Categorieën
Besluit

Besluit 2018-14

Besluit van het LOWI van 2 oktober 2018 ten aanzien van het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 5 juli 2018 en betreffende het (aanvankelijk) oordeel van de Raad van Bestuur van de Universiteit Leiden van 4 juni 2018, naar aanleiding van een klacht van 28 april 2018 over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … .

1. Het verzoek

Op 5 juli 2018 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om een advies te geven aan de Raad van Bestuur van de Universiteit Leiden (verder: het Bestuur) over het (aanvankelijk) oordeel van het Bestuur van 4 juni 2018 (verder: oordeel) naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij het Bestuur op 28 april 2018 (verder: klacht).

De klacht

De klacht is gericht tegen … (verder: Betrokkene). In de klacht heeft Verzoeker, kort samengevat, aangevoerd dat onder verantwoordelijkheid van Betrokkene de klacht van 19 december 2017 van Verzoeker over de Vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit (verder: Vertrouwenspersoon) ‘onder de tafel is gemoffeld’. De Commissie Wetenschappelijke Integriteit (verder: CWI) heeft deze klacht op 15 januari 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Betrokkene is Rector Magnificus en Voorzitter van het College van Bestuur.

Het advies van de CWI

De CWI heeft op 1 juni 2018 advies uitgebracht over de klacht.

De CWI heeft erop gewezen dat een klacht niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien deze geen betrekking heeft op een schending van de wetenschappelijke integriteit. De CWI heeft overwogen dat in een geval van niet-ontvankelijkheid van een klacht de CWI niet toekomt aan een inhoudelijk onderzoek en geen advies uitbrengt aan het College van Bestuur. Na een brief inzake niet-ontvankelijkheid dan wel een uitgebracht advies wordt niet verder over de inhoud daarvan gecorrespondeerd. De CWI en het College van Bestuur hebben terecht niet inhoudelijk gereageerd op de e-mail van Verzoeker van 28 januari 2018.

De CWI heeft het Bestuur geadviseerd om de klacht niet-ontvankelijk te verklaren.

Het oordeel

Het Bestuur heeft conform dit advies van de CWI zijn oordeel vastgesteld.

Het verzoek

Verzoeker is het niet eens met het oordeel van het Bestuur en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Het verzoekschrift van 19 pagina’s bestaat uit een inleiding, 61 randnummers en diverse opmerkingen. Aan het verzoek zijn in totaal 20 bijlagen toegevoegd. De bijlagen zijn deels dezelfde als welke zijn toegevoegd aan het verzoek met dossiernummer 2018-13. Ook het verzoek met dossiernummer 2018-13 is als bijlage toegevoegd.

Verzoeker heeft verwoord waarom het verzoek aan het LOWI ook betrekking heeft op de afhandeling van zijn klacht van 19 december 2017 over de Vertrouwenspersoon, welke bezwaren hij heeft ten aanzien van de afhandeling van die klacht en waarom die klacht inhoudelijk had moeten worden beoordeeld. Verder heeft Verzoeker verwoord welke bezwaren hij heeft ten aanzien van de afhandeling van zijn klacht over Betrokkene, waarom hij meent dat de termijn voor niet-ontvankelijkverklaring van die klacht is overschreden en waarom die klacht inhoudelijk had moeten worden beoordeeld.

Ook heeft Verzoeker verwoord waarom volgens hem het lidmaatschap van de CWI van diverse personen gedwongen moet worden beëindigd, waarom volgens hem de namen van deze en andere personen moeten worden opgenomen op een openbare zwarte lijst en waarom volgens hem de benoeming van de Vertrouwenspersoon gedwongen moet worden beëindigd.

Verder heeft Verzoeker verwoord dat hij uit de houding van de CWI en het Bestuur opmaakt dat zij het eens zijn met het standpunt van Verzoeker over een publicatie die volgens hem frauduleus is en teruggetrokken zou moeten worden. Verzoeker heeft verwezen naar zijn argumentatie hierover in het verzoek met dossiernummer 2018-13 en diverse stukken ter zake overgelegd, waaronder een commentaar van (anonieme) auteurs op deze publicatie (verder: commentaar).

Ook heeft Verzoeker gemeld dat een ‘minnelijke schikking’ altijd mogelijk is, maar pas wanneer de publicatie is teruggetrokken en geheel volgens de voorstellen in het commentaar dat door Verzoeker is overgelegd. Het bereiken van een ‘minnelijke schikking’ zou volgens Verzoeker betekenen dat hij de klachten over Betrokkene en over de Vertrouwenspersoon intrekt.

Het verzoekschrift bevat diverse verzoeken aan het LOWI. Verzoeker heeft gevraagd om onderzoek te (laten) doen naar door hem aangedragen onderwerpen, om door hem gewenste stukken op te vragen en Verzoeker daarvan in het bezit te stellen, om door hem gewenste acties (jegens personen) te (laten) ondernemen, om door hem gewenste adviezen te geven en om door hem gestelde vragen te (laten) beantwoorden.

Tot slot heeft Verzoeker verwoord dat hij niet uitsluit dat er druk is uitgeoefend over deze zaak. Hij wil goed vastleggen dat hij erg kien is op gedragingen van leden van het LOWI die zouden kunnen wijzen op indicaties van partijdigheid. Verzoeker is hier erg alert op.

2. De procedure

Op 9 juli 2018 is aan Verzoeker de ontvangst van zijn verzoek bevestigd en zijn het Bestuur en Betrokkene op de hoogte gebracht van het verzoek. Het verzoek is door het LOWI besproken in de eerstvolgende vergadering van 12 september 2018 en nadien nader besproken. Het LOWI heeft besloten dat het verzoek niet voor (verdere) behandeling in aanmerking komt. Dit besluit wordt hieronder toegelicht.

3. Beoordeling van het verzoek

Het onderhavige verzoek met dossiernummer 2018-14 is niet het enige verzoek dat Verzoeker aan het LOWI heeft voorgelegd. In de periode mei tot en met augustus 2018 heeft Verzoeker nog vier andere verzoeken ingediend (dossiernummers 2018-11, 2018-12, 2018-13 en 2018-15), alsmede een klacht over de adjunct-secretaris van het LOWI (klacht over het LOWI 2018, nr. 2).

Het komt een enkele keer voor dat een en dezelfde Verzoeker meer verzoeken indient bij het LOWI, maar een aantal van vijf verzoeken met bovendien een klacht kent geen precedent, behalve Verzoeker zelf. In een eerdere periode (2013/2014) heeft Verzoeker een aantal van zeven verzoeken ingediend, alsmede een klacht over de toenmalige ambtelijk secretaris van het LOWI.

Deze veelheid aan verzoeken door Verzoeker, hun onderlinge samenhang en de inhoud ervan doet de vraag rijzen of het gebruik dat Verzoeker maakt van de bevoegdheid om het LOWI om advies te vragen, in overeenstemming is met het doel waarvoor de procedure bij het LOWI in het leven is geroepen.

De bevoegdheid om het LOWI om advies te vragen

Het Reglement LOWI 2018 regelt de bevoegdheid om het LOWI te verzoeken om advies te geven. Die bevoegdheid komt toe aan degene die in een klachtprocedure naar aanleiding van een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit Klager of Beklaagde is geweest. Het advies van het LOWI is niet gericht aan de Verzoeker, maar aan het betrokken Bestuur en betreft het (aanvankelijk) oordeel van dit Bestuur over de vermoede schending van wetenschappelijke integriteit. De bevoegdheid om het LOWI om advies te vragen is gegeven met het oog op het algemene belang van een integere wetenschapsbeoefening.

Misbruik van bevoegdheid: relevante bepalingen

Bevoegdheden kunnen worden misbruikt. Dat kan leiden tot schade aan individuele belangen of aan algemene belangen. Er zijn verschillende mogelijkheden om misbruik van bevoegdheid tegen te gaan. In dit verband zijn de volgende (wettelijke) bepalingen van belang.

Artikel 3:13 BW luidt:

  1. Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
  2. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
  3. Uit de aard van een bevoegdheid kan voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.

Uit deze bepaling volgt dat een bevoegdheid niet kan worden ingeroepen wanneer ze wordt misbruikt. Het gebruik van de term “onder meer” geeft aan dat de gegeven opsomming van drie vormen van misbruik van bevoegdheid in artikel 3:13 BW niet uitputtend is. Verder is niet bepaald wat de consequenties van misbruik van bevoegdheid zijn. In diverse (rechterlijke) uitspraken over misbruik van bevoegdheid komen drie mogelijke consequenties voor: een veroordeling in de (proces)kosten, het niet-ontvankelijk verklaren van het verzoek, of het in het ongelijk stellen van de verzoeker.

Artikel 3:15 BW luidt:

De artikelen 11-14 vinden buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld ABRS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129) volgt dat niet alleen in het civiele recht, maar ook in het bestuursrecht ruimte is voor het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid én dat dit oordeel consequenties heeft voor de behandeling van een zaak. De aard van de klachtrechtelijke rechtsbetrekking, waarvan de verzoekprocedure bij het LOWI deel is, verzet zich niet tegen de toepassing van artikel 3:13 BW.

Artikel 8, eerste lid onder a, van het Reglement LOWI 2018 luidt:

Het LOWI is niet verplicht het Verzoek in behandeling te nemen of de behandeling van een Verzoek verder voort te zetten indien het Verzoek kennelijk ongegrond is.

Uit deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 3:13 BW, volgt dat het LOWI kan besluiten om een verzoek niet of niet verder in behandeling te nemen wanneer het van oordeel is dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Het LOWI kan reeds bij ontvangst van het verzoekschrift tot dit oordeel komen, of op een later moment in de procedure. Het besluit om een verzoek (verder) buiten behandeling te laten, doet de procedure eindigen zonder dat het LOWI een advies geeft.

Misbruik van bevoegdheid: terughoudend met kwalificatie

Onder omstandigheden kan een verzoek bij het LOWI dus worden gekwalificeerd als misbruik van bevoegdheid. Het LOWI gaat hier zeer terughoudend mee om. De bevoegdheid om het LOWI om advies te vragen dient het belang van een integere wetenschapsbeoefening en het bestaan van deze laagdrempelige bevoegdheid is een groot goed. Voor het beperken van de bevoegdheid moeten daarom zwaarwichtige gronden aanwezig zijn, omdat de betrokken Verzoeker in feite de toegang tot een onafhankelijke adviserende instantie wordt ontzegd.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in dit verband overwogen “dat zwaarwichtige gronden onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verleend, dat het gebruik van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.”

Bij een verzoek bij het LOWI zijn niet alleen de belangen van de Verzoeker relevant. Ook moet worden meegewogen dat een integriteitsprocedure een stigmatiserend karakter heeft en zeer belastend kan zijn voor de betrokken wetenschapper. Gebruik van het klachtrecht dat niet te goeder trouw is, moet derhalve worden tegengegaan. Dat is niet alleen omwille van de individuele betrokken wetenschapper. Het is óók van groot belang dat de wetenschappelijke gemeenschap en de maatschappij vertrouwen kunnen hebben in integriteitsprocedures. Dat vertrouwen wordt geschaad als het LOWI zich laat lenen voor verzoekprocedures die manipulatief of malicieus zijn.

Misbruik van bevoegdheid: gedragspatroon Verzoeker

Zoals hierboven al is vermeld, heeft Verzoeker in een eerdere periode zeven verzoeken ingediend bij het LOWI, alsmede een klacht over de toenmalige ambtelijk secretaris van het LOWI. Thans heeft Verzoeker vijf verzoeken ingediend bij het LOWI (dossiernummers 130, 133, 134, 135 en 138), alsmede een klacht over de adjunct-secretaris van het LOWI (klacht over het LOWI 2018, nr. 2). Een dergelijke veelheid aan verzoeken en klachten door één persoon komt alleen voor bij Verzoeker.

Verzoeker toont een gedragspatroon met een sneeuwbaleffect: Verzoeker dient een klacht in over persoon of instantie X, waarna de behandeling van die klacht door persoon of instantie Y regelmatig leidt tot een nieuwe klacht van Verzoeker, maar dan over persoon of instantie Y, enzovoorts. De verschillende verzoeken bij het LOWI en de klacht over de adjunct-secretaris van het LOWI vloeien voort uit dit patroon.

Het LOWI is een organisatie van vrijwilligers en wordt ondersteund door een kleine staf. De (personele) capaciteit van het LOWI blijft achter bij de capaciteit van een bestuursorgaan of van een reguliere bezwaar-, beroeps- of klachtinstantie. Voor het behandelen van Verzoekers extensieve verzoeken en zijn daaropvolgende diverse tussentijdse berichten is een menskracht nodig die bij het LOWI niet beschikbaar is.

Verzoeker legt met zijn veelheid aan verzoeken een zodanig groot beslag op de beperkte capaciteit van het LOWI dat de zorgvuldige behandeling van de verzoeken van anderen in gevaar komt. De proceshouding van Verzoeker verergert dit. Wanneer procedurele instructies worden gegeven om een en ander zo veel mogelijk in goede banen te leiden, houdt Verzoeker zich daar niet aan en leidt het geven van deze instructies tot het indienen van een klacht door Verzoeker.

Het voorgaande betekent dat sprake is van onevenredigheid tussen het belang dat zou kunnen worden gediend met de behandeling van Verzoekers verzoeken en de structurele grote belasting die dit oplevert voor de betrokken LOWI-leden (zie ook ABRS 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2478). In samenhang met hetgeen hieronder verder wordt overwogen, leidt dit tot de conclusie van misbruik van bevoegdheid door Verzoeker.

Misbruik van bevoegdheid: doel van de verzoeken

Uit de stukken in de verschillende verzoeken is gebleken dat Verzoeker in binnen- en buitenland diverse personen en instanties benadert teneinde iets van hen gedaan te krijgen. Regelmatig heeft dit betrekking op de hierboven ook genoemde publicatie, die volgens Verzoeker zou moeten worden teruggetrokken. Verzoeker probeert dit op verschillende manieren te bewerkstelligen. Uit de stukken komt het beeld naar voren dat het indienen van klachten over diverse wetenschappers één van die manieren is.

Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat geen van de wetenschappers die door Verzoeker zijn betrokken in de zaken met de dossiernummers 2018-11, 2018-12, 2018-13, 2018-14 en 2018-15 (co)auteur is van de publicatie of betrokken was bij de totstandkoming van de publicatie. In het onderhavige verzoek met dossiernummer 2018-14 en in het verzoek met dossiernummer 2018-13 heeft Verzoeker het (anonieme) commentaar over de publicatie overgelegd, zijn bezwaren tegen de publicatie uitgebreid verwoord en gemeld dat dit integraal onderdeel vormt van zijn verzoeken. Ook in andere verzoeken (bijvoorbeeld het verzoek met dossiernummer 2018-12) stelt Verzoeker de publicatie aan de orde.

Ook heeft Verzoeker in een aantal verzoekschriften, waaronder het onderhavige verzoekschrift, laten weten dat een ‘minnelijke schikking’ mogelijk is, maar pas wanneer de publicatie is teruggetrokken en geheel is voldaan aan de voorstellen die Verzoeker hierover heeft voorgelegd. Verzoeker gebruikt de bevoegdheid om een verzoek in te dienen om zijn bezwaren tegen de publicatie onder de aandacht te brengen en deze publicatie in te laten trekken. Dat is een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is verleend. Dat levert misbruik van bevoegdheid op.

Los van de gerichtheid op de publicatie, bevatten de verzoekschriften en nadere stukken verschillende vragen en voorstellen aan het LOWI die de kaders van de verzoekprocedure te buiten gaan. Zo probeert Verzoeker om via het LOWI de beschikking te krijgen over informatie of stukken die hem eerder door anderen zijn geweigerd, vraagt Verzoeker het LOWI om onderzoek te doen naar onderwerpen die geen (rechtstreeks) verband houden met het onderwerp van de klacht en waartoe het LOWI niet bevoegd is, stelt Verzoeker het LOWI voor om door hem gewenste acties te ondernemen ten aanzien van door hem aangewezen personen, et cetera. Ook op deze manier gebruikt Verzoeker de bevoegdheid om een verzoek in te dienen voor een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Dat levert misbruik van bevoegdheid op.

Daarnaast dient het indienen van verzoeken kennelijk nog een ander oogmerk. Wanneer Verzoeker niet of naar zijn smaak onvoldoende wordt tegemoet gekomen of wanneer hij meent dat hij onheus wordt bejegend, reageert hij regelmatig met het starten van een klachtprocedure tegen de betrokken persoon. Andere reacties van Verzoeker komen ook voor, bijvoorbeeld het voortdurend blijven contacteren van de persoon in kwestie, het dreigen met het openbaar maken van een zogenaamde zwarte lijst met daarop de gegevens van de persoon in kwestie of het erop aandringen dat de persoon in kwestie wordt ontheven uit zijn functie.

Ook heeft Verzoeker geprobeerd gebruik te maken van andersoortige (interne) klachtprocedures, die niet voor hem openstaan. Deze verschillende reacties hebben met elkaar gemeen dat de ander ermee kan worden geschaad. Verzoeker gaat hierin zo ver, dat hem te verstaan wordt gegeven dat rechtsmiddelen tegen hem (moeten) worden ingezet. Het LOWI kan niet anders dan concluderen dat Verzoeker de bevoegdheid om een verzoek in te dienen gebruikt als pressiemiddel. Dat levert misbruik van bevoegdheid op.

Verzoek met dossiernummer 2018-14

Voor het verzoek met dossiernummer 2018-14, dat verband houdt met het verzoek met dossiernummer 2018-13, wordt ter illustratie nog op het volgende gewezen.

Betrokkene is geen (co)auteur van de publicatie en hij was niet betrokken bij de totstandkoming van de publicatie. Toch is het verzoek voor een groot deel gericht op de publicatie. Verzoeker heeft het commentaar over de publicatie voorgelegd aan het LOWI en is uitvoerig ingegaan op zijn bezwaren tegen de publicatie en zijn inspanningen om via diverse personen en organisaties de publicatie teruggetrokken te krijgen. Ook heeft Verzoeker een aantal, al dan niet gepubliceerde, artikelen in verband met de publicatie aan het verzoek toegevoegd en correspondentie over de publicatie met onder meer de uitgever overgelegd. Verzoeker gebruikt de bevoegdheid om een verzoek in te dienen om zijn bezwaren tegen de publicatie onder de aandacht te brengen en deze publicatie in te laten trekken.

Dat blijkt ook uit de mededeling in het verzoekschrift dat wanneer een ‘minnelijke schikking’ wordt bereikt, inhoudende dat de publicatie conform de voorstellen in het commentaar wordt ingetrokken, Verzoeker bereid is zijn klachten over de Vertrouwenspersoon en Betrokkene in te trekken.

Uit de stukken valt verder het volgende op te maken. Kort samengevat heeft Verzoeker geprobeerd om via de Betrokkene in verzoek 2018-13 (verder: Betrokkene 2018-13) gedaan te krijgen dat een uitgever wordt bestraft voor diens weigering om te voldoen aan de herhaalde verzoeken van Verzoeker aan deze uitgever. De verzoeken betreffen (het intrekken van) de gewraakte publicatie. Betrokkene 2018-13 is Verzoeker niet tegemoet gekomen. Vervolgens heeft Verzoeker meerdere klachten ingediend over Betrokkene 2018-13, de Vertrouwenspersoon en uiteindelijk ook over Betrokkene in het onderhavige verzoek met dossiernummer 2018-14. Dit is een uitvloeisel van het eerdergenoemde gedragspatroon met een sneeuwbaleffect en het gebruik van de procedure als pressiemiddel.

Op 7 november 2017 heeft Verzoeker de Vertrouwenspersoon benaderd en hem onder meer gevraagd om Betrokkene 2018-13 ertoe te bewegen met Verzoeker samen te werken, om ervoor te zorgen dat de publicatie wordt teruggetrokken. De Vertrouwenspersoon is Verzoeker niet tegemoet gekomen en is gestopt met reageren op e-mails van Verzoeker.

Vervolgens heeft Verzoeker op 3 december 2017 een klacht ingediend over het functioneren van de Vertrouwenspersoon. Het College van Bestuur, bij monde van Betrokkene in het onderhavige verzoek, heeft Verzoeker op 11 december 2017 laten weten dat de mogelijkheid om een dergelijke klacht in te dienen niet voor hem open staat. Daarna heeft het College van Bestuur geconstateerd dat Verzoeker verschillende e-mails met beschuldigingen aan het adres van de Vertrouwenspersoon en Betrokkene heeft verstuurd, en wel aan een steeds grotere groep derden. Het College van Bestuur, bij monde van Betrokkene in het onderhavige verzoek, heeft Verzoeker op 13 december 2017 gesommeerd om zijn correspondentie alleen aan het College van Bestuur te sturen. Verzoeker vat dit op als een dreigbrief van Betrokkene.

Daarna heeft Verzoeker op 19 december 2017 opnieuw een klacht ingediend over de Vertrouwenspersoon, ditmaal op basis van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit. Op 15 januari 2018 heeft de CWI deze klacht niet-ontvankelijk verklaard, omdat de klacht geen betrekking heeft op een schending van wetenschappelijke integriteit. Thans dringt Verzoeker er bij het LOWI op aan om ook een oordeel te geven over dit advies van de CWI van 15 januari 2018. Verzoeker heeft in dat verband verschillende stukken overgelegd, die hij als bijlage wenst toe te voegen aan het onderhavige verzoek met dossiernummer 2018-14 en aan het verzoek met dossiernummer 2018-13.

Over Betrokkene 2018-13 heeft Verzoeker eerst een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Ongewenst Gedrag van de Universiteit Leiden, op basis van de Klachtenregeling Ongewenst Gedrag. Deze Klachtencommissie heeft Verzoeker op 5 december 2017 laten weten dat de mogelijkheid om een dergelijke klacht in te dienen niet voor hem open staat. Op 14 december 2017 heeft Verzoeker gevraagd om heroverweging van dit oordeel, hetgeen op 19 december 2017 is geweigerd. Daarna heeft Verzoeker op 14 april 2018 opnieuw een klacht ingediend over Betrokkene 2018-13, ditmaal op basis van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit.

Tot slot heeft Verzoeker op 28 april 2018 een klacht ingediend over Betrokkene, die heeft geresulteerd in het onderhavige verzoek. Verzoeker acht Betrokkene verantwoordelijk voor de voor hem onbevredigende afhandeling van zijn klachten over Betrokkene 2018-13 en de Vertrouwenspersoon.

Zowel in de klacht over de Vertrouwenspersoon, als in de klacht over Betrokkene 2018-13, als in de klacht over Betrokkene is vermeld dat een ‘minnelijke schikking’ mogelijk is, maar pas wanneer de publicatie is teruggetrokken, en geheel volgens de voorstellen in het commentaar op de publicatie. In de beide verzoeken aan het LOWI (met dossiernummers 2018-13 en 2018-14) die het resultaat zijn van deze drie klachten, heeft Verzoeker eveneens vermeld dat een minnelijke schikking mogelijk is, maar pas wanneer de publicatie is teruggetrokken, en geheel volgens de voorstellen in het commentaar op de publicatie. Verder is in het onderhavige verzoek 2018-14 onder meer voorgesteld aan het LOWI om het Bestuur te adviseren om Betrokkene op te dragen om Betrokkene 2018-13 op te dragen ervoor te zorgen dat een functionaris van de uitgever van de publicatie een ‘retraction note’ maakt over deze publicatie.

Ook acht het LOWI nog het volgende van belang. Naast de gerichtheid op de publicatie, bevat het verzoekschrift diverse voorstellen aan het LOWI die de kaders van de verzoekprocedure te buiten gaan. Verzoeker wil dat onderzoek wordt gedaan naar diverse door hem aangedragen onderwerpen, dat het LOWI door hem gewenste informatie verzamelt of stukken opvraagt en Verzoeker daarvan in het bezit stelt, dat door hem gewenste adviezen worden gegeven, dat door hem gestelde vragen worden beantwoord en dat het LOWI diverse door Verzoeker aangedragen onderwerpen opneemt in zijn jaarverslag. Ook op deze manier wordt de bevoegdheid om een verzoek in te dienen gebruikt met een ander doel dan waarvoor zij is verleend.

In dat verband wordt nog gewezen op het volgende. In de verschillende verzoeken aan het LOWI is een gerichtheid te zien op personen (in binnen- en buitenland) die anders hebben gehandeld dan door Verzoeker gewenst. Daarbij gaat het onder meer om personen die betrokken waren bij de afhandeling van klachten van Verzoeker of personen waarvan Verzoeker denkt dat zij mogelijk betrokken waren bij de afhandeling van zijn klachten. Verzoeker heeft het LOWI in verschillende verzoekschriften gevraagd om maatregelen te (laten) nemen jegens deze personen. Het gaat om maatregelen die de betreffende personen kunnen schaden.

In het verzoek met het dossiernummer 2018-14 heeft Verzoeker het LOWI bijvoorbeeld gevraagd om een onderzoek te doen naar de geschiktheid van bepaalde personen voor het lidmaatschap van de CWI. Ook heeft Verzoeker het LOWI gevraagd om het Bestuur te adviseren om de benoeming van de Vertrouwenspersoon per direct te beëindigen. Verder heeft Verzoeker gevraagd om het Bestuur te adviseren het lidmaatschap van de CWI van een aantal personen per direct te beëindigen en hun naam op een openbare zwarte lijst te plaatsen. Verzoeker wil dat het wordt verboden dat deze personen ooit nog worden betrokken bij zaken rond wetenschappelijke integriteit. Ook dit gebruik van de bevoegdheid om een verzoek in te dienen, is niet in overeenstemming met het doel waarvoor de bevoegdheid in het leven is geroepen.

Conclusie

Uit artikel 3:13 BW en uit de daarop gebaseerde rechtspraak volgt dat er verschillende vormen van misbruik van bevoegdheid mogelijk zijn. De verzoeken met dossiernummers 2018-11, 2018-12, 2018-13, 2018-14 en 2018-15, alsmede de klacht over de adjunct-secretaris van het LOWI moeten, in onderlinge samenhang en ook op zichzelf bezien, worden gekwalificeerd als misbruik van bevoegdheid.
De veelheid aan verzoeken leidt tot onevenredigheid tussen het belang dat zou kunnen worden gediend met de behandeling ervan en de grote structurele belasting die dit oplevert voor de betrokken LOWI-leden. Verder is gebleken dat de verzoeken zijn ingediend met een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is verleend.
Gelet op het bovenstaande wordt het onderhavige verzoek met het dossiernummer 2018-14 niet (verder) in behandeling genomen. Hetzelfde geldt overigens voor de verzoeken met de dossiernummers 2018-11, 2018-12, 2018-13 en 2018-15, alsmede voor de klacht over de adjunct-secretaris van het LOWI. Verzoeker en de bij die andere verzoeken betrokken Besturen worden hierover separaat bericht.

4. Besluit van het LOWI

Het verzoek is kennelijk ongegrond en wordt niet (verder) in behandeling genomen.

Het LOWI zal eventuele toekomstige verzoeken en klachten van Verzoeker beoordelen met inachtneming van artikel 3:13 BW.

Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter

mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris