naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen
Procesverloop
Op 29 juli 2022 heeft [een decaan van de Rijksuniversiteit Groningen] (hierna: de decaan) een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Verzoeker] (hierna: de promovendus).
De CWI heeft het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: Bestuur) op 11 januari 2023 geadviseerd de klacht gegrond te verklaren.
Het Bestuur heeft dit advies overgenomen en heeft de klacht van de decaan in het voorlopig oordeel van 20 januari 2023 gegrond verklaard.
De promovendus (hierna ook: Verzoeker) heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 5 februari 2023 verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Het LOWI heeft het Bestuur en de decaan in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Het Bestuur heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De decaan heeft laten weten dat hij zich volledig achter het verweerschrift van het Bestuur schaart.
Verzoeker heeft op het verweerschrift van het Bestuur gereageerd.
Het Bestuur heeft een laatste reactie ingediend.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 19 april 2023 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.
Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1. Verzoeker verrichtte van 2018 tot 2022 promotieonderzoek op het terrein van science and engineering.
2. In mei en juni van 2022 levert hij drie concept-hoofdstukken van het proefschrift (manuscripten) aan bij zijn eerste promotor. Omdat de promotor wendingen in stijl en vreemde, abrupte overgangen in de door de promovendus aangeleverde teksten opmerkt, heeft hij via de zoekmachine van Google geconstateerd dat een significant aantal passages direct zijn overgenomen uit andere publicaties. Dit vermeende plagiaat was niet door de plagiaatscanner van de universiteit opgemerkt.
3. Medio juli 2022 vindt er een gesprek plaats tussen de eerste promotor, de promovendus en HR, waarin de promovendus met de bevindingen van zijn promotor wordt geconfronteerd.
4. Enkele dagen later schrijven de promotores in een brief aan de directeur van de Graduate School dat zij zich terugtrekken als promotor omdat het door de eerste promotor geconstateerde plagiaat heeft geleid tot een vertrouwensbreuk.
5. Op 25 juli 2022 maakt de decaan een melding van het vermeende plagiaat bij de CWI.
6. Weer enkele dagen later vindt een gesprek plaats tussen de promovendus en de directeur van de Graduate School. In dat gesprek wordt de promovendus voorgehouden dat hij zijn kwestie door de CWI kan laten beoordelen als hij dat wil.
7. Op 29 juli 2022 laat de promovendus weten dat hij een oordeel van de CWI wil over de kwestie. Kort gezegd is zijn standpunt dat hij een onhandige methode heeft gebruikt bij het schrijven van de manuscripten, maar dat hij nooit heeft bedoeld om te plagiëren. Verzoeker wil een kans krijgen om toch nog te promoveren.
8. Hierop heeft de decaan zijn eerdere melding bij de CWI omgezet in een formele klacht over het vermeende plagiaat en zodoende de CWI-procedure in gang gezet.
CWI-advies en aanvankelijk oordeel
9. De CWI stelt vast dat de promovendus op oneigenlijke wijze grootschalig gebruik heeft gemaakt van teksten van anderen. Deze vaststelling baseert de CWI op het grote aantal passages dat in de drie manuscripten is overgenomen uit diverse (wetenschappelijke) bronnen. Het gaat in het eerste manuscript om 35 passages die uit 19 verschillende bronnen zijn overgenomen, in het tweede manuscript om 32 passages die uit 7 verschillende bronnen zijn overgenomen en in het derde manuscript om 18 passages die uit 11 verschillende bronnen zijn overgenomen. De passages variëren aanzienlijk in lengte met regelmatig meer dan 10 regels tekst en waren opgenomen zonder bronvermelding, waarbij soms sprake was van een citaat en soms van een parafrase.
10. Over het verweer van de promovendus oordeelt de CWI dat nergens uit blijkt dat de manuscripten conceptversies waren die deels nog herschreven moesten worden of later nog van correcte bronvermelding moesten worden voorzien. Volgens de CWI was dit ook voor de promotor niet kenbaar. In de e-mails van 20 mei en 2 juni 2022 geeft de promovendus slechts in algemene zin aan dat verwijzingen nog correct moeten worden aangebracht, maar worden de passages waar het om gaat niet verder aangeduid, aldus de CWI.
11. De CWI is van oordeel dat de eerste promotor ervan uit mocht gaan dat de drie manuscripten voorlaatste versies waren waarbij nog niet alle referenties in het goede format waren gegoten, maar waarin de tekst verder wel gereed was zoals hij tijdens de hoorzitting bij de CWI ook heeft aangegeven. Daarbij betrekt de CWI dat het dienstverband van de promovendus per 1 september 2022 zou eindigen hetgeen normaal gesproken ook het einde van zijn promotietraject zou zijn.
12. De CWI komt tot de conclusie dat hier sprake is van plagiaat dat kwalificeert als een schending van de wetenschappelijke integriteit.
13. Het Bestuur heeft het CWI-advies om te oordelen dat Verzoeker de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden overgenomen en heeft in het voorlopig oordeel de klacht gegrond verklaard.
Verzoek
14. Verzoeker betoogt dat hij in zijn manuscripten volgens een methode werkt die erop neerkomt dat de passages die met een kleurtje worden aangeduid, nog geen correcte bronvermelding bevatten. Volgens Verzoeker was dit zijn manier van werken die hij ook hanteerde bij twee eerdere publicaties met zijn promotor en waarbij zijn promotor toen kennelijk geen problemen zag. Verzoeker voegt verschillende manuscriptversies van eerdere publicaties bij ter onderbouwing van zijn betoog. Verzoeker meent dat hij geen eerlijke kans heeft gekregen om zichzelf te verdedigen. Toen hij in bijzijn van HR werd geconfronteerd met de bevindingen van zijn eerste promotor heeft hij onmiddellijk opgemerkt dat hij beschikt over de conceptmanuscripten met zijn kleurtjesmethode, maar kreeg hij geen gelegenheid om zichzelf nader te verklaren. Ook bij de CWI meent hij onvoldoende gelegenheid te hebben gekregen om al zijn bewijsmateriaal te overleggen.
15. Volgens Verzoeker moet het voor zijn eerste promotor op basis van e-mailcorrespondentie duidelijk zijn geweest dat de drie manuscripten die hij hem had toegestuurd nog conceptversies waren. Verzoeker stelt dat hij concepten ook met andere collega’s heeft gedeeld voor feedback en dat het voor die collega’s wel volstrekt helder was dat de manuscripten nog niet klaar waren.
16. Verzoeker weerspreekt dat hij ten koste van een van zijn studenten een bepaalde passage heeft geplagieerd.
17. Tot slot merkt Verzoeker op dat de CWI ten onrechte niet aan de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 heeft getoetst maar aan een oudere gedragscode.
Standpunt Bestuur
18. Het Bestuur stelt zich op het standpunt dat in de drie manuscripten sprake is van talrijk plagiaat van aanzienlijke omvang en dat dit een schending van de wetenschappelijke integriteit is. Het Bestuur verduidelijkt verder dat Verzoekers promotor eerder al een eerste versie van de drie manuscripten had ontvangen waarop hij suggesties en commentaar heeft geleverd. Na die feedbackronde meende de promotor dat de volgende versies van de drie manuscripten in een zodanig ver gevorderd stadium waren dat ze alleen nog laatste correcties nodig zouden hebben voor publicatie. Volgens het Bestuur waren de manuscripten niet van kleurtjes voorzien en werd in begeleidende e-mails ook niet uitgelegd dat delen van de manuscripten gekopieerde tekst van meerdere bronnen bevatten. Als de promotor het plagiaat niet op tijd had ontdekt, dan zouden de manuscripten met de geplagieerde tekst zijn ingediend en gepubliceerd in het proefschrift, aldus het Bestuur.
Oordeel LOWI
19. Het LOWI onderschrijft de vaststelling van de CWI dat in de drie manuscripten sprake is van plagiaat.
20. Hetgeen Verzoeker heeft aangevoerd over zijn kleurtjesmethode werkt naar het oordeel van het LOWI niet verontschuldigend, reeds omdat de aan de promotor toegestuurde manuscripten geen gekleurde passages bevatten. De enige arceringen die deze manuscripten inmiddels bevatten, zijn de arceringen die de promotor zelf heeft toegevoegd om het door hem gevonden plagiaat te markeren. Het LOWI heeft zich ervan vergewist dat de CWI op dit punt voldoende heeft doorgevraagd bij de promovendus. Uit de correspondentie tussen de CWI en de promovendus komt het beeld naar voren dat duidelijk is gevraagd om de manuscripten met de kleurtjesmethode toe te sturen. De promovendus heeft de CWI zeer veel documenten toegestuurd, maar geen documenten die zijn betoog ondersteunen dat hij destijds zelf wel de beschikking had over de drie manuscripten met zijn kleurtjesmethode en deze wellicht ook met collega’s had gedeeld, maar dat hij aan zijn promotor per abuis een zwart-wit versie daarvan heeft toegestuurd.
21. Het verweer van Verzoeker dat de drie manuscripten conceptversies betroffen, kan naar het oordeel van het LOWI evenmin verontschuldigend werken. Het LOWI heeft zich naar aanleiding van dit betoog afgevraagd of voldoende duidelijk was dat hier sprake was van een beoordelingsmoment en niet van een leermoment. Gelet op het zeer omvangrijke plagiaat, de omstandigheid dat de promotor eerdere versies van de manuscripten al van feedback had voorzien, de eindfase van het promotietraject waarin Verzoeker zich bevond en de e-mailcorrespondentie tussen de promovendus en promotor, onderschrijft het LOWI de overweging van de CWI dat de eerste promotor ervan uit mocht gaan dat de drie manuscripten voorlaatste versies waren waarbij nog niet alle referenties in het goede format waren gegoten, maar waarin de tekst verder wel gereed was.
22. Het geconstateerde plagiaat is dermate omvangrijk en komt op zoveel plaatsen in de manuscripten voor, dat het voor de conclusie dat hier sprake is van plagiaat dat kwalificeert als een schending van de wetenschappelijke integriteit niet meer uitmaakt of Verzoeker zijn student nu wel of niet heeft geplagieerd, zodat het LOWI aan dit betoog niet meer toekomt.
23. Tot slot stelt het LOWI vast dat de CWI aan de juiste gedragscode heeft getoetst. De onderzoeksactiviteiten van de promovendus waren immers gestart voor 1 oktober 2018.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek ongegrond;
II. adviseert het voorlopig oordeel ongewijzigd vast te stellen als definitief oordeel.
Aldus vastgesteld op 30 mei 2023 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.