Categorieën
Advies

Advies 2024-15, 2024-16 en 2024-17

Promovendus (geneeskunde) komt in conflict met projectgroep. Er zijn klachten over en weer ingediend. Het LOWI acht twee klachtonderdelen van de projectgroep over de promovendus (m.b.t. auteurschap) gegrond en kwalificeert dit als bedenkelijk gedrag, maar niet als schending van de wetenschappelijke integriteit. Tegenklachten van de promovendus over de projectgroep zijn ongegrond.

naar aanleiding van de verzoeken van:

1. [Verzoeker]

over de aanvankelijke oordelen van

2. de Raad van Bestuur van het Erasmus MC (2024-15)
3. de Raad van Bestuur van het Leids Universitair Medisch Centrum (2024-16)
4. het College van Bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam (2024-17)

Procesverloop

Op 27 oktober 2022 hebben [Betrokkene 1, Betrokkene 2, Betrokkene 3 en Betrokkene 4] (hierna zowel ‘de groep klagers’ als Betrokkenen genoemd) een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van het Erasmus MC (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Verzoeker].

Verzoeker heeft op zijn beurt klachten ingediend over de individuele leden van deze groep klagers. Deze tegenklachten zijn ingediend bij de desbetreffende ziekenhuizen of universiteiten waaraan de leden van de groep klagers zijn verbonden. Dit betrof onder meer de klacht van 31 januari 2023 over [Betrokkene 1] die Verzoeker heeft ingediend bij de CWI van het LUMC en de klacht van 1 februari 2023 over [Betrokkene 2] die Verzoeker heeft ingediend bij de CWI VU-VUmc.

In opdracht van de verschillende instellingsbesturen die bij al deze klachten zijn betrokken, zijn de klachten gezamenlijk behandeld door de CWI VU-VUmc. Hiertoe is een ad hoc commissie samengesteld die bestond uit de voorzitters van de CWI’s van VU-VUmc, Universiteit Leiden/LUMC en het Erasmus MC. De CWI heeft op 27 november 2023 geadviseerd om vier van de zes klachtonderdelen tegen Verzoeker gegrond te verklaren en de overige twee klachtonderdelen tegen Verzoeker alsmede alle tegenklachten van Verzoeker ongegrond te verklaren.

Hierna zijn onder meer de volgende aanvankelijke oordelen gegeven:

  • De Raad van Bestuur van het Erasmus MC heeft op 16 januari 2024 voorlopig besloten dat de klacht van de groep klagers tegen Verzoeker gegrond is, in zoverre dat er sprake is van het niet-naleven van normen uit de gedragscode en dat dit kwalificeert als bedenkelijk gedrag (zaak 2024-15);
  • De Raad van Bestuur van het LUMC heeft op 22 januari 2024 voorlopig besloten om de klacht van Verzoeker tegen [Betrokkene 1] ongegrond te verklaren (zaak 2024-16);
  • Het College van Bestuur van de VU heeft op 12 december 2023 voorlopig besloten om de klacht van Verzoeker tegen [Betrokkene 2] ongegrond te verklaren (zaak 2024-17).

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 22 januari 2024 verzocht advies uit te brengen over deze aanvankelijke oordelen.

Het LOWI heeft op 5 februari 2024 besloten het verzoek om te adviseren over deze drie aanvankelijke oordelen in behandeling te nemen.

Alle partijen hebben hierna in de verschillende schriftelijke ronden (verzoek, verweer, reactie op verweer, laatste reactie) hun visie op deze zaken naar voren gebracht en op elkaars standpunten gereageerd voor zover zij dat wensten. Omwille van de leesbaarheid van dit procesverloop wordt hier niet per zaak en dossierstuk uitgesplitst wie waarop heeft gereageerd. De standpunten van partijen zoals uiteengezet in de door hen ingediende stukken, worden weergegeven in de overwegingen van dit advies.

Na het doorlopen van de schriftelijke ronden heeft het LOWI de zaken 2024-15, 2024-16 en 2024-17 besproken in zijn vergadering van 24 april 2024. In deze vergadering kwam het LOWI tot de conclusie dat het op basis van het dossier met enkele feitelijke vragen in zaak 2024-15 bleef zitten. Daarom zijn er op 13 mei 2024 schriftelijke vragen aan de Raad van Bestuur van het Erasmus MC gesteld. De zaken 2024-16 en 2024-17 zijn zo lang aangehouden.

Nadat de Raad van Bestuur van het Erasmus MC op deze vragen had geantwoord en partijen op deze beantwoording hadden gereageerd, heeft het LOWI de zaken opnieuw besproken in zijn vergadering van 14 juni 2024. Daar is besloten dat het LOWI zich – ook met deze extra schriftelijke informatie – nog altijd onvoldoende geïnformeerd achtte om tot advisering over te gaan en dat een hoorzitting in zaak 2024-15 noodzakelijk was.

De hoorzitting vond plaats op 5 juli 2024. Dit betrof een digitale hoorzitting. Naar aanleiding van de hoorzitting heeft Verzoeker op 6 juli 2024 nadere stukken aan het LOWI toegezonden. Het LOWI heeft deze stukken buiten beschouwing gelaten.

De Raad van Bestuur van het LUMC en het College van Bestuur van de VU zijn over deze hoorzitting geïnformeerd. Hen is te kennen gegeven dat het LOWI in beginsel binnen zes weken na de datum van de hoorzitting, uiterlijk 16 augustus 2024, advies zal uitbrengen in alle drie de zaken.

Overwegingen

Inleiding

1. Deze zaak gaat om een multicenter onderzoek naar een nieuwe operatiemethode voor [een bepaalde aandoening]. Het projectteam voor dit onderzoek bestaat uit wetenschappers en chirurgen van verschillende (academische) ziekenhuizen en universiteiten waartussen al langer een samenwerkingsverband bestaat. Het onderzoek dat in deze zaak centraal staat, ging in 2015/2016 van start nadat voor het onderzoeksproject goedkeuring was verkregen van de METC van de VU en financiering was ontvangen door ZonMw.

2. De METC-goedkeuring en financiering maakte het mogelijk om patiënten tot één jaar na hun operatie te volgen. Om dit te kunnen doen is aan patiënten gevraagd om een vragenlijst in te vullen. De ingevulde vragenlijsten werden opgenomen en bewaard in een database die in beheer was bij de VU via een extern bedrijf met wie de VU een contract had afgesloten. Verderop in dit advies worden deze data ook wel de éénjaarsdata genoemd. In de projectgroep is gaandeweg besloten om patiënten langer te volgen dan één jaar. Na een nieuwe goedkeuring van de METC van de VU – die gold voor alle deelnemende centra – zijn onder meer tweejaarsdata verzameld.

3. Betrokkenen (de groep aanvankelijke klagers) zijn allemaal lid van het projectteam.

4. Verzoeker is tijdens zijn studie geneeskunde en uiteindelijk als buitenpromovendus bij het multicenter onderzoek betrokken geraakt.

5. Verzoeker was student-assistent van één van de leden van de projectgroep, [dr. X], die destijds aan het Erasmus MC was verbonden. Als student-assistent droeg Verzoeker in eerste instantie bij aan de feitelijke organisatie van het onderzoek. Hierna groeide zijn wetenschappelijke betrokkenheid bij het onderzoek. Er volgden voor Verzoeker mede ten behoeve van het onderzoeksproject verschillende aanstellingen aan verschillende (academische) ziekenhuizen, waaronder het Erasmus MC.

6. [Dr. X] is het enige lid van het projectteam dat geen onderdeel uitmaakt van de groep klagers.

7. Het was de bedoeling dat Verzoeker als buitenpromovendus aan het LUMC zou promoveren. Beoogd promotoren waren [Betrokkene 1 en Betrokkene 2]. Beoogd co-promotoren waren [dr. X] en [Betrokkene 3]. De dagelijkse begeleiding van Verzoeker werd voornamelijk door [dr. X] gedaan. Verzoeker heeft echter nooit formeel als buitenpromovendus ingeschreven gestaan bij het LUMC.

8. Naast zijn wetenschappelijke werk heeft Verzoeker ook klinisch werk verricht, onder meer in het LUMC. Verzoeker stond voor dit klinische werk als ANIOS onder eindverantwoordelijkheid van zijn beoogd promotor [Betrokkene 1]. In deze klinische context heeft zich een ernstige complicatie voorgedaan bij een operatie waar Verzoeker bij betrokken was.

9. Tussen Verzoeker en zijn beoogd promotor [Betrokkene 1] is hierna een conflict ontstaan. Volgens [Betrokkene 1] ligt de oorzaak van dit conflict in Verzoekers gebrek aan zelfreflectie over de opgetreden complicatie. Volgens Verzoeker ligt de oorzaak van het conflict hierin dat er op verzoek van [Betrokkene 1] in Verzoekers kluisje in het Erasmus MC is ingebroken. Vanaf dat moment is er volgens Verzoeker een vertrouwensbreuk ontstaan.

10. Dit conflict heeft gevolgen gehad voor het promotieonderzoek van Verzoeker. Verzoeker wil niet langer aan het LUMC promoveren, omdat hij meent dat [Betrokkene 1] hem daar heeft zwartgemaakt zoals Verzoeker tijdens de hoorzitting bij het LOWI heeft toegelicht. Verzoeker heeft inmiddels zicht op verdediging van zijn proefschrift aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hiertoe is een hoogleraar van buiten het projectteam, [prof. Y], door het College voor Promoties op 5 juni 2024 aangewezen als promotor van Verzoeker. Deze aanwijzing geldt onder verschillende voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de procedure bij het LOWI moet zijn afgerond en dat de uitkomst daarvan niet mag zijn dat er sprake was van schending van de wetenschappelijke integriteit door Verzoeker.

11. Het conflict deed zich ook voelen in de (samenwerking in de) projectgroep. Volgens Verzoeker hebben de andere leden van de projectgroep die de klachten tegen hem hebben ingediend zich uit loyaliteit achter [Betrokkene 1] geschaard en zich tegen Verzoeker gekeerd.

12. De discussie over wetenschappelijke integriteit die in deze zaak centraal staat, gaat met name over het onderzoek waarvoor de tweejaarsdata zijn gebruikt. Zoals de groep klagers tijdens de hoorzitting bij het LOWI naar voren heeft gebracht staat de kwaliteit van het wetenschappelijke werk van Verzoeker met betrekking tot de éénjaarsdata wat hen betreft buiten deze voorliggende zaak, maar gaat het hen om herhaaldelijke misstappen die Verzoeker daarna zou hebben begaan.

13. Met deze misstappen doelt de groep klagers kort gezegd hierop dat Verzoeker in hun ogen solistisch te werk gaat en zich niet houdt aan normen van wetenschappelijke integriteit die gaan over samenwerken en auteurschap. Verzoeker meent op zijn beurt dat hij wordt gedemoniseerd door de groep klagers die bovendien zelf bepaalde afspraken en verplichtingen niet zijn nagekomen.

Klachten

Zaak 2024-15

14. De klacht van de groep klagers valt uiteen in zes onderdelen. Twee klachtonderdelen zijn volgens de CWI ongegrond en vier gegrond. Verzoeker richt zich bij het LOWI tegen de gegronde klachtonderdelen. Deze gaan over het volgende:

  • de database met tweejaarsdata
  • auteurschap bij een infographic (éénjaarsdata)
  • auteurschap bij een manuscript over een subgroepanalyse (tweejaarsdata)
  • abstracts die voor diverse congressen zijn ingediend (tweejaarsdata)
    Omdat de ongegronde klachtonderdelen bij het LOWI niet meer, of slechts zijdelings, aan bod zijn gekomen, worden deze in het LOWI-advies verder ook niet weergegeven.

Zaken 2024-16 en 2024-17

15. Verzoeker klaagt dat [Betrokkene 1 en Betrokkene 2] hem ‘intentioneel demoniseren’. Hiertoe voert hij verschillende argumenten aan. Ook klaagt Verzoeker dat [Betrokkene 1 en Betrokkene 2] zich niet hebben gehouden aan afspraken over auteurschap. Volgens Verzoeker was de afspraak dat hij eerste auteur zou worden voor de twee jaar follow-up studie waarvoor Verzoeker zelfstandig en zonder betaling alle data had verzameld en geanalyseerd en zelf een concept had geschreven, maar dat Verzoeker vanwege het conflict niet als auteur kan optreden. Verder klaagt hij dat [Betrokkene 1 en Betrokkene 2] ten onrechte een prijs hebben ontvangen voor een abstract dat Verzoeker in eerste instantie had ingediend voor een Europees congres maar dat hij later met het oog op het lopende mediationtraject had teruggetrokken. Volgens Verzoeker hebben [Betrokkene 1 en Betrokkene 2] dit abstract alsnog ingediend / gepresenteerd en de prijs die eigenlijk aan Verzoeker toekwam in ontvangst genomen. Tot slot klaagt Verzoeker dat [Betrokkene 1 en Betrokkene 2] zich niet hebben gehouden aan budgetafspraken voor het promotieonderzoek van Verzoeker.

16. Over [Betrokkene 2] klaagt Verzoeker ook nog dat hij onderzoeksdata niet goed heeft gearchiveerd, dat hij het promotiereglement niet heeft gevolgd toen hij zich terugtrok als tweede promotor en dat hij vertrouwelijke e-mails heeft doorgestuurd.

CWI-advies

Zaak 2024-15

17. Volgens de CWI heeft Verzoeker zich de database niet toegeëigend zoals de groep klagers had gesteld en heeft Verzoeker het databestand overgedragen aan de projectgroep. Volgens de CWI ligt het eerder voor de hand dat de projectgroep behoefte had aan de medewerking van Verzoeker om de databases uit te leggen en om instructies te geven over het gebruik van de database, dan dat het de groep klagers te doen is om het overdragen van de database. De CWI stelt vervolgens vast dat Verzoeker niet heeft geholpen met uitleg en instructies. De CWI acht dit in strijd met norm 25 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 (hierna: gedragscode): “werk eraan mee dat data waarvoor dat gepast is, overeenkomstig de FAIR-beginselen vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar zijn.”

18. De CWI overweegt verder dat het uit de stukken niet heeft kunnen afleiden dat leden van de projectgroep toestemming hebben gegeven voor de publicatie van een infographic die Verzoeker in strijd met norm 32 van de gedragscode (“alle auteurs moeten de definitieve versie van het wetenschappelijke product hebben goedgekeurd”) heeft gepubliceerd. Dergelijke goedkeuring was volgens de CWI wel nodig, omdat het ging om een weergave van [de éénjaarsdata] waarbij zij als co-auteur waren betrokken.

19. Over het manuscript over de subgroepanalyse overweegt de CWI dat Verzoeker de leden van de projectgroep ten onrechte niet daarbij heeft betrokken als beoogd co-auteur.

20. De CWI stelt tot slot vast dat de groep klagers geen toestemming had gegeven voor de diverse abstracts die Verzoeker bij congressen had
ingediend. Verzoeker had hen in de gelegenheid moeten stellen om een wezenlijke bijdrage te leveren om als co-auteur te kunnen kwalificeren waarna zij de definitieve versie van de abstract hadden kunnen beoordelen. Volgens de CWI heeft Verzoeker norm 29 geschonden: “Doe recht aan een ieder die aan het onderzoek en het verkrijgen en/of verwerken van de data heeft bijgedragen”.

Zaken 2024-16 en 2024-17

21. De CWI heeft verschillende klachtonderdelen van Verzoeker buiten beschouwing gelaten omdat die geen betrekking zouden hebben op een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit. Het gaat hierbij om de klachtonderdelen over ‘intentioneel demoniseren’, het promotiereglement, het doorsturen van vertrouwelijke e-mails, en over de budgetafspraken voor Verzoekers promotieonderzoek. De CWI overweegt verder dat de projectgroep het eerste auteurschap aan Verzoeker mocht onthouden voor een manuscript over kosteneffectiviteit waarbij gebruik is gemaakt van de tweejaarsdata, omdat is gebleken dat Verzoeker niet heeft samengewerkt met een gezondheidseconoom / econometrist terwijl dit voor het soort analyse dat Verzoeker heeft verricht wel nodig is en ook was afgesproken dat Verzoeker dat zou doen. De CWI acht het verder niet onredelijk dat de projectgroep ervoor heeft gekozen om tijdens het Europese congres een abstract te presenteren over de éénjaarsdata, nadat Verzoeker zonder toestemming van de projectgroep een abstract had ingediend over de tweejaarsdata (en dat vervolgens ook weer had ingetrokken). Het abstract dat de projectgroep heeft gepresenteerd was een samenvatting van de eerder verschenen publicaties over de éénjaarsdata waaraan de onderzoeksgroep en Verzoeker een wezenlijke bijdrage hadden geleverd.

Voorlopige oordelen

Zaak 2024-15

22. Het Bestuur van het Erasmus MC volgt het advies van de CWI op en besluit dat de klacht tegen Verzoeker gegrond is, in zoverre dat er sprake is van het niet naleven van normen uit de gedragscode en dat dit kwalificeert als ‘bedenkelijk gedrag’.

Zaak 2024-16

23. Het Bestuur van het LUMC neemt de overwegingen waarop het CWI-advies is gebaseerd over en verklaart de klacht van Verzoeker tegen [Betrokkene 1] ongegrond.

Zaak 2024-17

24. Het Bestuur van de VU neemt het CWI-advies over en verklaart de klacht van Verzoeker tegen [Betrokkene 2] ongegrond.

Verzoek

Zaak 2024-15

25. Verzoeker betwist dat hij onder academische verantwoordelijkheid van het Erasmus MC valt en stelt dat niet duidelijk is onder wiens academische verantwoordelijkheid hij wel zou vallen. Verder richt hij zich tegen de gegrond verklaarde klachtonderdelen en betoogt daartoe als volgt:

  •  De CWI heeft het klachtonderdeel over de database met tweejaarsdata te verstrekkend geïnterpreteerd. Nu is komen vast te staan dat Verzoeker de database aan de projectgroep heeft verstrekt en niet zelf heeft toegeëigend, had dit klachtonderdeel ongegrond moeten worden verklaard;
  • Omdat de infographic geen wetenschappelijk artikel is, maar een prent ter ondersteuning van het artikel is auteurschap volgens Verzoeker niet aan de orde. Verder wijst hij erop dat de projectgroep duidelijk in de acknowledgements staat vermeld;
  • Door het klachtonderdeel over de subgroepanalyse gegrond te verklaren, is de CWI inconsequent in haar advies. Het manuscript over de subgroepanalyse betrof immers net zo goed een concept als het manuscript over de tweejaarsdata waarover de CWI heeft geoordeeld dat vanwege de conceptstatus van het artikel geen sprake kan zijn van een normschending. Verder heeft de CWI Verzoekers bewijs niet bekeken dat hij de subgroepanalyse zou doen;
  • De CWI heeft zich bij het klachtonderdeel over de abstracts mede gebaseerd op een interview en een foto waaruit zou blijken dat Verzoeker een abstract heeft gepresenteerd op een Amerikaans congres. De persoon op deze foto is echter niet Verzoeker, maar iemand anders. Dat de CWI dit niet heeft gezien acht Verzoeker onzorgvuldig.

Zaken 2024-16 en 2024-17

26. Verzoeker betoogt dat de CWI ten onrechte alleen heeft geoordeeld over het klachtonderdeel over de database met tweejaarsdata die afkomstig is van de groep klagers, maar niet heeft geoordeeld over de tegenklacht van Verzoeker over databeheer.

27. Verzoeker betoogt dat het auteurschap voor het artikel over kosteneffectiviteit al eerder aan hem werd onthouden, nog voordat Verzoeker de data zelfstandig en zonder betrokkenheid van deskundigen op het gebied van kosteneffectiviteit had geanalyseerd. Auteurschap werd hem dus al ontnomen voordat zich de omstandigheid voordeed die volgens de CWI rechtvaardigt dat aan Verzoeker het auteurschap werd onthouden.

28. Verzoeker betoogt ook dat de CWI met het oordeel over het abstract dat de projectgroep op een Europees congres heeft gepresenteerd, eraan voorbij gaat dat Verzoeker met dit abstract niet als auteur werd erkend terwijl het abstract volledig door Verzoeker werd geschreven.

Beoordeling LOWI

Algemeen

29. Het LOWI ziet aanleiding om eerst enige algemene beschouwingen te geven en conclusies te trekken en deze vervolgens bij de beoordeling van het verzoek te betrekken.

30. Het LOWI ziet zich geconfronteerd met een zeer omvangrijk dossier met veel (mail)correspondentie, verwijten, beschuldigingen en discussies over feiten.

31. Om meer inzicht te krijgen in de feiten heeft het LOWI besloten om na het stellen van schriftelijke vragen ook nog een hoorzitting te houden, ook al had de CWI reeds alle betrokkenen gehoord. Die hoorzitting heeft het bestaan van een diepe verdeeldheid tussen Verzoeker en Betrokkenen bevestigd. Over veel feiten blijven partijen het oneens. Complicerende factor daarbij is dat Verzoeker veelvuldig verwijst naar zijn contacten met [dr. X] met wie hij ook na het conflict langdurig en nauw heeft samengewerkt en dat Verzoeker zich beroept op mededelingen die [dr. X] zou hebben gedaan. Omdat [dr. X] niet beschikbaar was om aan de hoorzitting bij het LOWI deel te nemen omdat hij geen toegevoegde waarde zag voor zijn aanwezigheid, is tijdens de hoorzitting gesproken over het alsnog horen van [dr. X] of het stellen van vragen aan hem. Dit zou echter een aanzienlijke vertraging betekenen, terwijl Verzoeker heeft aangegeven (zie overweging 10) dat hij concreet zicht heeft op een promotie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam alwaar het College voor Promoties reeds een promotor voor hem heeft aangewezen. Verzoeker heeft met het oog op zijn aanstaande verdediging belang bij voortvarende advisering door het LOWI. Onder meer om die reden heeft het LOWI ervan afgezien om [dr. X] opnieuw (de CWI had hem immers ook al gehoord) te horen of vragen aan hem te stellen.

32. Reden dat van het opnieuw horen van [dr. X] kan worden afgezien is ook dat het LOWI inmiddels uit het dossier en de hoorzitting voldoende informatie heeft om het navolgende beeld te vormen.

33. De verhouding tussen Verzoeker en Betrokkenen is ernstig verstoord. Het is niet zo eenvoudig om de klachten van partijen over en weer te beoordelen, gelet op het ontbreken van consensus over de feiten en het ontbreken van duidelijkheid over (een van die) feiten zelf.

34. Een voorbeeld hiervan is de discussie over de database. Waar de klacht van Betrokkenen aanvankelijk ging over een weigering van Verzoeker om de database met tweejaarsdata te overhandigen aan de projectgroep, blijkt vervolgens dat de projectgroep wel over een versie van de database beschikt, maar niet over het juiste wachtwoord om zichzelf toegang te verschaffen. Verzoeker zegt dat het wachtwoord bij de projectgroep bekend is, maar het enige bekende wachtwoord blijkt niet het juiste te zijn waardoor er voor de projectgroep nog altijd geen toegang tot de database met tweejaarsdata is. Ook blijkt dat de kopie van de database met tweejaarsdata die in het bezit was van Verzoeker, niet langer bestaat. Ten aanzien van die versie stelt Verzoeker op de hoorzitting – en bevestigt hij dat nog een keer desgevraagd – dat hij deze database heeft vernietigd in opdracht van [Betrokkene 1 en Betrokkene 2] en op mondeling verzoek van [prof. Y] die een rol speelde in het mediationtraject. Dat hij Verzoeker zou hebben opgedragen om de database te vernietigen wordt vervolgens weer ontkend door [Betrokkene 1 en Betrokkene 2]. De e-mail waarop Verzoeker wijst waarin [Betrokkene 2] bevestigt dat de projectgroep over de database beschikt en waarin onder meer staat ‘en daarmee komt onze eis te vervallen’, zag Verzoeker weliswaar als bevestiging dat hij de database inderdaad moest verwijderen, maar echt overtuigend blijkt hier naar het oordeel van het LOWI niet uit dat [Betrokkene 1 en Betrokkene 2] inderdaad opdracht hebben gegeven om de kopie van de database die Verzoeker in zijn bezit had te vernietigen. Los van het feit dat deze gang van zaken blijk geeft van een weinig zorgvuldig datamanagement door de projectgroep, waar Verzoeker in zijn tegenklacht met zoveel woorden ook over heeft geklaagd, is voor het LOWI lastig om vast te stellen om welke versie van de dataset het gaat waarvan het wachtwoord kwijt is en in hoeverre de verwijten aan het adres van Verzoeker hout snijden. Dit alles laat onverlet dat het zeer ongelukkig is dat er tussen partijen geen oplossing gevonden lijkt te kunnen worden om de projectgroep opnieuw toegang te geven tot de dataset en dat – dit is althans de indruk die het LOWI heeft – Verzoeker ook niet actief zoekt naar een oplossing in deze.

35. Het merendeel van de over en weer geuite verwijten die in de procedure bij het LOWI nog ter discussie staan, gaat over auteurschap bij (voorgenomen) publicaties. Het verwijt van de groep klagers aan Verzoeker is dat hij hen in een aantal gevallen ten onrechte niet heeft betrokken als co-auteur. In andere gevallen is de klacht dat verzoeker leden van de projectgroep als co-auteur heeft opgevoerd zonder dat zij hiervan op de hoogte waren. Tijdens de hoorzitting bij het LOWI hebben Betrokkenen verduidelijkt dat het hen vooral om dit laatste gaat. Zij vinden dat Verzoeker de grenzen van wetenschappelijke integriteit heeft overschreden doordat hij bij verschillende (voorgenomen) publicaties over de tweejaarsdata de projectgroep als co-auteur opvoert zonder dat zij hiervan afwisten en hierbij betrokken zijn geweest. Dit is volgens Betrokkenen te meer problematisch nu de projectgroep vanwege de wachtwoordkwestie geen toegang heeft tot de database met de tweejaarsdata en de data-analyse die Verzoeker heeft gedaan en waarop de publicaties zijn gebaseerd niet kan controleren. Verzoeker heeft in reactie op deze klachtonderdelen veelvuldig verwezen naar overleg met [dr. X] en daarbij aangegeven dat hij met dergelijk overleg kon volstaan. Volgens Verzoeker treft hem geen verwijt en kan hij als promovendus niet worden geacht zich bezig te houden met de vraag wie als auteur bij publicaties betrokken moet worden. Het LOWI vindt het een relevant feit dat [dr. X] als Verzoekers beoogd co-promotor en dagelijks begeleider het eerste aanspreekpunt vormde voor Verzoeker en dat hij grote waarde hechtte aan diens opmerkingen. Zeker in de ingewikkelde situatie die in de projectgroep was ontstaan vanwege het conflict, is dit een relevant feit. Tegelijkertijd kan dit naar het oordeel van het LOWI niet de eigen verantwoordelijkheid van Verzoeker wegnemen voor het naleven van normen van auteurschap en wetenschappelijke integriteit. Daarvoor is Verzoeker, zeker in de gevallen waarin hij eerste auteur was, zelf verantwoordelijk. Het LOWI acht hierbij van belang dat het gaat om meerdere publicaties waarbij Verzoeker auteurschapskwesties worden verweten en dat Verzoeker zeer regelmatig publiceert. Het beeld van Verzoeker als een nog onervaren promovendus van wie het gezien zijn afhankelijke positie begrijpelijk is dat hij nagenoeg blindelings op zijn dagelijks begeleider vaart – daargelaten of [dr. X] inderdaad steeds de keuzes voor auteurschappen bepaalde zoals Verzoeker stelt – weerspiegelt naar het oordeel van het LOWI onvoldoende de reële situatie waarin Verzoeker zich bevond. Voor zover sprake is van handelen in strijd met de regels van auteurschap – en dit zal bij de verschillende klachtonderdelen hierna aan de orde komen – is Verzoeker naar het oordeel van het LOWI daarvoor zelf verantwoordelijk en kan hij op het schenden van normen van wetenschappelijke integriteit worden aangesproken.

36. Het LOWI zal hierna de verschillende onderdelen uit het verzoek bespreken en afsluiten met een conclusie.

Academische verantwoordelijkheid

37. Volgens Verzoeker is niet duidelijk onder wiens academische verantwoordelijkheid hij valt.

38. Volgens het Bestuur van het Erasmus MC valt Verzoeker onder zijn verantwoordelijkheid. Onder verwijzing naar de Meldingsregeling Wetenschappelijke Integriteit Erasmus MC stelt het Bestuur dat Verzoeker een ‘werknemer’ is zoals bedoeld in artikel 1 van die regeling. Verzoeker heeft weliswaar geen dienstverband gehad, maar gelet op de gastvrijheidsovereenkomst is hij wel ‘anderszins werkzaam (geweest) onder verantwoordelijkheid van het Erasmus MC’. Ook wijst het Bestuur op het feit dat [dr. X], de dagelijks begeleider en supervisor van Verzoeker, bij het Erasmus MC in dienst was.

39. Uit het dossier blijkt dat Verzoeker veel verschillende aanstellingen heeft gehad aan verschillende Nederlandse instellingen. Naar het oordeel van het LOWI ligt de academische verantwoordelijkheid voor het wetenschappelijke werk dat Verzoeker in het kader van het multicenter onderzoek heeft verricht bij een van de betrokken Nederlandse instellingen en niet – zoals Verzoeker heeft gesuggereerd – bij een onderzoeksinstelling in [de Verenigde Staten] die Verzoeker vanaf een bepaald moment als affiliatie heeft opgevoerd. Het LOWI acht het begrijpelijk dat de verschillende betrokken instellingen – na enige onderlinge verwarring waarin het LUMC zich korte tijd ook nog academisch verantwoordelijk achtte – de academische verantwoordelijkheid kennelijk bij één van de betrokken instellingen hebben willen leggen. Dat dit het Erasmus MC is geworden (en niet het LUMC of de VU) acht het LOWI eveneens begrijpelijk en bovendien het meest passend gegeven de omstandigheden en de nauwe samenwerking met [dr. X].

40. Die omstandigheden zijn dat Verzoeker vanaf 20 december 2019 (na twee keer verlenging met een jaar) tot 1 december 2022 een gastvrijheidsovereenkomst had gesloten met het Erasmus MC. In die overeenkomst is als volgt aangegeven:

  • Verzoeker zal in deze periode werkzaam zijn ten behoeve van [een bepaalde afdeling];
  • De werkzaamheden betreffen wetenschappelijk onderzoek;
  • Verzoeker wordt onder het feitelijk gezag van het Erasmus MC gesteld; hij dient de opgedragen werkzaamheden op de aangegeven wijze te verrichten en is hierover verantwoording verschuldigd aan het Bestuur van het Erasmus MC.

Deze passages in de gastvrijheidsovereenkomst, die gold in de relevante periode waarover wordt geklaagd, ondersteunen naar het oordeel van het LOWI het standpunt van het Bestuur dat Verzoeker een ‘werknemer’ was als bedoeld in de Meldingsregeling, dat wil zeggen een persoon die werkzaam is geweest onder verantwoordelijkheid van het Erasmus MC en dat het Erasmus MC daarom de academische verantwoordelijkheid draagt.

41. Dat Verzoeker van februari 2017 tot februari 2021 ook gastvrijheid genoot aan het LUMC en van januari 2016 tot en met mei 2019 gastvrijheid genoot aan de VU, acht het LOWI geen doorslaggevende omstandigheden om te concluderen dat de academische verantwoordelijkheid niet bij het Erasmus MC maar bij een van de andere instellingen is gelegen. Hierbij betrekt het LOWI dat de gastvrijheidsovereenkomst met het Erasmus MC de voor de klacht relevante periode bestrijkt en dat de registratie van Verzoeker als promovendus bij het LUMC nooit officieel is doorgevoerd.

42. Dat de METC-goedkeuring afkomstig was van de VU en dat de éénjaarsdata bij de VU – via een extern bedrijf – in beheer waren, acht het LOWI evenmin doorslaggevende omstandigheden om te concluderen dat de academische verantwoordelijkheid niet bij het Erasmus MC zou liggen, zoals Verzoeker heeft gesteld. Hierbij betrekt het LOWI dat uit het dossier blijkt dat de METC-goedkeuring weliswaar vanuit de VU is gegeven, maar dat deze gold voor alle bij het onderzoek betrokken instellingen. Ook betrekt het LOWI hierbij dat het merendeel van de klachtonderdelen van Betrokkenen zien op de tweejaarsdata en niet op de éénjaarsdata. De tweejaarsdata waren via [dr. X] in beheer bij het Erasmus MC en niet bij de VU. Dat [dr. X] destijds ook aan het Erasmus MC was verbonden acht het LOWI net als het Bestuur een relevant ondersteunend feit. Om deze redenen valt het handelen van Verzoeker onder de verantwoordelijkheid van het Erasmus MC.

Database met tweejaarsdata

43. In vervolg op overweging 35 van dit advies, overweegt het LOWI als volgt. Het LOWI is van oordeel dat zowel Verzoeker als de projectgroep steken heeft laten vallen voor wat betreft het beheer van de tweejaarsdata. De klachten over en weer leiden voor het LOWI echter niet tot de conclusie dat één van de partijen norm 24 uit de gedragscode zou hebben geschonden (beheer de verzamelde data zorgvuldig en bewaar zowel de ruwe als de bewerkte versies gedurende een voor de discipline en methodologie passende termijn). Naar het oordeel van het LOWI weerspiegelt de gang van zaken rondom de database vooral een gebrekkige onderlinge communicatie die niet los kan worden gezien van het hoog opgelopen onderlinge conflict.

44. Het LOWI onderschrijft de stelling van Verzoeker dat de CWI het klachtonderdeel van Betrokkenen over de database te verstrekkend heeft geïnterpreteerd. De klacht dat Verzoeker zich de database zou hebben toegeëigend moet naar het oordeel van het LOWI ongegrond worden verklaard nu vast is komen te staan dat Verzoeker zijn versie van de database wel degelijk met de projectgroep heeft gedeeld. De feiten rondom de ‘wachtwoordkwestie’ blijven, ook na een uitvoerige bespreking daarvan tijdens de hoorzitting bij het LOWI, te wankel om op grond daarvan een normschending door Verzoeker aan te nemen.

45. De tegenklacht van Verzoeker dat [Betrokkene 2] de data niet goed heeft gearchiveerd moet naar het oordeel van het LOWI eveneens ongegrond worden verklaard, nu is gebleken dat de tweejaarsdata niet bij de VU maar – via [dr. X] die geen partij in deze zaak is – bij het Erasmus MC in beheer waren.

Infographic

46. Het LOWI onderschrijft het oordeel van de CWI (zie overweging 18 van dit advies) dat Verzoeker norm 32 van de gedragscode heeft geschonden door mede namens de projectgroep een infographic te publiceren zonder dat Betrokkenen hiervoor hun goedkeuring hebben gegeven. Het LOWI volgt Verzoeker niet in zijn stelling dat auteurschap hier niet aan de orde is omdat een infographic geen wetenschappelijk artikel maar (slechts) een ondersteunende prent is. De gedragscode is van toepassing op wetenschappelijk onderzoek in den brede. De infographic die is gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift valt hier naar het oordeel van het LOWI ook onder. Het LOWI volgt Verzoeker evenmin in zijn stelling dat er maar één auteur is, te weten hijzelf, en dat daarom toestemming van anderen niet nodig was. De infographic is immers ‘on behalf of’ en dus namens de projectgroep gepubliceerd.

Manuscript subgroepanalyse

47. Het LOWI volgt Verzoeker in zijn standpunt dat het klachtonderdeel over het manuscript over de subgroepanalyse ongegrond had moeten worden verklaard, omdat dit (net als het manuscript over de tweejaarsdata) nog een concept betrof. Voor voorgenomen publicaties met gebreken in het auteurschap geldt dat dit in beginsel nog niet leidt tot schending van normen van wetenschappelijke integriteit, zoals de CWI terecht heeft geoordeeld ten aanzien van een ander concept, het manuscript over de tweejaarsdata, waarvan het klachtonderdeel ongegrond is verklaard omwille van de conceptstatus van dat artikel. Hierbij betrekt het LOWI dat het Bestuur tijdens de hoorzitting niet heeft kunnen aangeven welke relevante verschillen er tussen de beide manuscripten zijn voor wat betreft hun conceptstatus die het verschil tussen de ongegrond- en gegrondverklaring van beide klachtonderdelen zou rechtvaardigen.

Abstracts voor diverse congressen

48. Het LOWI onderschrijft het CWI-advies dat Verzoeker in strijd met normen uit de gedragscode abstracts over kosteneffectiviteit (op basis van de tweejaarsdata) bij verschillende congressen heeft ingediend. Dit geldt zowel voor de abstracts waarop Betrokkenen niet als co-auteur staan vermeld (schending norm 29), als voor de abstracts waarop zij buiten hun medeweten om wel als co-auteur staan vermeld (schending norm 32). Verzoeker had Betrokkenen voorafgaand aan het indienen moeten betrekken bij zijn voornemen om abstracts in te dienen zodat zij hiervan op de hoogte waren, hieraan konden bijdragen en toestemming konden geven.

49. Voor Betrokkenen knelt in het bijzonder dat zij als co-auteur staan vermeld bij een abstract die Verzoeker had ingediend voor een Europees congres. Tijdens de hoorzitting bij het LOWI hebben Betrokkenen verduidelijkt dat dit een belangrijk congres is binnen hun vakgebied en dat [Betrokkene 1] tijdens dat congres werd geconfronteerd met het abstract waarvan hij niet op de hoogte was en waarin de tweejaarsdata werden geanalyseerd waartoe de projectgroep geen toegang meer had. Dit had niet zo mogen gebeuren en dit valt naar het oordeel van het LOWI Verzoeker te verwijten.

50. In Verzoekers betoog dat hij de abstracts (zoals die voor een congres in Noord-Amerika) heeft teruggetrokken en niet zelf tijdens de congressen heeft gepresenteerd, ziet het LOWI geen aanleiding om te concluderen dat het klachtonderdeel ongegrond zou moeten worden verklaard. Vast staat dat het met dit klachtonderdeel van Betrokkenen immers gaat om meerdere en gepubliceerde abstracts.

51. Het LOWI onderschrijft verder het oordeel van de CWI over Verzoekers tegenklacht dat het niet onredelijk is dat Betrokkenen ervoor hebben gekozen om tijdens het Europese congres [dr. X] een abstract te laten presenteren over de éénjaarsdata. Verzoekers betoog dat de CWI eraan voorbij gaat dat Verzoeker met dit abstract niet als auteur is erkend terwijl het abstract volledig door hem is geschreven, acht het LOWI niet onbegrijpelijk, maar leidt niet tot het oordeel dat de gedragscode is overtreden. Uit het dossier en de hoorzitting blijkt immers dat [Betrokkene 1] bij het Europese congres werd overvallen door het feit dat Verzoeker zonder toestemming en mede op naam van Betrokkenen een abstract had ingediend met wetenschappelijke analyses van de tweejaarsdata die voor Betrokkenen niet te controleren waren. De noodoplossing om [dr. X] tijdens dat congres in plaats daarvan dan maar te laten presenteren over kosteneffectiviteit op basis van de éénjaarsdata (waarover reeds gepubliceerd was) is in de ogen van het LOWI een begrijpelijke keuze. Gegeven deze omstandigheden en de lastige situatie waarin Verzoeker de projectgroep had gebracht, hebben Betrokkenen door voor deze noodoplossing te kiezen geen normen van wetenschappelijke integriteit geschonden door Verzoeker niet op het uiteindelijk gepresenteerde abstract over de éénjaarsdata te vermelden. Achteraf bezien ware het beter geweest dat de naam van Verzoeker op dit abstract was vermeld, maar gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden is dat onvoldoende om tot een schending te concluderen.

Tegenklacht Verzoeker over auteurschap bij kosteneffectiviteit

52. Verzoeker kan zich niet vinden in de overweging van de CWI dat de projectgroep het eerste auteurschap aan Verzoeker mocht onthouden voor een manuscript over kosteneffectiviteit waarbij gebruik is gemaakt van de tweejaarsdata, omdat is gebleken dat Verzoeker niet heeft samengewerkt met een deskundige op dit gebied terwijl dit voor het soort analyse dat Verzoeker heeft verricht wel nodig is en ook was afgesproken dat Verzoeker dat zou doen. Verzoeker betoogt dat [Betrokkene 1] hem al eerder het eerste auteurschap onthield, nog voordat zich bovengenoemde omstandigheid voordeed die volgens de CWI rechtvaardigt dat aan Verzoeker het auteurschap werd onthouden.

53. In hetgeen Verzoeker heeft aangevoerd ziet het LOWI geen aanleiding voor de conclusie dat zijn tegenklacht gegrond zou moeten worden verklaard. Het gaat hier immers opnieuw om een manuscript c.q. een fase voorafgaand aan publicatie. Er is geen sprake van een wetenschappelijke publicatie waarin aan Verzoeker ten onrechte (eerste) auteurschap is onthouden (vgl. overweging 47 van dit advies).

Conclusie

54. Uit het voorgaande volgt dat de klacht tegen Verzoeker gegrond is waar het gaat om de klachtonderdelen over de infographic (schending norm 32) en over de diverse abstracts (schending norm 29 en 32). De overige klachtonderdelen zijn ongegrond. De tegenklachten van Verzoeker tegen [Betrokkene 1 en Betrokkene 2] zijn ongegrond.

55. Verzoeker heeft naar het oordeel van het LOWI onzorgvuldig gehandeld met de schending van norm 29 en 32. Verzoeker heeft de wetenschappelijke integriteit niet geschonden, maar de vraag is dan nog wel of de normschendingen gekwalificeerd moeten worden als ‘lichte tekortkoming’ of als ‘bedenkelijk gedrag’ zoals we de kwalificaties kennen uit de gedragscode. Het LOWI heeft bij de weging van de normschending betrokken dat Verzoeker zich in een lastige situatie bevond vanwege het conflict in de projectgroep en gegeven zijn ondergeschikte positie als buitenpromovendus. Deze omstandigheden wegen naar het oordeel van het LOWI echter niet zodanig zwaar dat met de lichtst mogelijke kwalificatie (lichte tekortkoming) zou moeten worden volstaan. Het LOWI acht het passender om de normschendingen te kwalificeren als bedenkelijk gedrag. Hierbij heeft het LOWI meegewogen dat de omvang van het niet-naleven van normen over auteurschap niet beperkt is gebleven tot een (enkele) keer maar meerdere malen heeft plaatsgevonden, dat Verzoeker geen reflectie heeft getoond en dat hij – hoewel hij nog niet is gepromoveerd – gelet op zijn lijst met publicaties zeer ervaren is met publiceren van wetenschappelijke artikelen.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. In zaak 2024-15:
a. verklaart het verzoek gedeeltelijk gegrond;
b. adviseert de Raad van Bestuur van het Erasmus MC om in het definitieve oordeel:
i) klachtonderdelen 3 (infographic) en 6 (abstracts) gegrond te verklaren;
ii) daarbij aan te geven dat dit kwalificeert als bedenkelijk gedrag maar niet als een schending van de wetenschappelijke integriteit;
iii) de overige klachtonderdelen ongegrond te verklaren.

II. In zaak 2024-16:
a. verklaart het verzoek ongegrond;
b. adviseert de Raad van Bestuur van het LUMC om de klacht tegen [Betrokkene 1] definitief ongegrond te verklaren.

III. In zaak 2024-17:
a. verklaart het verzoek ongegrond;
b. adviseert het College van Bestuur van de VU om de klacht tegen [Betrokkene 2] definitief ongegrond te verklaren.

Aldus vastgesteld op 16 augustus 2024 door mr. E.J. Daalder, voorzitter. De ambtelijk secretaris is verhinderd het advies te ondertekenen.