Categorieën
Advies

Advies 2021-12

Geen ideeënplagiaat en ook geen andere reden waarom Betrokkenen naar de publicatie hadden moeten verwijzen. Er is geen prioriteitsclaim gelegd en er is ook geen sprake van een gezaghebbende publicatie van Verzoeker waarnaar Betrokkenen vanuit het oogpunt van wetenschappelijke integriteit hadden moeten verwijzen.

Print Friendly, PDF & Email

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van de UvA

Procesverloop

Op 19 juli 2019 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit van Amsterdam (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene 1] en [Betrokkenen 2 tot en met 5] (hierna tezamen: Betrokkenen).

De CWI heeft het College van Bestuur van de UvA (hierna: Bestuur) op 27 januari 2021 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.

Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker in het aanvankelijk oordeel van 3 februari 2021 ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 9 maart 2021 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Het Bestuur en Betrokkenen hebben allebei een verweerschrift ingediend.

Verzoeker heeft op de verweerschriften gereageerd.

Het Bestuur en Betrokkenen hebben geen aanleiding gezien om een laatste reactie in te dienen. Het Bestuur verwijst kortheidshalve naar het CWI-advies.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 16 juni 2021 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.

Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.

Overwegingen

De casus

1. Verzoeker klaagt dat Betrokkenen ideeënplagiaat hebben gepleegd, omdat zij in een hoofdstuk van het proefschrift van Betrokkene 1 hebben verzuimd naar een artikel uit 1998 te verwijzen waarvan Verzoeker coauteur was. Volgens Verzoeker wordt in het proefschrift gesuggereerd dat sprake is van een nieuwe operatiemethode in de tandheelkunde, maar is dat niet het geval omdat deze methode reeds was bedacht en beschreven in zijn artikel waarnaar ten onrechte niet is verwezen.

Verzoeker stelt onder verwijzing naar e-mailcorrespondentie uit 2014 met een van de Betrokkenen dat Betrokkenen op de hoogte waren van het betreffende artikel. Dat Verzoeker is bedankt in de acknowledgement kan hij niet plaatsen; volgens hem is hij niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het proefschrift(hoofdstuk).

Aanvankelijk oordeel en CWI-advies

2. Het Bestuur heeft de klacht van Verzoeker ongegrond verklaard onder verwijzing naar het CWI-advies.
Volgens de CWI zijn eerst Verzoeker (in 1997/1998) en later een van de Betrokkenen (in 2014) tot een vergelijkbare techniek gekomen. Betrokkenen hebben hierbij geen gebruik gemaakt van de resultaten van het onderzoek van Verzoeker. Omdat zij dus zelfstandig tot een vergelijkbare techniek zijn gekomen, is volgens de CWI van ideeënplagiaat geen sprake.

De CWI acht verder het verwijt dat in het proefschrift zou worden gesuggereerd dat sprake is van een nieuwe methode niet terecht, omdat in het proefschrifthoofdstuk wordt vermeld dat de techniek al elders wordt toegepast. Bij lezing van het (volledige) artikel kan daarom niet de indruk ontstaan dat de auteurs claimen een volledig nieuwe techniek te hebben ontwikkeld, aldus de CWI.

Bovendien, merkt de CWI op, vormde de beschrijving van de techniek ook niet de kern van het hoofdstuk, maar de evaluatie van het gebruikte materiaal dat nou juist verschilde van het door Verzoeker gebruikte materiaal.

De CWI overweegt verder dat het artikel van onder meer Verzoeker geen landmark paper betrof omdat de operatiemethode niet breed bekend bleek. Nu Betrokkenen onafhankelijk van Verzoeker tot een vergelijkbare techniek zijn gekomen en het artikel van Verzoeker geen landmark publicatie betreft, bestond er voor Betrokkenen vanuit een oogpunt van wetenschappelijke integriteit geen verplichting om naar het artikel van Verzoeker te verwijzen concludeert de CWI. De (kennelijk goedbedoelde) acknowledgement heeft een averechtse uitwerking gehad.

Verzoek

3. Verzoeker betoogt dat het algemeen bekend is dat wetenschappers onafhankelijk van elkaar tot gelijkluidende oplossingen kunnen komen, maar dat er voor de publicatie van een nieuw idee zorgvuldig wetenschappelijk literatuuronderzoek moet worden verricht. Als Betrokkenen dat hadden gedaan, waren ze op het artikel uit 1998 gestuit waarvan Verzoeker coauteur was.

Volgens Verzoeker volgt uit het CWI-advies nu ten onrechte dat het claimen van nieuwe ideeën acceptabel is zonder dat een gedegen literatuuronderzoek wordt gedaan. Bovendien waren Betrokkenen gelet op de e-mailcorrespondentie uit 2014 ook zonder literatuuronderzoek op de hoogte van het artikel of hadden dat redelijkerwijs moeten zijn.

Verzoeker herhaalt dat er met de woorden towards a new approach in de inhoudsopgave wordt gesuggereerd dat in het proefschrift een nieuwe operatiemethode wordt gepresenteerd. Ook in de tekst van het hoofdstuk zelf wordt die suggestie volgens Verzoeker gewekt, doordat de nieuwe methode wordt afgezet tegen de oude methode en de voordelen van de nieuwe methode in de conclusie van het hoofdstuk worden belicht. Omdat er niet veelvuldig maar in totaal slechts drie keer is gepubliceerd over de nieuwe operatiemethode, is volgens Verzoeker niet verdedigbaar dat Betrokkenen slechts naar de twee meest recente publicaties hebben verwezen.

Bovendien betreft dit een zijdelingse verwijzing, maar wordt niet duidelijk gemaakt dat in die artikelen reeds ten principale over de methode is gepubliceerd. Verzoeker betoogt dat zijn publicatie uit 1998, anders dan de CWI heeft overwogen, wel degelijk impact heeft gehad op het vakgebied. Het frequent gebruiken van de operatiemethode ligt volgens Verzoeker niet voor de hand omdat het ziektebeeld waarvoor de operatie wordt gebruikt zeldzaam is. De (positieve) impact op de patiënt is echter groot in die gevallen waarin de methode wel kan worden toegepast. Verder is de impact volgens Verzoeker een gegeven omdat zijn artikel uit 1998 de nieuwe methode voor het eerst beschrijft.

Verweren

4. Het Bestuur stelt dat niet duidelijk is tegen welke onderdelen van het aanvankelijk oordeel Verzoeker zich richt. Volgens het Bestuur komen de verklaringen van Verzoeker grotendeels overeen met wat hij verklaarde tijdens de hoorzitting bij de CWI en is dit meewogen in het CWI-advies dat aan het aanvankelijk oordeel van het Bestuur ten grondslag ligt.

5. Betrokkenen verwijzen primair naar hetgeen zij tijdens de klachtbehandeling door de CWI naar voren hebben gebracht en refereren aan het CWI-advies. Meer in het bijzonder wijzen zij op de verschillen tussen de methode die in het artikel uit 1998 is beschreven en de methode die in het hoofdstuk van het proefschrift centraal staat.

Ook weerspreken zij dat er geen zorgvuldig wetenschappelijk literatuuronderzoek zou zijn verricht en overleggen daartoe een overzicht van gebruikte zoektermen, zoekmethode en resultaten. Verder wijzen zij erop dat in twee recente publicaties uit 2020 ook niet naar Verzoekers artikel uit 1998 wordt verwezen.

Relevante bepalingen uit de gedragscode

6. Het LOWI zal het verzoek (net als de CWI heeft gedaan met de klacht) beoordelen tegen de achtergrond van de volgende bepalingen uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004 (herzien in 2012 en 2014:

“1. Eerlijkheid en zorgvuldigheid

Principe

Wetenschapsbeoefenaren zijn eerlijk en openhartig over hun onderzoek en over de toepassingen ervan. Wetenschappelijke activiteiten geschieden met zorgvuldigheid. Prestatiedruk mag daaraan geen afbreuk doen.

Uitwerking

1.3. Door correcte bronvermelding wordt duidelijk gemaakt welke de intellectuele herkomst is van de geciteerde of geparafraseerde teksten. Dit geldt ook voor informatie afkomstig van het internet en uit anonieme bronnen. Zonder bronvermelding worden geen teksten of resultaten van onderzoek van anderen overgenomen.

1.4 Auteurschap wordt erkend. In het vakgebied gebruikelijke regels worden daarbij nageleefd.”

Oordeel LOWI

7. Het LOWI is met de CWI van oordeel dat, ondanks de verschillen waarop Betrokkenen hebben gewezen, in essentie sprake is van dezelfde (operatie)methode. Uit het dossier blijkt overtuigend dat Verzoeker (in 1997/1998) en een van de Betrokkenen (in 2014) onafhankelijk van elkaar tot diezelfde operatiemethode zijn gekomen.

Hierbij betrekt het LOWI dat Verzoeker zelf ook erkent dat een van de Betrokkenen in 2014 zelfstandig tot dezelfde operatiemethode is gekomen. Het LOWI onderschrijft het oordeel van de CWI dat ideeënplagiaat in deze casus reeds daarom niet aan de orde is. Het proefschrifthoofdstuk waarover Verzoeker klaagt borduurt immers voort op de bevindingen uit 2014, zonder gebruikmaking van het artikel uit 1998.

8. Verzoeker heeft aangevoerd dat alsnog sprake kan zijn van ideeënplagiaat als de wetenschapper die in tweede instantie tot hetzelfde idee komt, geen zorgvuldig literatuuronderzoek doet en de eerste wetenschapper dientengevolge niet de erkenning geeft die hem toekomt.

Het LOWI volgt Verzoeker hierin niet. Bij ideeënplagiaat gaat het er om dat van andermans ideeën gebruik is gemaakt zonder dat naar de herkomst daarvan wordt verwezen. Zoals hierboven in overweging 7 is overwogen, is daarvan in deze casus geen sprake.

9. Dat geen sprake is van ideeënplagiaat, laat onverlet dat wetenschappers vanuit het oogpunt van wetenschappelijke integriteit om andere redenen dan het verbod op plagiaat gehouden kunnen zijn om naar een publicatie te verwijzen.

Zoals het LOWI eerder heeft overwogen in adviezen 2021-02, 2020-11 en 2017-02 is een wetenschapper gehouden naar wetenschapshistorie te verwijzen als hij een prioriteitsclaim legt of als het om een essentiële bron gaat zoals een gezaghebbende publicatie.

Het LOWI begrijpt Verzoekers betoog zo dat hij stelt dat van deze beide situaties sprake is. Verzoeker betoogt immers dat Betrokkenen de suggestie zouden hebben gewekt dat de operatiemethode nieuw is (prioriteitsclaim, zie overweging 10) en dat zijn artikel uit 1998 wel degelijk een grote impact heeft gehad (gezaghebbende publicatie, zie overweging 11).

10. Het LOWI komt tot de conclusie dat in het proefschrift geen prioriteitsclaim is gelegd en overweegt hiertoe als volgt. De passage “towards a new approach” in de inhoudsopgave kan op meerdere manieren worden geïnterpreteerd.

Het LOWI acht de interpretatie van Verzoeker, in samenhang gelezen met het betreffende proefschrifthoofdstuk, niet overtuigend. Het LOWI onderschrijft het oordeel van de CWI dat bij lezing van het (volledige) hoofdstuk niet de indruk kan ontstaan dat de auteurs claimen een volledig nieuwe methode te hebben ontwikkeld, omdat daar wordt vermeld dat de techniek al elders wordt toegepast.

Het LOWI voegt hier nog aan toe dat in het hoofdstuk ook wordt vermeld dat vergelijkbare technieken zijn beschreven in de literatuur en dat wordt verwezen naar de twee publicaties (niet van Verzoeker) die over deze methode gaan.

Dat in het hoofdstuk verder wordt gesproken over een relatief nieuwe methode en dat deze wordt afgezet tegen de oude methode, wekt evenmin de indruk dat Betrokkenen claimen een nieuwe operatiemethode te hebben ontwikkeld.

11. Het LOWI komt verder tot de conclusie dat het artikel van Verzoeker uit 1998, hoewel een verwijzing naar dit artikel niet zou hebben misstaan, geen gezaghebbende publicatie is waarnaar Betrokkenen uit het oogpunt van wetenschappelijke integriteit hadden moeten verwijzen.

Dat het artikel voor patiënten van groot belang is geweest, zoals Verzoeker onweersproken heeft betoogd, staat los van de wetenschappelijke gezaghebbendheid van de publicatie. Waar het om gaat is dat de publicatie bovengemiddeld goed is ontvangen in het vakgebied en door vakgenoten als gezaghebbend wordt erkend. In dit geval acht het LOWI ook van belang in hoeverre het artikel wordt geciteerd in de (geringe) publicaties over dit specifieke onderwerp. Er is in de literatuur weliswaar regelmatig naar het artikel verwezen, maar bijvoorbeeld in twee publicaties die over hetzelfde onderwerp gaan niet.

Het LOWI hecht belang aan de opmerking van Betrokkenen dat twee nieuwe publicaties over dit onderwerp uit 2020 evenmin naar het artikel uit 1998 verwijzen. Dit beeld wijst er niet op dat het artikel uit 1998 een gezaghebbende publicatie betreft. Dat Verzoeker de eerste is die over deze operatiemethode zou hebben gepubliceerd, is onvoldoende om gezaghebbendheid van de publicatie aan te nemen.

12. Het LOWI heeft zich tot slot gebogen over de vraag of de e-mailcorrespondentie uit 2014 voor Betrokkenen aanleiding had moeten zijn uit het oogpunt van wetenschappelijke integriteit naar Verzoekers artikel uit 1998 te verwijzen. Het antwoord op deze vraag is ontkennend. Het voert naar het oordeel van het LOWI te ver om uit die correspondentie een verplichting voor Betrokkenen te destilleren om in het proefschrifthoofdstuk naar het artikel uit 1998 te verwijzen.

Conclusie

13. Gelet op het voorgaande is het verzoek ongegrond.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart het verzoek ongegrond;

II. adviseert het aanvankelijk oordeel ongewijzigd vast te stellen als definitief oordeel.

Aldus vastgesteld op 8 juli 2021 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.

Print Friendly, PDF & Email