Categorieën
Advies

Advies 2022-08

Promovendus is door Betrokkenen niet passend erkend in subsidieaanvraag. Een van hen is de promotor. Betrokkenen hebben onvoldoende zorgvuldig gehandeld. Ook had transparanter gecommuniceerd moeten worden. Geen schending wetenschappelijke integriteit.

Print Friendly, PDF & Email

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over het aanvankelijk oordeel van

2. de Raad van Bestuur van NWO

Procesverloop

Op 18 juni 2021 heeft [Verzoeker] een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van NWO (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene 1] en [Betrokkene 2].

De CWI heeft de Raad van Bestuur van NWO (hierna: Bestuur) op 4 januari 2022 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.

Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker in het aanvankelijk oordeel van 26 januari 2022 ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 8 maart 2022 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Het LOWI heeft het Bestuur en Betrokkene 1 en Betrokkene 2 in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.

Verzoeker heeft op de ingediende verweerschriften gereageerd.

Het Bestuur heeft een laatste reactie ingediend.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 18 mei 2022 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.

Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.

Overwegingen

Inleiding

1. Betrokkenen hebben een onderzoeksvoorstel ingediend bij NWO dat vervolgens is gehonoreerd. Hoofdaanvrager is Betrokkene 1.

2. Betrokkene 2 is verbonden aan de UvA en is de promotor van Verzoeker. Verzoeker promoveert op een onderwerp binnen de geesteswetenschappen. Betrokkene 2 was mede-aanvrager van de financiering, maar heeft zich vanwege het geschil met Verzoeker inmiddels teruggetrokken.

3. Betrokkene 1 is niet als wetenschapper verbonden aan een bij het LOWI aangesloten instelling, maar werkt voor een instituut in de kunst- en cultuursector.

4. Het geschil dat partijen verdeeld houdt, is de vraag of het gehonoreerde onderzoeksvoorstel een zodanige overlap met het promotieonderzoek van Verzoeker vertoont dat Betrokkenen Verzoeker in de aanvraag hadden moeten erkennen en bij de aanvraag hadden moeten betrekken. Ook verschillen partijen van mening of de financiering dientengevolge moet worden ingetrokken.

CWI-advies en aanvankelijk oordeel

5. De CWI heeft onderzocht of in het onderzoeksvoorstel sprake is van plagiaat van teksten, resultaten, werkwijzen of ideeën van Verzoeker. De CWI komt tot de slotsom dat dit niet het geval is, maar dat norm 3 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 (doe geen ongefundeerde claims over te behalen resultaten) wel is geschonden. De CWI heeft hierbij overwogen dat er een onterechte claim is gedaan en dat het promotieonderzoek van Verzoeker onvoldoende specifiek is vermeld. Betrokkene 1 had volgens de CWI door zijn vele contacten en samenwerking met Verzoeker moeten weten dat hij een onvolledige voorstelling van zaken gaf in het onderzoeksvoorstel. Het verweer van Betrokkene 1 dat hij zich in de aanvraag heeft willen beperken tot reeds gepubliceerde literatuur overtuigt de CWI niet.

Dit verwijt treft volgens de CWI ook Betrokkene 2 die als mede-aanvrager, ondanks zijn beperkte rol bij de totstandkoming van de aanvraag, volledig verantwoordelijk is voor de inhoud van het onderzoeksvoorstel. Volgens de CWI had Betrokkene 2 het noemen van Verzoekers werk in de aanvraag niet vrijblijvend moeten suggereren, maar had hij de onvolledigheid van Betrokkene 1 moeten corrigeren. Volgens de CWI is het niet naleven van norm 3 een lichte tekortkoming, maar is er geen aanleiding om te adviseren de verleende subsidie in te trekken.

6. Het Bestuur heeft het CWI-advies opgevolgd en de klacht dat sprake is van plagiaat ongegrond verklaard.

Verzoek

7. Verzoeker betoogt dat de door hem bestreden subsidieaanvraag tot stand is gekomen door niet wetenschappelijk integer handelen en dat de financiering daarom ingetrokken moet worden. Hij vraagt het LOWI om NWO te adviseren de subsidie in te trekken. Verzoeker voert verschillende inhoudelijke en procedurele bezwaren aan tegen het aanvankelijk oordeel van het Bestuur.

8. Inhoudelijk stelt Verzoeker dat de CWI onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn kwetsbare positie als promovendus. Hij vreest dat zijn promotieonderzoek door de honorering van het onderzoeksvoorstel van Betrokkenen zal devalueren en dat zijn carrièreperspectief zal worden geschaad. De CWI heeft volgens Verzoeker bij de beoordeling van zijn klacht onvoldoende aandacht besteed aan de rol van Betrokkene 2 in dit geheel, op wie als promotor een zorgplicht rust. Verzoeker stelt dat hij er blind op had moeten kunnen vertrouwen dat zijn promotor zijn belangen als promovendus zou verdedigen. Dat Betrokkene 2 zich inmiddels heeft teruggetrokken als mede-aanvrager ziet Verzoeker als bevestiging dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden bij het indienen van het onderzoeksvoorstel.

Het grote probleem met het onderzoeksvoorstel is volgens Verzoeker dat Betrokkenen zonder transparantie of erkenning hebben geprofiteerd van zijn lopende promotieonderzoek waarmee Verzoeker zich in een niche bevindt en een nieuw onderzoeksveld heeft ontsloten. Ter onderbouwing hiervan heeft Verzoeker correspondentie van zijn copromotor overgelegd. Verzoeker wijst er ook nog op dat Betrokkene 1 hem enkele weken voor indiening van de subsidieaanvraag had benaderd om samen een artikel te schrijven, maar dat hij daarbij niet heeft vermeld dit voor de subsidieaanvraag te gaan gebruiken.

9. De procedurele bezwaren van Verzoeker tegen de CWI-procedure komen er op neer dat de CWI zich te veel vrijheid zou hebben toegemeten bij de inrichting van de procedure en onvoldoende aansluiting heeft gezocht bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Verzoeker betoogt dat er onvoldoende wederhoor heeft plaatsgevonden omdat de CWI partijen – weliswaar in elkaars aanwezigheid – eenzijdig heeft gehoord. Het zit Verzoeker vooral dwars dat hij niet heeft kunnen reageren op de stelling van Betrokkene 1 dat hij de geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Verzoeker ontkent stellig dat hij dit zou hebben gedaan.

Verder betoogt hij dat zijn gemachtigde ten onrechte niet – mede – het woord heeft mogen voeren tijdens de hoorzitting, dat hij door een administratieve fout bij het meldpunt wetenschappelijke integriteit van NWO pas heel laat over alle schriftelijke dossierstukken beschikte en Betrokkene 1 daags voor de hoorzitting nog een stuk mocht indienen, dat de klacht niet binnen een redelijke termijn is afgehandeld en dat het klachtenreglement van NWO evenmin een dergelijke redelijke termijn bevat.

Verder voert hij aan dat de CWI vooringenomen was en wijst in dit verband op verschillende uitlatingen van de CWI-leden tijdens de hoorzitting, waaronder van seksistische en racistische aard. Ten slotte bevreemdt het Verzoeker dat zijn gemachtigde in het verslag van de hoorzitting met zijn titulatuur staat vermeld terwijl hij op eigen titel meekwam en niet in een bepaalde hoedanigheid. Verzoeker vindt het onprofessioneel en in strijd met onder meer privacyregels dat zijn gemachtigde is ‘nagetrokken’.

Verweer Bestuur

10. Het Bestuur gaat in zijn verweerschrift vooral in op de procedurele bezwaren van Verzoeker. Hierbij stelt het Bestuur zich in hoofdzaak op het standpunt dat de CWI een zekere vrijheid heeft om de procedure, waaronder de hoorzitting, naar eigen inzicht in te richten. Verzoeker is volgens het Bestuur niet benadeeld door de procedurele keuzes die daarin zijn gemaakt. Volgens het Bestuur is er voldoende gelegenheid voor partijen geweest om op elkaars standpunten te reageren, is de door Betrokkene 1 gestelde schending van de geheimhoudingsplicht (zie ook hierna in overweging 15) niet in de oordeelsvorming betrokken, heeft Verzoeker voldoende kunnen overleggen met zijn gemachtigde, hebben alle partijen voorafgaand aan de hoorzitting evenveel gelegenheid gekregen om stukken in te dienen en te reageren en waren er verschillende redenen waarom de procedure langer heeft geduurd. Vooringenomenheid of seksisme dan wel racisme van de CWI werpt het Bestuur verre van zich. De vergelijking die Verzoeker maakt met verschillende bepalingen uit de Awb gaat volgens het Bestuur niet op.

Verweer Betrokkenen

11. Betrokkene 1 stelt zich op het standpunt dat Verzoeker de op hem rustende geheimhoudingsplicht heeft geschonden door derden uit zijn netwerk actief te benaderen en de klachtprocedure als een soort rechtszaak bij hen af te schilderen. Een aantal geplande en lopende samenwerkingsverbanden werden hierdoor volgens hem op pauze gezet en zijn onderzoek kwam hierdoor op losse schroeven te staan. Verder licht Betrokkene 1 zijn achtergrondkennis en interesse voor het onderzoeksveld nader toe en verduidelijkt hij welke connecties hij in het werkveld heeft. Betrokkene 1 stelt Verzoeker telefonisch op de hoogte te hebben gebracht van de aanvraag bij NWO. Betrokkene 1 vraagt het LOWI de kwestie van de geheimhoudingsplicht serieus te onderzoeken en de procedure snel af te ronden omdat deze voor alle betrokkenen emotioneel en professioneel schadelijk is.

12. Betrokkene 2 stelt dat het onderzoeksterrein waarop Verzoeker zich met zijn promotieonderzoek bevindt meer aandacht verdient, maar dat breder onderzoek in het betreffende vakgebied naar dit onderzoeksterrein niet totaal afwezig is en geeft hier een voorbeeld van. Betrokkene 2 stelt dat het hem door grote tijdsdruk rond het moment van indienen van het onderzoeksvoorstel is ontgaan dat Betrokkene 1 in de definitieve versie van de aanvraag het werk van Verzoeker niet had genoemd terwijl hij dat eerder wel had gesuggereerd.

Betrokkene 2 betreurt dit en rekent het zichzelf aan, maar beschouwt dit niet als een schending van de wetenschappelijke integriteit. Betrokkene 2 licht toe dat hij zich als mede-aanvrager heeft teruggetrokken, omdat hij rust en een oplossing voor Verzoeker belangrijker vond dan het gehonoreerde onderzoeksvoorstel te begeleiden. Verder stelt hij principieel geen onderzoeksresultaten van promovendi met anderen te delen, maar personen in voorkomende gevallen wel met elkaar in contact te brengen. Volgens Betrokkene 2 betreft zowel Verzoekers promotieonderzoek als het onderzoeksvoorstel hetzelfde onderwerp, maar is er op empirisch, methodologisch of theoretisch vlak geen sprake van fundamentele overlap.

Reactie op verweerschriften

13. Verzoeker houdt vast aan zijn procedurele bezwaren en stelt recht te hebben op een hoorzitting die is ingericht en verlopen naar letter en geest van de Awb. Volgens Verzoeker is dat in zijn geval niet gebeurd en heeft hij daar per definitie nadeel van ondervonden. Verzoeker betoogt verder dat hij nadeel heeft ondervonden van de vertraging in de klachtbehandeling doordat de verstrekte subsidie inmiddels grotendeels is uitgegeven en er in de context van die subsidie activiteiten hebben plaatsgevonden.

Verzoeker betoogt dat de CWI met de behandeling van zijn klacht te veel heeft gefocust op plagiaat en daarmee ook het handelen van Betrokkene 2 te beperkt uitlegt, terwijl zijn klacht het bredere spectrum van niet wetenschappelijk integer handelen betreft. Verzoeker wijst op de machtsongelijkheid tussen hem en zijn promotor en wijst op LOWI-advies 2021-17 waarin dit ook een rol speelde.

Volgens Verzoeker is het handelen van Betrokkene 2 de ultieme vorm van niet wetenschappelijk integer handelen. Volgens Verzoeker is Betrokkene 2 ernstig tekort geschoten in zijn zorgplicht jegens Verzoeker als promovendus door zijn eigen betrokkenheid bij de subsidieaanvraag die qua onderwerp vrijwel overeenkomt met Verzoekers promotieonderzoek te verzwijgen. Verder stelt Verzoeker dat het onderzoek waarop Betrokkene 2 bij wijze van voorbeeld heeft gewezen niet afkomstig is van vakgenoten, maar van wetenschappers die behoren tot andere disciplines binnen de geesteswetenschappen.

Laatste reactie Bestuur

14. Het Bestuur merkt in zijn laatste reactie op dat het aan een gegronde klacht over wetenschappelijke integriteit weliswaar de consequentie kan verbinden dat een subsidie wordt ingetrokken, maar dat dit niet per definitie hoeft te gebeuren.

Beoordeling LOWI

Geheimhoudingsplicht

15. Verzoeker ontkent met klem dat hij de geheimhoudingsplicht heeft geschonden. In de door Betrokkene 1 overgelegde stukken ziet het LOWI onvoldoende reden om aan deze ontkenning van Verzoeker te twijfelen. De overgelegde stukken betreffen opmerkingen van derden over deze casus. Hieruit blijkt niet zonder meer dat deze derden op de hoogte zijn van de klachtenprocedure als gevolg van het door Verzoeker schenden van zijn geheimhoudingsplicht. Dit betekent dat er evenmin grond is om de behandeling van het verzoek te staken wegens schending van de geheimhoudingsplicht.

Inhoudelijke bezwaren

16. Het LOWI stelt voorop dat de CWI in haar advies – ondanks de conclusie dat geen sprake is van plagiaat – wel degelijk overweegt dat Betrokkenen vanuit een oogpunt van wetenschappelijke integriteit zijn tekortgeschoten in hun handelen. Het LOWI onderschrijft dit. Daarbij tekent het LOWI aan dat dit niet zozeer een schending van norm 3 of een andere norm uit de gedragscode betreft. Deze casus wordt naar het oordeel van het LOWI niet door de normen van hoofdstuk 3 bestreken. In zo’n geval zijn de principes uit de gedragscode leidend (zie p. 14 gedragscode). In deze casus draait het vooral om de principes zorgvuldigheid en transparantie. Betrokkenen hebben onvoldoende zorgvuldig gehandeld bij het indienen van het onderzoeksvoorstel omdat zij Verzoeker daarin niet hebben erkend.

Dat Verzoeker bij de subsidieaanvraag betrokken zou moeten worden, onderschrijft het LOWI niet. Maar passende erkenning in de vorm van vermelding in de aanvraag zou op haar plaats zijn geweest. Hierbij betrekt het LOWI dat het onderzoeksvoorstel zich richt op hetzelfde onderzoeksterrein als Verzoekers promotieonderzoek en dat Betrokkene 2 bij dit promotieonderzoek betrokken is. Dat Verzoeker in de subsidieaanvraag had moeten worden erkend is tussen partijen inmiddels ook niet meer in geschil.

Over de subsidieaanvraag had voorts ook transparanter gecommuniceerd moeten worden met Verzoeker. Uit het dossier blijkt dat Betrokkene 1 Verzoeker telefonisch heeft geïnformeerd over de subsidieaanvraag, maar dat de bedoeling van die subsidieaanvraag kennelijk niet duidelijk is geworden en dat dit pas het geval was op het moment dat hij een nieuwsbericht op de website van de universiteit las. Ook Betrokkene 2 had transparanter behoren te zijn over zijn rol als medeaanvrager en over de inhoud van de subsidieaanvraag.

17. Tussen partijen is in geschil hoe het handelen van Betrokkenen moet worden gekwalificeerd. Het LOWI is door het verweer van Betrokkene 2 overtuigd geraakt dat het verzuim te controleren of zijn suggestie om Verzoeker te noemen ook daadwerkelijk was doorgevoerd door Betrokkene 1 een onzorgvuldigheid betreft, maar meer ook niet. Uit het CWI-advies maakt het LOWI op dat Betrokkene 1 niet naar Verzoeker heeft verwezen omdat hij zich tot reeds gepubliceerd werk had willen beperken.

Het LOWI is van oordeel dat Betrokkene 1 wel naar Verzoekers lopende promotieonderzoek had moeten verwijzen. Het LOWI ziet geen aanleiding om het handelen van Betrokkenen zwaarder te kwalificeren dan het CWI heeft gedaan. Het gebrek aan transparantie acht het LOWI niet ernstiger dan het gebrek aan zorgvuldigheid in de subsidieaanvraag. Van schending van de wetenschappelijke integriteit is geen sprake. In het licht van het voorgaande ziet het LOWI, anders dan Verzoeker wenst, geen aanleiding om NWO te adviseren de subsidie in te trekken.

Procedurele bezwaren

18. Ongeveer de helft van het verzoekschrift bevat procedurele bezwaren. Ook voor deze zaak geldt dat het LOWI aan de hand van het gehele verloop van de door de CWI en het Bestuur gevolgde procedure zal bezien of het onderzoek naar aanleiding van de klacht voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Dit betekent dat het LOWI niet steeds per onderdeel van de gevolgde procedure een oordeel zal geven over de zorgvuldigheid van de klachtbehandeling. Voor meer achtergrond bij deze keuze verwijst het LOWI naar overweging 81 van de LOWI-adviezen 2022-03 en 2022-04 op de website van het LOWI. Het voorgaande betekent ook dat niet alle door Verzoeker gemaakte procedurele opmerkingen zullen terugkomen in overweging 19. Het LOWI heeft alle opmerkingen van Verzoeker wel gelezen en betrokken in zijn oordeel.

19. Het LOWI onderschrijft de rode draad in het verweer van het Bestuur dat een CWI een zekere mate van vrijheid toekomt om de klachtprocedure op instellingenniveau vorm te geven. Daarbij moet wel binnen de kaders van een zorgvuldige klachtbehandeling worden gebleven. Hoor en wederhoor hoort bij de vereiste zorgvuldigheid.

Voor het LOWI is niet helemaal duidelijk of de CWI tijdens de hoorzitting waarin partijen eenzijdig zijn gehoord voldoende gelegenheid heeft geboden aan Verzoeker om te reageren op hetgeen Betrokkenen na hem bij de CWI naar voren hebben gebracht. Maar nu het Verzoeker vooral gaat om het weerspreken dat hij de geheimhoudingsplicht heeft geschonden en de CWI dit aspect expliciet buiten haar advies heeft gelaten, ziet het LOWI hierin geen onzorgvuldigheid in de klachtprocedure. Bovendien heeft Verzoeker in de daarop volgende fase bij het LOWI schriftelijk naar voren kunnen brengen wat hij tijdens de hoorzitting bij de CWI eventueel nog mondeling naar voren had willen brengen, bijvoorbeeld in reactie op het schriftelijke stuk van enkele dagen voor de hoorzitting.

Het LOWI is van oordeel dat de gehele procedure bij de CWI en het Bestuur voldoende zorgvuldig is verlopen. Hierbij maakt het LOWI nog twee opmerkingen. Dat de CWI Verzoeker en niet zijn gemachtigde als gesprekspartner zag tijdens die hoorzitting acht het LOWI begrijpelijk, nu de vragen zagen op kwesties van feitelijke aard. Juist in zaken waar het om feiten gaat, is het van belang dat met partijen zelf wordt gesproken. In hetgeen Verzoeker verder heeft aangevoerd over zijn beleving van de gang van zaken tijdens de hoorzitting ziet het LOWI geen concrete aanwijzing dat CWI-leden partijdig zouden zijn.

Procedureel bezwaar tegen LOWI-procedure

20. Verzoeker heeft ook nog een procedureel bezwaar gemaakt tegen de LOWI-procedure. Hij stelt dat het in strijd met artikel 3:40 van de Awb is dat de
6-weken termijn om een verzoek bij het LOWI in te dienen ingaat op de datum van dagtekening van het aanvankelijk oordeel. Volgens Verzoeker is hij benadeeld omdat er in zijn geval vijf dagen verschil zat tussen die datum en de datum waarop het oordeel aan hem werd toegezonden.

21. Artikel 3:40 van de Awb (een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt) is niet van toepassing op de CWI- of LOWI-procedure. Ook anderszins valt naar het oordeel van het LOWI redelijkerwijs niet in te zien wat er aan de 6 weken-termijn zoals neergelegd in artikel 8, derde lid, van het Reglement LOWI 2022 schort. Weliswaar was de termijn om een adviesverzoek in te dienen al enkele dagen aangevangen voordat Verzoeker het aanvankelijk oordeel had ontvangen, maar Verzoeker heeft alsnog voldoende tijd gehad om een verzoekschrift aan het LOWI te doen toekomen. Verder had Verzoeker de mogelijkheid om een zogeheten pro forma verzoek in te dienen en is hij door het secretariaat van het LOWI ook op deze mogelijkheid gewezen. Verzoeker heeft van deze mogelijkheid echter geen gebruik gemaakt maar heeft zijn verzoek tijdig ingediend, inclusief argumentatie.

Conclusie

22. Gelet op het voorgaande komt het LOWI tot de conclusie dat het verzoek ongegrond is.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart het verzoek ongegrond;

II. adviseert het aanvankelijk oordeel als definitief oordeel vast te stellen en dit advies van het LOWI mede aan het definitieve oordeel ten grondslag te leggen.

Aldus vastgesteld op 14 juli 2022 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.

Print Friendly, PDF & Email