuze van het LOWI om verzending per post voor te schrijven niet gerechtvaardigd acht, levert evenmin een novum op.
Conclusie en besluit
In hetgeen is aangevoerd ziet het LOWI geen aanleiding om zijn besluit van 15 mei 2019 te heroverwegen. Het LOWI stelt vast dat er geen nova zijn aangevoerd of gebleken en constateert dat artikel 9:23, onder i, van de Algemene wet bestuursrecht in de weg staat aan het in behandeling nemen van het verzoek om het besluit van 15 mei 2019 te herzien. Het verzoek is niet-ontvankelijk.
Namens het LOWI,
Prof. mr. R. Fernhout, Voorzitter
mr. F.J.L. Roepnarain, Adjunct-Secretaris