naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Universiteit Maastricht
Procesverloop
Op 26 november 2024 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Maastricht (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene 1] en [Betrokkene 2].
De CWI heeft het College van Bestuur van de Universiteit Maastricht (hierna: het CvB) op 1 april 2025 geadviseerd de klacht niet-ontvankelijk te verklaren.
Het Bestuur heeft dit advies overgenomen en heeft de klacht in het voorlopig oordeel van 16 april 2025 niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 26 mei 2025 verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Het LOWI heeft Verzoeker tot en met 11 juni 2025 in de gelegenheid gesteld om de gronden van het verzoek in te dienen.
Verzoeker heeft het LOWI op 11 juni 2025 een document met bijlagen toegestuurd.
Het LOWI heeft het verzoek besproken in zijn vergadering van 18 juni 2025 en besloten om het verzoek in behandeling te nemen en direct tot advisering over te gaan. Hieronder wordt toegelicht waarom.
Overwegingen
Inleiding
1. Verzoeker woont in de Verenigde Staten en was gedurende ongeveer acht jaar PhD-kandidaat aan de rechtenfaculteit van de Universiteit Maastricht.
2. Betrokkene 1 was de beoogd promotor en begeleider van Verzoeker. Betrokkene 2 had een bestuurlijke functie.
Klacht
3. Verzoeker klaagt over de begeleiding door Betrokkene 1. Volgens Verzoeker heeft Betrokkene 1 het promotieonderzoek op onterechte gronden in een bepaalde richting geprobeerd te sturen en uiteindelijk het promotietraject eenzijdig beëindigd. Volgens Verzoeker heeft Betrokkene 1 zich in de begeleiding niet onafhankelijk en onpartijdig opgesteld vanwege een bepaalde functie die Betrokkene 1 bij een beroepsorgaan vervulde. Verzoeker zou een kritische lezing van het werk van dat betreffende orgaan hebben voorgestaan in zijn proefschrift, terwijl Betrokkene 1 dergelijke kritiek niet zou hebben geduld. Volgens Verzoeker heeft Betrokkene 1 hem gezegd bepaalde auteurs niet te lezen en weigerde Betrokkene 1 feedback te geven op grote delen van het manuscript die Verzoeker als de kern van zijn wetenschappelijke werk beschouwt. Verzoeker voelt zich gekleineerd, verbaal misbruikt en onder druk gezet door Betrokkene 1. In verband met dit laatste stelt Verzoeker dat Betrokkene 1 tijdens hun laatste bijeenkomst in 2023 heeft gezegd “If you want to finish your PhD with me, you need to write a defense to the Appellate Body, or feel free to find a new advisor”.
CWI-advies en voorlopig oordeel
4. De CWI overweegt onder verwijzing naar artikel 4.5, onder f, nrs. vi en vii, van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Maastricht (hierna: Klachtenregeling) dat de klacht over Betrokkene 1 niet-ontvankelijk is, omdat de klacht een professioneel verschil van opvatting (vi) betreft over het promotieonderzoek en een arbeidsconflict (vii) betreft over het beëindigen van het PhD-traject. De CWI overweegt verder dat de faculteit heeft geprobeerd om een andere begeleider te vinden voor Verzoeker en, toen deze poging mislukte, Verzoeker de gelegenheid heeft gegeven om zijn promotiestudie elders voort te zetten.
5. De klacht over Betrokkene 2 is volgens de CWI ook niet-ontvankelijk, omdat deze te summier is en omdat diens handelingen van administratieve aard waren en buiten het bereik van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (hierna: gedragscode) vallen.
Verzoek
6. Verzoeker stelt dat het CWI-advies onvoldoende is gemotiveerd. Hij kan er niet bij dat een CWI-advies van een paar pagina’s genoeg zou moeten zijn om zijn klacht van 40 pagina’s en een thesis die volgens hem bijna klaar is (250 p.) te weerleggen. Verder herhaalt hij de argumenten uit zijn klacht en verwijst hij naar verschillende eerdere LOWI-adviezen.
Oordeel LOWI
7. Het LOWI onderschrijft het voorlopige oordeel dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Deze zaak gaat in de kern om een geschil tussen een promotor en promovendus tijdens de voorbereiding van het proefschrift, waarvoor in het Promotiereglement Universiteit Maastricht een geschillenregeling is opgenomen. Het LOWI ziet het conflict dat Verzoeker schetst als een conflict dat naar zijn aard door het promotiereglement wordt beheerst en niet door de gedragscode. De klacht valt in zoverre buiten het toepassingsgebied van de gedragscode zoals bedoeld in artikel 4.5, onder f, nr. xi van de Klachtenregeling. Dit geldt ook voor de klacht over Betrokkene 2, omdat deze, zoals de CWI terecht heeft overwogen, een bestuurlijke rol vervulde die niet in hoofdstuk 3 van de gedragscode is genormeerd. Ook tegen de uiteindelijke beslissing waarin de vice-decaan aan Verzoeker heeft geschreven dat de faculteit Verzoeker niet langer kan begeleiden in het PhD-traject, en welke beslissing volgens Verzoeker (zie nr. 1.8 van de klacht) reden is van zijn klacht, kan niet bij het LOWI worden opgekomen.
8. Verzoeker stelt niettemin dat sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit. Het integriteitsaspect zou hierin bestaan dat Betrokkene 1 de academische vrijheid van Verzoeker ten onrechte heeft beperkt. Verzoeker heeft in de onderbouwing van zijn verzoekschrift onder meer verwezen naar LOWI-advies 2023-17 waarin het LOWI heeft geoordeeld dat een promotor zijn promovendus in diens academische vrijheid had beperkt en dat dit kwalificeerde als een schending van de wetenschappelijke integriteit. De situatie in die zaak was echter anders dan in deze zaak. Daar had de promotor de promovendus een overeenkomst laten tekenen waarin de promovendus werd verboden om kritiek te uiten op de promotor en diens onderzoek. In dat geval was er geen geschil over (de inhoud en kwaliteit van) het proefschrift van de promovendus, zoals in deze zaak wel aan de orde is. Naar het oordeel van het LOWI is het geschil over het proefschrift van Verzoeker een geschil dat wordt beheerst door het promotiereglement, dat eigen procedures kent, en geen geschil over wetenschappelijke integriteit zoals Verzoeker probeert te onderbouwen in zijn klacht en verzoek.
9. Tot slot nog een overweging van meer procedurele aard. Verzoeker heeft in het stuk dat hij op 11 juni 2025 aan het LOWI deed toekomen in eerste instantie gevraagd om zijn verzoek aan te houden en hem nog meer tijd te geven om de gronden van zijn verzoek aan te vullen. Hij stelt dat de dagtekening van het voorlopig oordeel ten onrechte wordt aangehouden als startdatum voor de verzoektermijn. Volgens Verzoeker moet als startdatum de datum worden aangehouden waarop het voorlopig oordeel aan Verzoeker is verzonden. Ook voert hij aan dat hij verlenging wenst tot eind augustus in verband met een summer school in Duitsland die hij in de zomer zal volgen en die de nodige voorbereiding zal vergen. Tot slot voert hij aan dat hij geen dure Nederlandse advocaat kan betalen zoals Betrokkene 1 zich wel kan veroorloven. Het LOWI wijst dit verzoek om verlenging af en ziet geen redelijke grond voor nog eens twee extra weken boven op de reeds toegekende twee weken extra tijd voor het formuleren van gronden. Het LOWI heeft het document van 11 juni 2025, met in totaal 631 pagina’s, daarom als gronden van het verzoek aangemerkt.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het verzoek kennelijk ongegrond zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a, van het Reglement LOWI 2022 en zal het LOWI de behandeling van de zaak niet verder voortzetten.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek kennelijk ongegrond;
II. adviseert het Bestuur de klacht definitief niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 4.5, onder f, sub xi van de Klachtenregeling.
Aldus vastgesteld op 8 juli 2025 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.