naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van Wageningen University & Research
Procesverloop
Op 8 maart 2022 heeft [Verzoeker] een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van Wageningen University & Research (hierna: CWI) over een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].
De CWI heeft het College van Bestuur van WUR (hierna: Bestuur) op 30 maart 2022 geadviseerd de klacht niet-ontvankelijk te verklaren omdat sprake is van een arbeidsconflict.
Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht in zijn aanvankelijk oordeel van 13 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
Nog dezelfde dag heeft Verzoeker het Bestuur gevraagd om dit aanvankelijk oordeel te herzien. Volgens Verzoeker heeft de CWI niet aannemelijk gemaakt dat er slechts sprake is van een arbeidsconflict en niet ook van een schending van de wetenschappelijke integriteit.
Hierop heeft het Bestuur de CWI gevraagd nader advies uit te brengen.
De CWI heeft dat op 22 april 2022 gedaan en heeft het Bestuur opnieuw geadviseerd de klacht niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren.
Het Bestuur heeft dit advies overgenomen in het aanvankelijk oordeel van 12 mei 2022.
Verzoeker is het hier niet mee eens en heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 28 mei 2022 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 15 juni 2022 besloten het verzoek niet verder in behandeling te nemen. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
Overwegingen
Inleiding
1. Verzoeker is verbonden aan een onderzoeksinstituut van Wageningen University & Research. Betrokkene is zijn collega en leider van een bepaald project waarbij ook Verzoeker als onderzoeker is betrokken.
2. Verzoeker heeft een bericht op Twitter geplaatst over een partner van het onderzoeksproject. Betrokkene heeft Verzoeker in reactie hierop onder meer uit het project verwijderd.
3. Verzoeker heeft naar aanleiding hiervan een klacht ingediend bij de CWI.
CWI-advies
4. In het CWI-advies van 30 maart 2022 staat dat Betrokkene Verzoeker uit het projectteam heeft gezet omdat zijn tweet, ook al was die op persoonlijke titel, een onveilige situatie creëerde binnen het team. Volgens de CWI schetst het document waarin Verzoeker zijn klacht heeft verwoord een geschiedenis van conflicten met Betrokkene en andere leidinggevenden over Verzoekers communicatie met stakeholders, partners, media en het BCC-adresseren van derden in e-mails. Die conflicten lopen sinds 2008. In die periode heeft Verzoeker twee formele waarschuwingen gekregen vanwege onzorgvuldige communicatie. Op basis hiervan constateert de CWI dat de klacht één van een reeks conflicten is tussen Verzoeker en leidinggevenden, voortkomend uit een langer bestaand arbeidsconflict. Volgens de CWI hoort een onderzoek naar de klacht daarom meer thuis in een arbeidsrechtelijke procedure en valt een arbeidsconflict buiten haar bevoegdheid.
5. In het aanvullend CWI-advies van 22 april 2022 herhaalt de CWI dat er primair sprake is van een arbeidsrechtelijk geschil en dat dit buiten haar competentie valt. Verder voegt de CWI toe dat de gedraging waarover wordt geklaagd niet onder de reikwijdte valt van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018, omdat het geen direct verband houdt met wetenschapsbeoefening.
Verzoek
6. Volgens Verzoeker gaat zijn klacht juist wel over wetenschappelijke integriteit. Verzoeker stelt door het handelen van Betrokkene te worden belemmerd om zich onder meer via social media uit te spreken en te schrijven over relevante zaken, ook als dat zaken betreft die de instelling, onderzoekpartners of opdrachtgevers liever niet benoemd willen hebben. Verzoeker wil open en eerlijk zijn als wetenschapper en als mens, maar heeft het gevoel dat hij in een daderrol wordt gepositioneerd in plaats van dat hij wordt erkend als mogelijk slachtoffer van een schending van de wetenschappelijke integriteit.
Oordeel LOWI
7. Het LOWI ziet in deze zaak net als de CWI onvoldoende aanknopingspunten om de gedraging van Betrokkene te toetsen aan de normen (of principes) uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018. Het LOWI onderschrijft de duiding door de CWI van de situatie als arbeidsconflict. Het arbeidsconflict overheerst in deze casus zodanig, dat een klachtenprocedure bij de CWI en het LOWI niet de geëigende weg is. Voor arbeidsconflicten staan andere procedures open. Daarnaast heeft de CWI terecht gewezen op beperkingen van de reikwijdte van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Hoewel het begrip wetenschappelijk onderzoek in deze gedragscode ruim wordt opgevat, valt de reactie van Betrokkene op Verzoekers Twitterbericht daar naar het oordeel van het LOWI niet onder, nu deze reactie primair een reactie is op de (wijze van) samenwerking binnen het onderzoeksproject.
8. Verzoeker stelt dat zijn klacht wel gaat over wetenschappelijke integriteit. Het LOWI begrijpt Verzoeker zo dat zijn Twitterbericht volgens hem een uiting van integer handelen is en dat juist het ‘spreekverbod’ dat hem door Betrokkene wordt opgelegd niet integer is. Het LOWI merkt op dat voor zover het bij het handelen van Betrokken al over integriteit gaat, dit een andere vorm van integriteit betreft dan wetenschappelijke integriteit (vgl. nr. 1.1.4 op p.10 van de gedragscode). In elk geval valt deze andere integriteitsvorm buiten de reikwijdte van de gedragscode.
9. Verzoeker is bij de CWI en het LOWI dus niet aan het juiste adres. Maar er moet binnen de instelling wel ruimte zijn om de zorgen te bespreken die Verzoeker heeft geuit over de vrijheid van meningsuiting die aan eenieder en dus ook aan wetenschappers toekomt. Het LOWI geeft het Bestuur in overweging om te bezien op welke wijze, zo dat nog niet is gebeurd, alsnog aan Verzoekers zorgen op dit punt aandacht kan worden gegeven.
Conclusie
10. Het verzoek is kennelijk ongegrond.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek kennelijk ongegrond;
II. adviseert de klacht definitief niet-ontvankelijk te verklaren.
Aldus vastgesteld op 27 juni 2022 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.