naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het oordeel van
2. het College van Bestuur van Nyenrode Business Universiteit
Procesverloop
Op 28 maart 2024 heeft het College van Bestuur van Nyenrode Business Universiteit (hierna: Bestuur) zich tot de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (hierna: CWI) van diezelfde universiteit gericht.
Het Bestuur heeft de CWI gevraagd om te adviseren over de vraag of [Verzoeker] (hierna ook: de promovendus) de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden bij zijn promotieonderzoek aan Nyenrode Business Universiteit (hierna: Nyenrode) dan wel bij publicaties die onder verantwoordelijkheid van Nyenrode tot stand zijn gekomen.
Op 28 oktober 2024 heeft de CWI onder meer geadviseerd het handelen van de promovendus te kwalificeren als een schending van de wetenschappelijke integriteit.
In het voorlopig oordeel van 20 november 2024 heeft het Bestuur dit CWI-advies opgevolgd.
De advocaat van de promovendus (hierna ook: Verzoeker) heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 23 december 2024 verzocht advies uit te brengen over dit voorlopig oordeel.
Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Het Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft hierop gereageerd.
Het Bestuur heeft een laatste reactie ingediend.
Het LOWI heeft deze zaak in zijn vergadering van 28 februari 2025 besproken.
Daarna heeft het LOWI nadere stukken opgevraagd bij Verzoeker en aan het dossier toegevoegd. Deze stukken zijn gedeeld met het Bestuur.
Naar aanleiding van de aanvullende informatie heeft het LOWI de zaak opnieuw besproken in zijn vergadering van 19 maart 2025.
Het LOWI acht zich op basis van het dossier voldoende geïnformeerd om tot advisering over te gaan en zal de zaak op de stukken behandelen. Partijen zijn van deze beslissing om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1. Deze zaak gaat over een promovendus die aan meerdere universiteiten in meerdere aanstellingen tegelijkertijd promotieonderzoek deed. De vraag die centraal staat is of het een schending van de wetenschappelijke integriteit is dat de promovendus, zonder dit te melden, meerdere PhD-aanstellingen tegelijkertijd heeft gehad aan verschillende Nederlandse universiteiten.
Relevante feiten
2. Verzoeker is bijna vier jaar lang werkzaam geweest als promovendus bij Nyenrode. Een half jaar nadat hij bij Nyenrode was gestart, is Verzoeker ook als promovendus in dienst getreden bij de Universiteit Leiden. Weer anderhalf jaar later, toen hij dus al twee banen als promovendus combineerde, is Verzoeker als promovendus in dienst getreden bij de Universiteit van Amsterdam (hierna: UvA). Deze aanstelling duurde ongeveer drie maanden. Na beëindiging van laatstgenoemde aanstelling, en terwijl hij dus nog steeds twee banen als promovendus combineerde, is Verzoeker als promovendus in dienst getreden bij de Open Universiteit.
3. Voor Verzoekers aanstelling bij Nyenrode is hij enkele jaren in dienst geweest bij de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: EUR); de exacte gegevens van die aanstelling zijn echter niet bekend geworden omdat de EUR niet op verzoeken om informatie van de CWI van Nyenrode heeft gereageerd.
4. Uit de informatie die het LOWI bij Verzoeker heeft opgevraagd (zie procesverloop) blijkt dat de promovendus werkte aan verschillende onderzoeksproblemen binnen het overkoepelende thema ‘zorg’. De onderzoeksprojecten vertoonden verder geen overlap.
5. Nadat het Nyenrode duidelijk werd dat de promovendus aan meerdere universiteiten voltijds als promovendus werkte, is zijn dienstverband bij Nyenrode met wederzijds goedvinden beëindigd. Ook de dienstverbanden bij de andere universiteiten zijn inmiddels beëindigd.
6. Verzoeker is nog niet gepromoveerd. Het manuscript dat hij op basis van zijn onderzoek onder verantwoordelijkheid van Nyenrode heeft geschreven is door zijn promotores goedgekeurd en ligt bij de leescommissie. Het promotietraject is voorlopig stilgezet, vanwege de wetenschappelijke integriteitsprocedure.
Ambtshalve verzoek Bestuur
7. Het Bestuur heeft van andere universiteiten signalen ontvangen over mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit, bestaande uit datafabricage, door de promovendus, in onderzoek dat de promovendus aan die andere universiteiten heeft verricht. Dit gegeven, in samenhang met de stapeling van voltijds aanstellingen waar het Bestuur eerder achter was gekomen en die tot beëindiging van het arbeidscontract met Verzoeker hebben geleid, vormen voor het Bestuur aanleiding om de CWI om advies te vragen over het onderzoek dat de promovendus onder verantwoordelijkheid van Nyenrode heeft verricht.
8. Het Bestuur vraagt aan de CWI of de promovendus normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden bij zijn promotieonderzoek en/of bij de wetenschappelijke publicaties die onder zijn naam zijn gepubliceerd of zijn ingediend ter publicatie. Het Bestuur vraagt de CWI ook of de promovendus gezien de bredere context zou moeten worden toegelaten tot de promotie.
CWI-advies
9. Uit het CWI-advies blijkt dat in eerste instantie is gepoogd om tot een gezamenlijke CWI te komen die de geuite vermoedens van datafabricage zou kunnen onderzoeken. De Universiteit Leiden en de Open Universiteit hebben de CWI van Nyenrode echter laten weten dat er voor het onderzoek dat de promovendus onder hun verantwoordelijkheid heeft verricht, geen reden is om datafabricage te vermoeden. De CWI van de UvA heeft laten weten dat zij alleen naar aanleiding van een klacht kan acteren en niet op verzoek van het Bestuur. De EUR heeft in het geheel niet gereageerd op de uitnodiging om deel uit te maken van een gezamenlijke CWI.
10. Omdat er geen concrete aanwijzingen zijn van datafabricage in het proefschrifttraject bij Nyenrode, en het risico daarop klein is omdat in die onderzoeken uitsluitend gebruik is gemaakt van secundaire data en er volgens de promotoren steeds ook anderen betrokken zijn geweest bij de analyses, besluit de CWI dat haar integriteitsonderzoek zich uitsluitend zal richten op de stapeling van voltijds aanstellingen door de promovendus.
11. De CWI is van oordeel dat de promovendus normen 8, 14 en 61 uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 (hierna: de gedragscode) heeft geschonden en dat dit kwalificeert als een schending van de wetenschappelijke integriteit gezien de aard (opzettelijk), omvang (meermaals verzwijgen aanstellingen), duur (relatief lange periode) en gevolgen (financieel voordeel door dubbele salariëring, schending van vertrouwen van promotoren, gemiste promotiepremies en onttrekken onderzoeksgelden aan alternatieve aanwendingsrichtingen). Dat de promovendus in een juniorpositie verkeerde, kan volgens de CWI niet als verzachtende omstandigheid worden aangemerkt omdat hij ook in deze positie zich volledig rekenschap had behoren te geven van zijn gedragingen in kwestie.
12. De hierboven genoemde normen luiden:
8: Betracht openheid over de rol van externe belanghebbenden en over mogelijke belangenconflicten.
14: Neem alleen onderzoeksopdrachten aan die volgens de normen uit deze code uitgevoerd kunnen worden.
61: Maak geen oneigenlijk gebruik van onderzoeksfondsen.
13. De CWI overweegt dat de promovendus norm 8 heeft geschonden, omdat hij zijn andere aanstellingen bewust en opzettelijk heeft verzwegen, terwijl niet valt vol te houden dat zijn verplichtingen bij de Universiteit Leiden (en gedurende langere tijd ook bij de UvA dan wel Open Universiteit) niet in conflict zouden kunnen komen met zijn verplichtingen voor het promotietraject bij Nyenrode. Daarbij acht de CWI relevant dat de promovendus had behoren te weten dat de promotiereglementen van de UvA en Universiteit Leiden tweede promoties uitdrukkelijk uitsluiten, hetgeen een niet mis te verstaan signaal is dat verschillende promotietrajecten kunnen conflicteren en dus in ieder geval leiden tot een potentieel belangenconflict. In het promotiereglement van Nyenrode was hierover tot september 2024 geen specifieke bepaling opgenomen, maar daarvoor werden bij Nyenrode in de praktijk (drie)dubbele promoties niet toegestaan, zo staat in het CWI-advies.
14. De CWI overweegt verder dat de promovendus norm 14 heeft geschonden omdat het, anders dan de promovendus heeft gesteld, qua tijdsbeslag niet realiseerbaar is om twee of drie promotietrajecten tegelijkertijd inhoudelijk tot een goed einde te brengen. Daarnaast had de promovendus volgens de CWI moeten weten dat de Universiteit Leiden en de UvA geen tweede promoties toestaan zodat zijn onderzoek los van de inhoudelijke kwaliteit ervan nooit tot promotie aan die beide instellingen had kunnen leiden.
15. De CWI overweegt verder dat uit de schending van norm 14 als consequentie volgt dat norm 61 ook is geschonden. Dit behoeft volgens de CWI geen verdere bespreking.
16. De CWI overweegt dat de Doctorate Board van Nyenrode bevoegd is om te beslissen of de promovendus toelaatbaar is tot de promotie of niet. De CWI wijst onder meer op artikel 3 van het promotiereglement op grond waarvan de Doctorate Board de mogelijkheid heeft om een student uit het register van promovendi te verwijderen in geval van onethisch gedrag en dat het Bestuur zijn standpunt kan inbrengen bij de Doctorate Board bij monde van de rector magnificus die zowel lid is van het Bestuur als voorzitter van de Doctorate Board. De CWI adviseert het Bestuur om zowel het standpunt van het Bestuur als het CWI-advies voor te leggen aan de Doctorate Board voor definitieve besluitvorming. De CWI merkt daarbij nog op dat het wat haar betreft niet in de rede ligt om de promovendus toe te laten tot de promotie. Hierover staat in het CWI-advies: “Een universiteit dient in haar gedragingen en uitingen de wetenschappelijke integriteit te bewaken en bevorderen, en daarbij past het niet iemand toe te laten die in verband met en rondom het promotietraject die integriteit heeft geschonden.”
Voorlopig oordeel
17. Het Bestuur heeft het CWI-advies overgenomen en stelt als voorlopig oordeel vast dat het gedrag van de promovendus kwalificeert als een schending van de wetenschappelijke integriteit.
Standpunt Verzoeker
18. De promovendus betoogt primair dat het gedrag dat hem wordt verweten geen kwestie is van wetenschappelijke integriteit. Hij erkent dat hij zijn andere promotieaanstellingen achteraf gezien had kunnen en moeten melden, maar dit betreft volgens hem een arbeidsrechtelijke kwestie waarvoor hij met de beëindiging van zijn contract al genoeg is gestraft. Volgens de promovendus was er geen sprake van externe belanghebbenden of mogelijke belangenconflicten (norm 8), omdat de onderwerpen en methodologie van de promotietrajecten verschillend waren. Ook stelt hij dat de objectiviteit en betrouwbaarheid van het onderzoek door zijn handelen niet is aangetast. Verder stelt hij dat hij in de gelijktijdige promotietrajecten is blijven voldoen aan de normen uit de gedragscode zodat schending van norm 14 niet aan de orde is. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst hij op de louter positieve evaluaties die hij heeft gehad en op het feit dat zijn promotoren achter de kwaliteit van het promotieonderzoek blijven staan. Ook weerspreekt hij onderzoeksfondsen oneigenlijk te hebben gebruikt (norm 61); volgens de promovendus gaat het hier slechts om arbeidsrechtelijke transparantie.
19. Subsidiair betoogt Verzoeker dat de vermeende normschendingen ten onrechte en onevenredig zijn gekwalificeerd als schending van de wetenschappelijke integriteit (zwaarste categorie). Zo heeft zijn gedrag geen gevolgen voor de validiteit van het onderzoek en de stand van de wetenschap en is ‘opzet’ te kort door de bocht. Zijn naïeve nalatigheid is eerder voortgekomen uit onduidelijkheid over de verplichting om nevenwerkzaamheden te vermelden, dan uit een bewuste intentie om te misleiden. Ook wijst hij erop dat zijn promotoren nog steeds achter hem staan en dat hun vertrouwen niet is geschonden. De maatschappelijke impact die het handelen van de promovendus zou hebben gehad wordt door de CWI niet onderbouwd en van onterecht financieel voordeel is ook geen sprake omdat hij hard heeft gewerkt voor zijn salarissen en bovendien heeft aangeboden tot terugbetaling over te gaan. Dat promotiepremies zijn misgelopen geldt niet voor Nyenrode die als private universiteit geen promotiepremies ontvangt. Tot slot is geen rekening gehouden met Verzoekers positie als junior, aldus Verzoeker. In het verlengde hiervan betoogt hij dat de eventuele sanctie om hem geen toegang te verlenen tot de promotie disproportioneel is.
Standpunt Bestuur
20. Het Bestuur blijft bij zijn standpunt dat Verzoeker de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden en acht het voorlopig oordeel daarom gepast en rechtmatig. Het Bestuur wijst erop dat het een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de wetenschappelijke integriteit. Het Bestuur heeft de CWI gevraagd inhoudelijk te reageren op Verzoekers stukken aan het LOWI. Het Bestuur heeft de reacties van de CWI bijgevoegd. Heel kort gezegd persisteert de CWI in het eerder gegeven advies. Zij eindigt met de vraag of redelijkerwijs van een universiteit kan worden verwacht dat zij een kandidaat toelaat tot de promotie wiens gedrag in en rondom het promotietraject heeft geleid tot beëindiging van zijn dienstverband bij drie verschillende universiteiten.
Beoordeling LOWI
21. Naar het oordeel van het LOWI heeft de promovendus met zijn handelen de wetenschappelijke integriteit niet geschonden. Hiertoe overweegt het LOWI als volgt.
22. Partijen zijn het erover eens dat Verzoeker zijn promotieaanstellingen aan de andere universiteiten had moeten melden. Dat Verzoeker dit niet heeft gedaan en (drie)dubbel promotieonderzoek tegelijkertijd heeft gedaan zonder dat Nyenrode dit wist, is niet transparant en gezien de voorschriften over vermelding van nevenfuncties onjuist en heeft tot een arbeidsconflict geleid waarna het arbeidscontract met wederzijds goedvinden is beëindigd.
23. Dit niet-transparante gedrag is in dit geval echter geen kwestie van wetenschappelijke integriteit. Zoals in de preambule van de gedragscode staat vermeld, zijn er naast wetenschappelijke integriteit andere vormen van integriteit en voor zover deze vormen geen directe relatie hebben met de wetenschapsbeoefening als zodanig, vallen zij buiten de reikwijdte van de gedragscode. Naar het oordeel van het LOWI is in deze casus sprake van een dergelijke situatie die buiten de reikwijdte van de gedragscode valt.
Hierbij betrekt het LOWI dat de verschillende onderzoeken die de promovendus gelijktijdig verrichtte onderling nauwelijks overlap vertoonden. Van belangenconflicten of externe belanghebbenden in de zin van norm 8 is niet gebleken. Dat het aangaan van meerdere promotietrajecten via norm 14 of 61 toch een relatie met wetenschapsbeoefening als zodanig zou opleveren, acht het LOWI niet overtuigend. Zouden deze normen al van toepassing zijn op het handelen van Verzoeker, dan nog zouden zij alleen een (indirecte) relatie opleveren met het onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van andere universiteiten dan Nyenrode werd verricht. Voor die instellingen geldt dan immers dat Verzoeker ‘onderzoeksopdrachten’ aannam waarvan het – nog daargelaten dat Verzoeker dit betwist – de vraag is of hij die opdrachten conform de normen van de gedragscode kon uitvoeren omdat hij reeds een ander promotietraject doorliep en voor die instellingen geldt dat zij promotiepremies zijn misgelopen. Voor het onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van Nyenrode werd verricht is dit niet aan de orde. Het LOWI acht hierbij ook relevant dat van datafabricage of andere schending van normen van wetenschappelijke integriteit in het proefschrifttraject onder verantwoordelijkheid van Nyenrode niet is gebleken en dat de promotoren achter de promovendus en de kwaliteit en integriteit van zijn proefschrift zijn blijven staan.
24. Nu het LOWI van oordeel is dat geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit, ligt het niet voor de hand dat de promovendus op deze grond de toegang tot de promotie zou worden ontzegd. Of de promovendus mag worden toegelaten tot de promotie of niet, is echter aan de Doctorate Board om te beslissen. Het LOWI zal zich daarom niet verder uitlaten over toelating tot de promotie.
Conclusie
25. Het verzoek is gegrond. Het LOWI is van oordeel dat Verzoekers handelen weliswaar onjuist en niet transparant is geweest, maar geen schending van de wetenschappelijke integriteit betreft.
26. Het LOWI zal het Bestuur adviseren om het voorlopig oordeel aan te passen en definitief te oordelen dat geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit. Het LOWI zal het Bestuur ook adviseren om het definitieve oordeel van het Bestuur en het LOWI-advies ter informatie te delen met de Doctorate Board van Nyenrode die bevoegd is om te beslissen over toelating tot de promotie.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek gegrond;
II. adviseert het Bestuur:
a. het voorlopig oordeel aan te passen en definitief te oordelen dat geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit;
b. het definitieve oordeel en het LOWI-advies ter informatie te delen met de Doctorate Board van Nyenrode.
Aldus vastgesteld op 23 april 2025 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.