Categorieën
Advies

Advies 2023-01

Klacht over een arts naar aanleiding van een discussiestuk in een wetenschappelijk tijdschrift over het toenmalige Coronabeleid. De arts heeft geen aanstelling voor wetenschappelijk onderzoek maar uitsluitend voor patiëntzorg. Omdat dit voor de lezer van het artikel niet duidelijk was, is de klacht toch in behandeling genomen.

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over de aanvankelijke oordelen van

2. de Raad van Bestuur van het UMC Utrecht

Procesverloop

Op 3 februari 2022 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht (hierna: de CWI) over een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit door [Beklaagde]. Deze klacht bestond uit 52 delen.

De CWI heeft de Raad van Bestuur van het UMC Utrecht (hierna: Bestuur) op 7 maart 2022 geadviseerd om klachtonderdelen genummerd 1 t/m 3, 11 t/m 22 en 33 inhoudelijk in behandeling te nemen en de overige klachtonderdelen niet.

Het Bestuur heeft dit advies in zijn aanvankelijk oordeel op 15 maart 2022 overgenomen en klachtonderdelen 4 t/m 10, 23 t/m 32 en 34 t/m 52 niet-ontvankelijk verklaard.

Verzoeker heeft het LOWI op 4 april 2022 om advies gevraagd over deze niet-ontvankelijkverklaring.

Op 25 april 2022 heeft het LOWI de behandeling van de zaak opgeschort tot het moment waarop het inhoudelijke oordeel van het Bestuur over de resterende klachtonderdelen beschikbaar zou zijn.

Op 11 juli 2022 heeft de CWI het Bestuur geadviseerd de klachtonderdelen 1 t/m 3 gegrond te verklaren, klachtonderdelen 11 t/m 22 ongegrond te verklaren en klachtonderdeel 33 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.

Het Bestuur heeft dit advies in zijn aanvankelijk oordeel van 8 augustus 2022 overgenomen.

Verzoeker heeft het LOWI op 16 september 2022 verzocht om ook hierover te adviseren.

Het LOWI heeft besloten om zowel het verzoek over de niet-ontvankelijk verklaring van 15 maart 2022 als het verzoek over het grotendeels inhoudelijke oordeel van 8 augustus 2022 in behandeling te nemen.

Het Bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Verzoeker heeft daarop gereageerd.

Vervolgens heeft het Bestuur een laatste reactie ingediend.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 14 december 2022 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen. Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.

Overwegingen

Inleiding

 

1. In een wetenschappelijk tijdschrift is eind 2021 een discussiestuk verschenen over het toenmalige coronabeleid in Nederland. Het stuk is geschreven door drie auteurs die werkzaam zijn in de (bio)medische sector.

2. Een van de auteurs is als arts verbonden aan het UMC Utrecht en vervulde op het moment waarop het discussiestuk werd gepubliceerd een bepaalde nevenfunctie waarmee hij wilde bijdragen aan het maatschappelijk debat over de coronamaatregelen.

3. Verzoekers klacht gaat over deze arts (Beklaagde). Beklaagde heeft geen aanstelling voor wetenschappelijk onderzoek aan het UMC Utrecht, maar uitsluitend voor patiëntenzorg. De arts is met andere woorden geen wetenschapper. Omdat dit voor de lezer van het artikel niet duidelijk was, heeft het Bestuur de klacht toch (gedeeltelijk) inhoudelijk in behandeling genomen.

4. Verzoeker is een burger die de inhoud van het discussieartikel betwist en die de nevenfunctie van de arts afkeurt. Uit het dossier blijkt dat Verzoeker eerder over (de nevenfunctie van) deze arts heeft geklaagd. Het Bestuur heeft over die eerdere klacht reeds een definitief oordeel gegeven.

5. Beklaagde heeft het LOWI laten weten geen deel te willen nemen aan de LOWI-procedure.

Voorlopig oordeel Bestuur

6. Het Bestuur heeft verschillende klachtonderdelen (zie procesverloop) niet-ontvankelijk verklaard. In de CWI-adviezen van 7 maart en 11 juli 2022 wordt uitgelegd waarom. Kort gezegd is de reden dat ofwel de klacht gaat over de nevenfunctie waarover het Bestuur reeds heeft geoordeeld ofwel dat de klacht gaat over coauteurs of derden. In de eerste categorie gevallen is volgens de CWI sprake van een herhaalde klacht. In de tweede categorie gevallen is volgens de CWI sprake van een klacht over personen die niet bij het UMC Utrecht werkzaam zijn. Voor beide situaties geldt volgens de CWI op basis van de universitaire Klachtenregeling dat de klachtonderdelen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

7. In navolging van het CWI-advies van 11 juli 2022 heeft het Bestuur Verzoekers klacht voor wat betreft onderdeel 33 alsnog niet-ontvankelijk en voor wat betreft de onderdelen 11-22 ongegrond verklaard. De klachtonderdelen 1-3 zijn gegrond verklaard. Het gaat hierbij om het volgende. Klachtonderdeel 1: Achter de naam van Beklaagde onder het discussiestuk staat zijn medisch specialisme vermeld, waarmee volgens de CWI wordt gesuggereerd dat hij zijn bijdrage in die professionele hoedanigheid heeft geschreven. De CWI overweegt dat Beklaagde ofwel het UMC Utrecht hieraan had moeten toevoegen met de opmerking dat het discussieartikel op persoonlijke titel is geschreven, ofwel het medisch specialisme helemaal niet had moeten vermelden. Klachtonderdelen 2 en 3: Beklaagde heeft zijn nevenfunctie niet vermeld op het ICMJE-formulier, terwijl hij dit volgens de CWI wel had moeten doen. Volgens de CWI is dit handelen te kwalificeren als een lichte tekortkoming. Daarbij weegt de CWI aan de ene kant mee dat het niet vermelden van nevenwerkzaamheden het vertrouwen in de wetenschap ondermijnt. Aan de andere kant weegt de CWI mee dat geen sprake is van opzet, dat Beklaagde geen ervaring heeft met publiceren, dat het hier gaat om een discussieartikel, dat Beklaagde geen geheim heeft gemaakt van zijn nevenfunctie, dat er niet eerder over hem is geklaagd en dat het UMC Utrecht tekort is geschoten in diens zorgplicht (zie hierna).

8. Volgens de CWI is het UMC Utrecht tekort geschoten in diens zorgplicht, omdat de gemaakte afspraak – Beklaagde zou het UMC Utrecht niet noemen in uitingen over de coronapandemie – onvoldoende duidelijk is. Deze tekortkoming van de instelling zou mogelijk in strijd kunnen zijn met de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018. Het Bestuur trekt zich deze kritiek van de CWI aan en zal daarom bezien in hoeverre het CWI-advies kan worden verwerkt in procedure rondom nevenwerkzaamheden.

Oordeel LOWI

9. Het LOWI onderschrijft de voorlopige oordelen van het Bestuur. De klacht is terecht gegrond verklaard ten aanzien van klachtonderdelen 1, 2 en 3 en voor het overige terecht ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Het LOWI kan de kwalificatie als lichte tekortkoming goed volgen. In hetgeen Verzoeker heeft aangevoerd ziet het LOWI geen aanleiding om tot een ander oordeel over de klacht te komen dan de CWI heeft gedaan. Hieronder zal het LOWI dit verder toelichten.

10. Het LOWI volgt Verzoeker niet in zijn standpunt dat de auteursinformatie onderdeel is van het discussieartikel en dat Beklaagde daarom ook verantwoordelijk zou zijn voor de wijze waarop zijn coauteurs hun ICMJE-formulieren hebben ingevuld. Beklaagde is alleen verantwoordelijk voor zijn eigen auteursinformatie. Het LOWI is daarom met de CWI van oordeel dat de klachtonderdelen over de auteursinformatie van coauteurs niet kunnen leiden tot de conclusie dat Beklaagde de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.

11. Het LOWI onderschrijft het ongegrond verklaren van de klachtonderdelen 11-22 voornamelijk omdat die gaan over een inhoudelijke discussie die thuishoort in het wetenschappelijk debat. De CWI heeft voorts terecht in aanmerking genomen dat het discussieartikel is gepubliceerd in een rubriek van een wetenschappelijk tijdschrift waarin controversiële thema’s met wetenschappelijk onderbouwde opinieartikelen worden besproken. Dit type publicatie mag volgens het tijdschrift scherp en kritisch zijn. Overigens hadden de klachtonderdelen 26 t/m 30, die gaan over de reactie die een van de coauteurs op het forum bij het discussieartikel heeft geplaatst, in het verlengde hiervan wellicht ook ongegrond kunnen worden verklaard in plaats van niet-ontvankelijk. De reactie is immers namens alle auteurs gegeven en dus ook namens Beklaagde.

12. Verzoeker heeft bij het LOWI betoogd dat het buitengewoon zorgelijk is dat het Bestuur hardnekkig blijft weigeren om afstand te nemen van de toenmalige nevenfunctie van Beklaagde. De CWI heeft naar het oordeel van het LOWI echter terecht overwogen dat dit een herhaalde klacht betreft en het LOWI onderschrijft de niet-ontvankelijkverklaring van de klachtonderdelen om deze reden.

13. Verzoeker heeft gewezen op reacties van derden op het discussieartikel. Volgens hem heeft hij dit gedaan om daarmee aan te tonen wat er mis is met het discussieartikel en voldoet hij daarmee aan de bepaling uit de klachtenregeling die voorschrijft dat een klacht wordt voorzien van daarop betrekking hebbende schriftelijke stukken of andere bewijsmiddelen. Het LOWI overweegt dat het aan de CWI is om de ingediende stukken en argumenten te beoordelen. Dat heeft de CWI gedaan en het LOWI onderschrijft dat dit niet leidt tot de conclusie dat Beklaagde de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.

14. Het LOWI heeft kennis genomen van Verzoekers overige argumenten en opmerkingen. Deze geven het LOWI geen aanleiding voor verdere opmerkingen.

Conclusie

15. Het verzoek is ongegrond.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I.  verklaart het verzoek ongegrond;

II. adviseert het Bestuur om de aanvankelijke oordelen ongewijzigd vast te stellen als definitief oordeel.

Aldus vastgesteld op 24 januari 2023 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.