naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Universiteit Twente
Procesverloop
Op 2 april 2024 heeft [Verzoeker] een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (hierna: CWI) van de Universiteit Twente over een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit door [Betrokkenen].
De CWI heeft het College van Bestuur van de Universiteit Twente (hierna: het Bestuur) op 12 juni 2024 geadviseerd de klacht niet-ontvankelijk te verklaren.
Het Bestuur heeft dit advies opgevolgd en heeft op 19 juni 2024 de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) op 14 juli 2024 verzocht om advies uit te brengen over dit voorlopig oordeel van het Bestuur.
Het LOWI heeft op 17 juli 2024 besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Prof. dr. J.G. van Erp en prof. dr. H.E. Bröring hebben zich verschoond in deze zaak.
Het Bestuur en Betrokkenen hebben allebei een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft op 16 september 2024 op deze stukken gereageerd.
Het Bestuur en Betrokkenen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een laatste reactie in te dienen.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 9 oktober 2024 besloten dat het zich op basis van deze schriftelijke uitwisseling van standpunten voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.
Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1. Betrokkenen hebben onderzoek verricht in opdracht van de overheid. Het onderzoek richtte zich op de vraag wat de overheid kan leren van bepaalde rampen uit het verleden en van de rol die de overheid daarin heeft gespeeld.
2. Verzoeker is als wetenschapper werkzaam in een ander vakgebied dan Betrokkenen. Verzoeker heeft onderzoek gedaan naar de feitelijke gebeurtenissen van een van deze rampen en verschillende beschouwingen hierover gepubliceerd op academia.edu en researchgate.net.
3. Betrokkenen hebben kennis genomen van een van deze beschouwingen en verwijzen daar ook naar op een paar plaatsen in hun rapport.
Klacht
4. Verzoekers klacht luidt dat Betrokkenen normen 19, 21, 22, 34, 36 en 53 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 (hierna: gedragscode) hebben geschonden, omdat het onderzoeksrapport onjuistheden en verdraaiingen bevat. Volgens Verzoeker wordt de locatie van overlijden van een hulpverlener tijdens de ramp incorrect vermeld (1), is zijn eigen onderzoek op een vertekende manier gebruikt in het rapport (2) en is informatie uit een ander rapport incorrect weergegeven (3). Ook zou bepaalde kennis zijn verzwegen in het rapport en tijdens de presentatie daarvan (4), bevat het rapport een fout in chronologie (5) en zou sprake zijn van misleidende retoriek (6). Dit alles is volgens Verzoeker van dusdanige aard dat van een schending van de wetenschappelijke integriteit kan worden gesproken. Verzoeker vraagt om rectificatie of intrekking van het onderzoeksrapport.
CWI-advies
5. De CWI overweegt dat de focus van het onderzoek van Betrokkenen is gericht op de bestuurlijke en bestuurskundige aspecten van hetgeen zich na twee rampen heeft afgespeeld en niet primair is gericht op het achterhalen van de feitelijke toedracht van één van deze gebeurtenissen. De feitelijke gebeurtenissen spelen slechts indirect een rol en dat heeft volgens de CWI weerslag op de beoordeling van de klacht. Gelet op de veelheid van beschikbare bronnen over de ramp in kwestie, is het volgens de CWI alleszins voorstelbaar dat weergaven en interpretaties op onderdelen uiteenlopen. Die verschillen worden in het rapport van Betrokkenen niet beslecht maar worden hooguit opgemerkt, voor zover dit voor de beantwoording van de onderzoeksvraag van belang is, aldus de CWI.
6. De CWI heeft vervolgens voor alle klachtonderdelen 1 t/m 6 overwogen dat sprake is van een professioneel verschil van opvatting en adviseert het Bestuur om de klacht om die reden niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens de CWI is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van kwader trouw of opzettelijk handelen.
7. Met betrekking tot klachtonderdeel 1 (overlijden hulpverlener) overweegt de CWI aanvullend dat sprake is van een zwaarwegend verschil van opvatting over de omstandigheden van een menselijk en emotioneel drama (het overlijden van een hulpverlener) en dat uitsluitsel slechts kan worden gegeven na nieuw feitenonderzoek, hetgeen niet het doel was van het onderzoeksrapport. De CWI wijst Verzoeker erop dat de omstandigheden van het overlijden van de hulpverlener niet zouden moeten functioneren als grondslag van een van de grieven tegen het onderzoeksrapport, mede gelet op de nabestaanden.
8. Over klachtonderdeel 3 (weergave onderzoek derde) overweegt de CWI dat een bepaalde onduidelijkheid of onjuistheid in het onderzoeksrapport alleen kan worden weggenomen met specifieke technische kennis en met kennis van hoe de bronnen moeten worden geïnterpreteerd. Dit vraagt volgens de CWI discussie van inhoudelijk deskundigen en valt daarmee onder professioneel verschil van inzicht tussen partijen.
9. Met betrekking tot klachtonderdeel 6 (retorische misleiding) overweegt de CWI tot slot dat het gebruik van bepaald jargon geen misleiding betreft.
10. De CWI resumeert dat hetgeen in de klacht naar voren is gebracht, zaken zijn van inhoudelijke discussie inherent aan elke wetenschappelijke publicatie en dat deze daarom onderdeel moeten zijn van de normale wetenschappelijke discussie. Onder verwijzing naar LOWI-advies 2022-13 overweegt de CWI dat zij niet gaat over het beslechten van wetenschappelijk-inhoudelijke discussies en dat zo’n discussie niet thuishoort in een klachtenprocedure waarin het gaat om wetenschappelijke integriteit. Als er al fouten – van welke aard dan ook – zijn gemaakt, is niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de integriteit van de wetenschapsbeoefening in het geding is, aldus de CWI.
Voorlopig oordeel
11. Het Bestuur heeft het CWI-advies opgevolgd en heeft voorlopig besloten om de klacht niet-ontvankelijk te verklaren en daarmee de klacht niet inhoudelijk in behandeling te nemen.
Verzoek
12. Verzoeker betoogt over klachtonderdeel 1 (overlijden hulpverlener) dat Betrokkenen in hun rapport een onjuiste stelling poneren die in tegenspraak is met de lezing die de autoriteiten aan de nabestaanden hebben gecommuniceerd en die door verklaringen van hulpverleners die het hebben overleefd wordt onderschreven. Niet dat Verzoeker op deze fout wijst, maar de foutieve stelling zelf en dat de CWI dit een ‘professioneel’ verschil van inzicht noemt, is volgens Verzoeker een affront jegens de nabestaanden in het bijzonder en jegens de bevolking in het algemeen. De kritiek van de CWI op Verzoeker dat hij het sterfgeval gebruikt om zijn klacht mede aan op te hangen, heeft geen formele of inhoudelijke basis, getuigt van partijdigheid jegens Verzoeker en ondermijnt het waarborgen van de wetenschappelijke integriteit, aldus Verzoeker. Anders dan de CWI heeft overwogen is nieuw feitenonderzoek volgens hem op dit punt niet nodig. Hij wijst er ook op dat de stelling niet is voorzien van bronvermelding. Volgens hem kan opzettelijk handelen worden afgeleid uit de situatie, omdat Betrokkenen in geval van een vergissing hun publicatie wel zouden hebben gerectificeerd of ingetrokken hetgeen zij niet hebben gedaan.
13. Met betrekking tot klachtonderdeel 2 (weergave Verzoekers onderzoek) betoogt Verzoeker dat het onzorgvuldig presenteren van bronnen geen kwestie is van wetenschappelijk verschil van inzicht. Hiertoe wijst hij, naast norm 34 die hij in zijn oorspronkelijke klacht reeds noemde, op normen 17 (zorg dat bronnen controleerbaar zijn) en 23 (beschrijf eerlijk, zorgvuldig en zo transparant mogelijk de data die verzameld zijn voor en/of gebruikt zijn in het onderzoek) uit de gedragscode.
14. Over klachtonderdeel 3 (weergave onderzoek derde) stelt Verzoeker dat de technische inhoud hier niet het punt is, maar dat Betrokkenen op een misleidende manier een bron hebben gebruikt.
15. Over klachtonderdeel 4 (verzwijgen kennis) stelt Verzoeker dat sprake is van relevante niet-gerapporteerde data. Hij kan zich daarom niet vinden in de overweging van de CWI dat dit een professioneel verschil van opvatting betreft.
16. Over klachtonderdeel 5 (foutieve chronologie) stelt Verzoeker dat Betrokkenen data hebben verzonnen in strijd met normen 19 en 21.
17. Over klachtonderdeel 6 (retorische misleiding) stelt Verzoeker dat het hem niet ging om jargon maar om retoriek. Ook hier ontbreekt bronvermelding, aldus Verzoeker.
Standpunt Bestuur
18. Het Bestuur verwijst naar het voorlopig oordeel en kan zich nog steeds vinden in de overweging van de CWI dat de klacht een wetenschappelijk-inhoudelijke discussie betreft die niet thuishoort in een klachtenprocedure, waarbij rekening dient te worden gehouden met het feit dat het rapport van Betrokkenen niet is gericht op het achterhalen van de feitelijke toedracht van de ramp waarover Verzoeker zijn beschouwingen heeft gepubliceerd. Het Bestuur weerspreekt dat de CWI in haar advies suggereert dat nieuw feitenonderzoek moet plaatsvinden met betrekking tot het overlijden van een hulpverlener. Het Bestuur stelt ook dat het niet partijdig is, maar de onschuldpresumptie hanteert.
Standpunt Betrokkenen
19. Betrokkenen stellen zich op het standpunt dat Verzoeker enkele elementen uit hun rapport aangrijpt om zelf zeer uitvoerig een eigen reconstructie van gebeurtenissen tijdens de ramp te geven en dat hij deze reconstructie vervolgens gebruikt om een schending van de wetenschappelijke integriteit te constateren bij Betrokkenen. Zij herkennen zich niet in het beeld dat Verzoeker schetst en stellen dat zij goed kunnen uitleggen waarom zij de betreffende zin over de hulpverlener zo hebben verwoord in het rapport.
20. Betrokkenen wijzen het LOWI erop dat Verzoeker twee keer eerder hun wetenschappelijke integriteit in twijfel heeft getrokken in de brieven van 31 maart 2023 (tijdens looptijd onderzoek, waarin hij reeds vraagt om de onderzoeksopdracht in te trekken) en van 18 december 2023 (na publicatie onderzoeksrapport). Deze brieven heeft Verzoeker niet met Betrokkenen gedeeld, maar wel verstuurd aan hun opdrachtgever en gepubliceerd op onder andere researchgate.net. De brieven staan vol met dezelfde reconstructies, aannames en redeneringen als die in Verzoekers klacht. Betrokkenen wijzen ook op een bericht van Verzoeker op sociale media waaruit zou blijken dat hij zichzelf ziet als ‘concurrent’ van het onderzoek van Betrokkenen. Volgens Betrokkenen is dat zijn goed recht, maar volgt uit geaccepteerde normen van (wetenschappelijke) discussie dan wel dat hij hen als onderzoekers had kunnen benaderen met vragen over hun onderzoek. Betrokkenen benadrukken dat het een goede (wetenschappelijke) praktijk is om bij verschillen van opvatting het gesprek op te zoeken en niet onmiddellijk de integriteit van onderzoekers ter discussie te stellen.
Oordeel LOWI
21. Het LOWI constateert met Betrokkenen dat Verzoeker naar aanleiding van enkele elementen uit het rapport zelf zeer uitvoerig een eigen reconstructie geeft van gebeurtenissen tijdens de ramp. Omdat Verzoeker zich heeft verdiept in de reconstructie van de ramp en hierover heeft gepubliceerd, lijkt het in deze zaak in eerste instantie op de situatie waarin sprake is van verschil van inzicht tussen wetenschappers die dat niet in een klachtenprocedure moeten ‘uitvechten’ maar in het daarvoor bestemde wetenschappelijke forum.
22. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen in advies 2023-12 kunnen in een debat tussen wetenschappers echter alsnog normen van wetenschappelijke integriteit worden geschonden. Om te beoordelen of in dit geval sprake is van een dergelijke situatie, is het LOWI per klachtonderdeel nagegaan of de punten die daarin naar voren worden gebracht inderdaad slechts een verschil van opvatting zijn tussen onderzoekers die zich met hetzelfde onderwerp hebben beziggehouden of dat toch sprake is van schending van normen van wetenschappelijke integriteit.
23. Na bestudering van de zes klachtonderdelen is het LOWI van oordeel dat Betrokkenen geen normen van wetenschappelijke integriteit hebben geschonden. Alle klachtonderdelen gaan over de beschrijving van de gebeurtenissen en de feitelijke situatie ter plekke op het moment van de ramp. Verzoeker vindt dat Betrokkenen op bepaalde plaatsen in deze beschrijving preciezer en vollediger had moeten formuleren om de feitelijke situatie en de bronnen waarop zij zich baseren recht te doen en stelt ook dat Betrokkenen een regelrechte fout hebben gemaakt bij het overnemen van informatie uit een bepaalde bron. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen in eerder genoemd advies 2023-12, gaat het bij normen van wetenschappelijke integriteit om een ondergrens. Wetenschappers kunnen veelal eerlijker, zorgvuldiger, transparanter, onafhankelijker en verantwoordelijker handelen en rapporteren, maar het is niet juist om te stellen dat het daarmee om een vermeende schending van de wetenschappelijke integriteit gaat. In deze zaak geldt dat naar het oordeel van het LOWI ook voor de kritiek die Verzoeker uit op Betrokkenen. Wellicht hadden zij de reconstructie van de ramp – hetgeen niet de focus van het onderzoeksrapport betrof – nog zorgvuldiger kunnen opschrijven, maar hierbij zijn naar het oordeel van het LOWI geen normen uit de gedragscode geschonden. Voor zover Betrokkenen een fout hebben gemaakt bij het overnemen van informatie uit een bepaalde bron, overweegt het LOWI dat de vindplaats van de informatie correct staat vermeld zodat de informatie controleerbaar is en hierover gediscussieerd kan worden, zoals Verzoeker in zijn stukken ook doet. Van schending van normen van wetenschappelijke integriteit is daarmee geen sprake.
24. In zijn verzoek aan het LOWI gebruikt Verzoeker stevigere bewoordingen dan hij heeft gedaan in zijn klacht. Steviger ten opzichte van zijn oorspronkelijke klacht is de beschuldiging dat bronvermelding ontbreekt en dat Betrokkenen gegevens hebben verzonnen. Deze ernstige beschuldigingen missen naar het oordeel van het LOWI evenwel feitelijke grondslag. Steeds is sprake van verschil van inzicht in hoe de reconstructie van de ramp op onderdelen het beste kan worden weergegeven. Er is geen sprake van fingeren van data of van ontbrekende bronvermelding op plekken waar dit wel had gemoeten. Betrokkenen hebben aan het begin van het onderzoek duidelijk gemaakt op welke bronnen zij zich baseren en ook in de passages van hun reconstructie verwijzen zij voldoende zorgvuldig naar bronnen.
25. Gelet op het voorgaande is het LOWI van oordeel dat de klacht van Verzoeker ongegrond moet worden verklaard. Inhoudelijk is het LOWI het eens met de CWI dat hier geen sprake is van schending van normen van wetenschappelijke integriteit. De CWI heeft in haar advies echter geconcludeerd dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het LOWI komt tot een andere conclusie: de klacht is ongegrond. Dit komt omdat een (lichte) inhoudelijke toets nodig was om te kunnen vaststellen dat de klachtonderdelen niet gaan over een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit maar veel eerder gaan over een verschil van opvatting tussen onderzoekers die zich met hetzelfde onderwerp hebben beziggehouden. Uit het CWI-advies blijkt naar het oordeel van het LOWI overigens ook dat de CWI een dergelijke lichte inhoudelijke toets heeft uitgevoerd; de CWI heeft er alleen de verkeerde conclusie van niet-ontvankelijkheid aan verbonden. Het LOWI zal het Bestuur daarom adviseren om de klacht in het definitieve oordeel ongegrond te verklaren in plaats van niet-ontvankelijk.
Conclusie
26. Het verzoek is ongegrond. Het LOWI zal het Bestuur adviseren om Verzoekers klacht in het definitieve oordeel ongegrond te verklaren in plaats van niet-ontvankelijk.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. Verklaart het verzoek ongegrond;
II. Adviseert het Bestuur om de klacht definitief ongegrond te verklaren.
Aldus vastgesteld op 16 december 2024 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.