naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Universiteit Twente
Procesverloop
Op 15 november 2019 heeft het [Verzoeker] een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Twente (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene 1] en [Betrokkene 2] (hierna: Betrokkenen).
De CWI heeft het College van Bestuur van de UT (hierna: Bestuur) op 17 augustus 2020 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren. Het Bestuur heeft dit advies overgenomen in het aanvankelijk oordeel van 10 september 2020.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 15 oktober 2020 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 28 oktober 2020 besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Het Bestuur en Betrokkenen hebben een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft op deze verweerschriften gereageerd.
Betrokkenen hebben een laatste reactie gegeven. Het Bestuur heeft van deze door het LOWI geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.
In verband met de uitbraak van het coronavirus kon de hoorzitting op 12 maart 2021 in deze zaak niet in fysieke vorm plaatsvinden. Het LOWI heeft partijen daarom door middel van videobellen gehoord. Het verslag van deze digitale hoorzitting is als bijlage aan dit advies gehecht.
Overwegingen
Inleiding
1. Betrokkenen zijn als wetenschappers verbonden aan een onderzoeksinstituut van de Universiteit Twente. In opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben zij beleidsonderzoek verricht. Dit onderzoek betrof een in een wettelijk voorschrift voorgeschreven tussenevaluatie van een experiment. In het onderzoek is gebruik gemaakt van literatuurstudie, vragenlijsten, interviews en een rondetafelgesprek. De dataverzameling heeft plaatsgevonden bij twee [onderwijsinstellingen]. De hoofdconclusie van de tussenevaluatie is dat er ten aanzien van het experiment geen grote negatieve gevolgen worden geconstateerd waardoor het beleid moet worden bijgestuurd, opgeschort of gestopt.
2. […]
3. Verzoeker is een organisatie die de belangen van een groep personen behartigt. Verzoeker heeft de tussenevaluatie nauwgezet gevolgd en is ook een van de stakeholders waarmee Betrokkenen in het kader van de tussenevaluatie interviews hebben gehouden.
Casus
4. Verzoeker heeft kritiek op de manier waarop Betrokkenen de tussenevaluatie hebben opgezet, uitgevoerd en hiervan verslag hebben gedaan. Volgens hem hebben Betrokkenen in strijd met de wetenschappelijke integriteit gehandeld.
5. Een belangrijk onderdeel van Verzoekers klacht ziet op de interviews die onderdeel uitmaken van de tussenevaluatie. Verzoeker heeft erop gewezen dat de geïnterviewden door een [direct belanghebbende bij de uitkomst van het onderzoek] zijn uitgenodigd voor deze interviews en voor een belangrijk deel ook door hem zijn geselecteerd. Omdat [deze persoon] uitgesproken voorstander is van het experiment, betwist Verzoeker de representativiteit van de geselecteerde personen. Verder heeft Verzoeker erop gewezen dat de [direct belanghebbende] in zijn uitnodigingsmail heeft geprobeerd het onderzoek te beïnvloeden. In deze mail staat onder meer dat de hoop is dat een positieve tussenevaluatie voldoende aanleiding zal zijn om [het experiment] uit te breiden. Ook staat in deze e-mail dat de [direct belanghebbende] weet dat de minister negatief tegenover het experiment lijkt te staan en dat het daarom extra belangrijk is dat de tussenevaluatie goed verloopt. Verder wijst Verzoeker erop dat de [direct belanghebbende] de lijst met gespreksonderwerpen voorafgaand aan de interviews heeft toegestuurd aan bestuurders en beleidsmedewerkers en niet aan [de groep wiens belangen Verzoeker behartigt], met uitzondering van één [persoon]. Hierdoor [was] de [groep] minder goed voorbereid op de interviews dan de bestuurders en beleidsmedewerkers. Volgens Verzoeker maken Betrokkenen ten onrechte geen melding van deze gang van zaken in het onderzoeksrapport en hebben ze te weinig gedaan om deze gebreken te corrigeren.
6. Een ander belangrijk onderdeel van Verzoekers klacht betreft de vragenlijsten. Betrokkenen hebben gebruik gemaakt van enquêtes die [onderwijsinstelling 1] in 2017 en 2018 over hetzelfde onderwerp al had uitgevoerd. De vragenlijsten en resultaten hiervan zijn na aanvang van de tussenevaluatie aan Betrokkenen ter beschikking gesteld. Met de resultaten hebben Betrokkenen een analyse uitgevoerd die [personen met elkaar vergeleek binnen de groep voor wiens belangen Verzoeker opkomt]. De ruwe data uit de vragenlijsten zijn niet verstrekt omdat de respondenten [daarvoor geen] informed consent hadden gegeven […]. Volgens Verzoeker hadden Betrokkenen niet zo zwaar mogen leunen op deze door [onderwijsinstelling 1] vergaarde data, omdat deze onderwijsinstelling zelf belang heeft bij een positieve tussenevaluatie en omdat het vragenlijstonderzoek hiaten vertoont. Volgens Verzoeker hadden Betrokkenen zelf aanvullend vragenlijstonderzoek moeten uitvoeren […]. In het onderzoeksrapport hebben Betrokkenen uitgelegd dat zij dit niet hebben gedaan vanwege het risico op hoge non-respons omdat het vragenlijstonderzoek van [onderwijsinstelling 1] pas kort geleden was uitgevoerd en vergelijkbare vragen bevatte. Aan [onderwijsinstelling 2] hebben Betrokkenen wel zelf een vragenlijstonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn gecombineerd met de resultaten van het onderzoek van [onderwijsinstelling 1] om op een aantal punten een vergelijking tussen [personen binnen de groep voor wiens belangen Verzoeker opkomt] te kunnen maken.
7. Verzoeker heeft nog meer bezwaren tegen het onderzoek van Betrokkenen naar voren gebracht. Zo betoogt hij dat [bepaalde personen] […] geen goede referentiegroep vormen om [andere personen] mee te vergelijken. Ook klaagt Verzoeker dat Betrokkenen [een verschijnsel] ten onrechte toeschrijven aan het experiment, zonder rekening te houden met de omstandigheid dat [onderwijsinstelling 1] een vervijfvoudigde investering heeft gedaan […]. Ook [een ander verschijnsel] wordt volgens Verzoeker aan het experiment toegeschreven zonder dat rekening wordt gehouden met [een] alternatieve verklaring […]. Verder klaagt Verzoeker dat Betrokkenen geen onderzoek hebben gedaan naar de vrees dat [een deel van de groep voor wiens belangen Verzoeker opkomt onder druk wordt gezet] en dat Betrokkenen hebben geweigerd om met […] 71 kritische [personen uit deze groep] te praten. Verzoeker stelt tot slot dat Betrokkenen onvoldoende zorgvuldig en transparant zijn geweest in hun verslaglegging van de interviews en het rondetafelgesprek, dat zij selectief resultaten hebben weggelaten en dat zij onvoldoende rekening hebben gehouden met de belangen van [de groep wiens belangen Verzoeker behartigt].
CWI-advies en aanvankelijk oordeel
8. De CWI heeft de klacht van Verzoeker beoordeeld en hierover geadviseerd aan het Bestuur. Volgens de CWI hadden Betrokkenen meer transparantie moeten betrachten over mogelijke beïnvloeding van het onderzoek door [een direct belanghebbende bij het onderzoek] en over de gang van zaken tijdens het onderzoek. De CWI concludeert dat Betrokkenen normen 8, 44 en 53 uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 hebben geschonden en dat dit kwalificeert als ‘bedenkelijk gedrag’.
9. Het Bestuur heeft het CWI-advies waar het de geconstateerde normschendingen betreft overgenomen, maar de kwalificering van deze schendingen niet. Anders dan CWI, kwalificeert het Bestuur de schending niet als ‘bedenkelijk gedrag’, maar als ‘lichte tekortkoming’.
Verzoek
10. Verzoeker is het niet eens met het aanvankelijk oordeel en betoogt dat het Bestuur de schending van normen 8, 44 en 53 ten onrechte kwalificeert als een ‘lichte tekortkoming’. Verzoeker betoogt verder dat de CWI een aantal klachtonderdelen (in het LOWI-advies samengevat onder overweging nr. 7) inhoudelijk had moeten beoordelen, maar dat niet heeft gedaan. Volgens Verzoeker heeft de CWI ten aanzien van verschillende van deze klachtonderdelen ten onrechte geconcludeerd dat het gaat om wetenschappelijke controversen waarover de CWI niet bevoegd is te oordelen en heeft ze met betrekking tot andere klachtonderdelen die niet inhoudelijk worden behandeld in het geheel niet duidelijk aangegeven waarom dat het geval is. Verzoeker herhaalt dat Betrokkenen onvoldoende rekening hebben gehouden met de belangen van [de groep wiens belangen Verzoeker behartigt].
Toetsingskader LOWI
11. Het LOWI adviseert het Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instelling over een door het Bestuur vastgesteld (aanvankelijk) oordeel over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit. Het LOWI adviseert niet uit eigener beweging, maar slechts naar aanleiding van een daartoe strekkend ontvankelijk verzoek.
12. Indien het LOWI een ontvankelijk verzoek in behandeling heeft genomen, toetst het aan de hand van het verzoek, de overgelegde stukken en de eventuele hoorzitting of het (aanvankelijk) oordeel van het Bestuur voldoet aan de daaraan vanuit het oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen en of het aanvankelijk oordeel in overeenstemming is met de normen voor wetenschappelijke integriteit. Hierbij betrekt het LOWI de klachtenregeling van de desbetreffende instelling. De normen van wetenschappelijke integriteit zijn neergelegd in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit die op 1 oktober 2018 in werking is getreden. Dan wel, indien de onderzoeksactiviteiten waarop het verzoek ziet zijn gestart vóór 1 oktober 2018, in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, laatstelijk herzien in 2014.
13. Het oordeel dat een of meer normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden, leidt niet per definitie ook tot het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden. Afhankelijk van de aard van en wijze waarop een of meer normen zijn geschonden, moet worden beoordeeld of het handelen van de betrokken wetenschapper moet worden gekwalificeerd als schending van de wetenschappelijke integriteit, bedenkelijk gedrag of een lichte tekortkoming.
14. Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Wetenschappelijke controversen dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum.
Relevante passages uit de gedragscode
15. Norm 8 uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 ziet op de ontwerpfase van wetenschappelijk onderzoek en luidt:
“Betracht openheid over de rol van externe belanghebbenden en over mogelijke belangenconflicten.”
Norm 39 ziet op de verslaglegging van wetenschappelijk onderzoek en luidt:
“wees expliciet over serieuze alternatieve inzichten die relevant kunnen zijn voor de interpretatie van de data en de onderzoeksresultaten”.
Norm 44 ziet op dezelfde fase van wetenschappelijk onderzoek en luidt:
“Wees open en volledig over de rol van externe belanghebbenden, opdrachtgevers, financiers, mogelijke belangenconflicten en relevante nevenwerkzaamheden”.
Norm 53 ziet op de communicatie van wetenschappelijk onderzoek en luidt:
“Wees eerlijk in publieke publicatie en helder over de beperkingen van het onderzoek en van de eigen expertise. Communiceer pas over onderzoeksresultaten aan het algemene publiek als er voldoende zekerheid over de resultaten bestaat.”
In paragraaf 5.2 van de gedragscode, onder A (schending van de wetenschappelijke integriteit) wordt aangegeven welke normen uit de gedragscode in het geval van schending daarvan kunnen leiden tot de conclusie dat ook de wetenschappelijke integriteit is geschonden. Deze paragraaf onderscheidt drie categorieën: (1) de duidelijkste voorbeelden van schending van de wetenschappelijke integriteit, te weten fabriceren, vervalsen en plagiaat, (2) normen waarbij het van de uitkomst van de weging met behulp van wegingscriteria afhangt of de kwalificatie ‘schending van de wetenschappelijke integriteit’ op haar plaats is of een minder zware kwalificatie en (3) andere normen waarbij in het licht van de wegingscriteria voor de kwalificatie ‘schending van de wetenschappelijke integriteit’ slechts bij uitzondering aanleiding zal zijn.
Normen 8, 44 en 53 worden bij deze tweede categorie genoemd in de gedragscode.
Norm 39 valt onder de derde categorie (andere normen).
In paragraaf 5.2, onder C, van de gedragscode worden de wegingscriteria (niet limitatief) opgesomd. Deze criteria zijn:
“a. de omvang van het niet-naleven;
b. de mate waarin het niet-naleven opzettelijk heeft plaatsgevonden of een vorm van grove nalatigheid was, dan wel het gevolg was van slordigheid of onwetendheid;
c. de mogelijke gevolgen voor de validiteit van het betrokken onderzoek en voor de stand van de wetenschap ter zake;
d. de mogelijke effecten op het vertrouwen in de wetenschap en tussen wetenschappers;
e. de overige mogelijke gevolgen voor individuen, de samenleving of de omgeving;
f. het mogelijke voordeel voor de onderzoeker of andere belanghebbenden;
g. of het om een wetenschappelijke publicatie gaat dan wel een populairwetenschappelijke uiting, onderwijsmateriaal of advies;
h. de opvattingen in de discipline(s) over de ernst van het niet-naleven;
i. de positie en ervaring van de onderzoeker;
j. de mate waarin onderzoeker vaker is tekortgeschoten;
k. of de instelling bij de uitvoering van haar zorgplichten is tekortgeschoten;
l. de tijd die verlopen is voordat van binnen of buiten de instelling tegen het niet-naleven actie is ondernomen.”
Beoordeling LOWI
Kwalificatie normschending
16. Verzoeker betoogt dat het Bestuur de schending van normen 8, 44 en 53 ten onrechte heeft gekwalificeerd als een lichte tekortkoming. Volgens Verzoeker zwakt het Bestuur hiermee ten onrechte het CWI-advies af waarin de normschending als bedenkelijk gedrag is gekwalificeerd. Maar ook over de weging door de CWI met behulp van de wegingscriteria brengt Verzoeker bij het LOWI bezwaren naar voren. Zo had de CWI volgens Verzoeker meer gewicht moeten toekennen aan de wegingscriteria b. (opzet) en e. (gevolgen voor individuen, samenleving of omgeving). Volgens Verzoeker is om drie redenen sprake van opzet. Verzoeker voert allereerst aan dat hij in aanloop naar de rapportage een principiële discussie heeft gevoerd met Betrokkenen over het vermelden van de poging tot beïnvloeding. Dat Betrokkenen bewust hebben gekozen hier niets mee te doen, laat volgens Verzoeker zien dat sprake is van opzet. Verder voert Verzoeker aan dat Betrokkenen de sturende e-mail van [een direct belanghebbende bij het onderzoek] niet hebben vermeld om de tussenevaluatie betrouwbaarder te doen laten overkomen dan deze in werkelijkheid was. Als derde argument voor opzet voert Verzoeker aan dat Betrokkenen zich op [een platform] hebben uitgelaten over de poging tot beïnvloeding, maar dat zij de kwestie daar hebben gebagatelliseerd door de passages uit de e-mail van [de direct belanghebbende bij het onderzoek] onjuist weer te geven. Over de gevolgen voor individuen, samenleving of omgeving voert Verzoeker aan dat de tussenevaluatie beleidsmakers en politici informeert die op basis hiervan keuzes maken die direct invloed hebben op de [de groep wiens belangen Verzoeker behartigt].
17. Het Bestuur onderschrijft de conclusie in het CWI-advies dat Betrokkenen onvoldoende transparantie hebben betracht, maar kwalificeert de normschending minder zwaar dan de CWI doet. Volgens het Bestuur moet de politiek-maatschappelijke context niet te veel gewicht krijgen. Tijdens de hoorzitting bij het LOWI heeft het Bestuur nader toegelicht dat het meent dat de politieke context waarin de tussenevaluatie is uitgevoerd niet meebrengt dat het gebrek aan transparantie van Betrokkenen zwaarder moet worden gewogen. Ook stelt het Bestuur dat Betrokkenen niet willens en wetens intransparant hebben gehandeld, maar dat zij meenden voldoende remediërende maatregelen te hebben getroffen naar aanleiding van de door Verzoeker geconstateerde gebreken om wetenschappelijk verantwoorde conclusies te kunnen trekken en dat daarom vermelding van de poging tot beïnvloeding en gang van zaken tijdens het onderzoek niet meer nodig was.
18. Betrokkenen beamen dat zij transparanter hadden kunnen zijn in de rapportage, maar refereren aan het standpunt van het Bestuur dat dit niet meer is dan een lichte tekortkoming. Betrokkenen wijzen erop dat geen enkel onderzoek perfect is, zeker niet in een politiek krachtenveld. Tijdens de hoorzitting bij het LOWI hebben Betrokkenen het LOWI gevraagd om oog te hebben voor de context waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd. Zij benadrukken dat hun onderzoek een tussenevaluatie en geen eindevaluatie betrof, met een beperkte vraagstelling, looptijd en financiële middelen. Betrokkenen hebben na constatering van de sturende email van [een direct belanghebbende bij het onderzoek], de opdracht niet teruggegeven omdat zij meenden de vragen uit de tussenevaluatie goed te kunnen beantwoorden. Volgens Betrokkenen hebben de door Verzoeker geconstateerde gebreken geen invloed op de houdbaarheid van hun hoofdconclusie.
19. Het LOWI stelt voorop dat een CWI-advies niet bindend is. Een Bestuur kan hier van afwijken. Dit moet dan wel worden gemotiveerd in het aanvankelijk oordeel, zoals het Bestuur ook heeft gedaan. De vraag die bij het LOWI voorligt is of het van het CWI-advies afwijkende aanvankelijk oordeel in dit geval stand kan houden.
19.1 Op basis van het verzoek, de schriftelijke uitwisseling van standpunten tussen partijen en de hoorzitting, is het LOWI van oordeel dat het gebrek aan transparantie in de verslaglegging van het onderzoek in dit geval kwalificeert als bedenkelijk gedrag. Het gebrek aan transparantie is meer dan een lichte tekortkoming. Het gaat om een indringende poging van een [direct belanghebbende bij het onderzoek] om de uitkomst van het beleidsonderzoek te beïnvloeden zoals beschreven in overweging 5 van dit advies. Van een dergelijke poging tot beïnvloeding van de resultaten van een onderzoek door een van de direct belanghebbenden bij de uitkomst daarvan, dienen onderzoekers melding te maken. Hoewel deze poging tot beïnvloeding niet aan Betrokkenen is toe te schrijven, heeft het gebrek aan transparantie over de gang van zaken tijdens het onderzoek wel effect op het vertrouwen in de wetenschap (criterium d). Bij de kwalificatie van de normschending acht het LOWI dus niet zozeer de politiek-maatschappelijke context waarbinnen het onderzoek heeft plaatsgevonden relevant, zoals de CWI blijkens het advies wel doet en welke context volgens het Bestuur minder gewicht zou moeten krijgen, maar de aard en ernst van de poging tot beïnvloeding.
19.2 Het LOWI volgt Verzoeker niet in zijn betoog dat de CWI te weinig gewicht heeft toegekend aan wegingscriterium b., opzet. Het LOWI onderschrijft het oordeel van de CWI dat opzet afwezig is. Volgens het LOWI hebben Betrokkenen de vermelding van de poging tot beïnvloeding door de [direct belanghebbende] niet weggelaten met het doel om deze poging buiten beeld te houden. Weliswaar heeft Verzoeker aan Betrokkenen aangegeven dat de poging tot beïnvloeding vermeld zou moeten worden en krijgt Verzoeker hierin van zowel het Bestuur als het LOWI gelijk, dit betekent nog niet dat het nalaten door Betrokkenen om dat te doen de conclusie kan dragen dat zij opzettelijk te weinig transparantie hebben betracht. Hierbij betrekt het LOWI dat Betrokkenen toen zij zich in de loop van het onderzoek geconfronteerd zagen met de poging tot beïnvloeding, remediërende maatregelen hebben getroffen, zoals het afnemen van extra interviews. Betrokkenen hebben er daarmee voor gekozen om het effect van de poging tot beïnvloeding […] weg te nemen. Weliswaar is dat onvoldoende gebeurd, en had daarom van de beïnvloeding wel melding moeten worden gemaakt, daarmee kan niet worden gezegd dat het niet vermelden daarvan door Betrokkenen is gedaan om deze poging tot beïnvloeding buiten beeld te houden. Het LOWI acht evenmin aannemelijk dat, zoals Verzoeker stelt, het niet vermelden van de poging tot beïnvloeding is gedaan om de tussenevaluatie betrouwbaarder te doen laten overkomen. Dat Betrokkenen de poging tot beïnvloeding op [een platform] hebben gebagatelliseerd, acht het LOWI onvoldoende overtuigend om opzet aan te nemen in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over de remediërende maatregelen van Betrokkenen. Aan de conclusie dat Betrokkenen nalatig zijn geweest doet dat niet af.
19.3 Wat betreft wegingscriterium e., invloed op individuen, samenleving of omgeving, stellen het Bestuur en Verzoeker zich op een tegenovergesteld standpunt. Volgens het Bestuur heeft de CWI bij de weging van de normschendingen te veel gewicht toegekend aan de politieke context waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd en volgens Verzoeker heeft de CWI te weinig gewicht toegekend aan de politieke gevolgen van de tussenevaluatie. Zoals het LOWI hierboven onder overweging 19.1 van dit advies heeft overwogen, acht het vooral de aard en ernst van de poging tot beïnvloeding waarover onvoldoende transparantie is betracht van doorslaggevend belang in de kwalificatie als bedenkelijk gedrag. Zowel in het standpunt van het Bestuur als in het standpunt van Verzoeker over de politieke context c.q. politieke gevolgen ziet het LOWI geen aanleiding voor de conclusie dat de normschendingen lichter of juist zwaarder dan bedenkelijk gedrag gekwalificeerd zouden moeten worden.
19.4 Gelet op het voorgaande is het verzoek gegrond, voor wat betreft de kwalificatie van de normschendingen. Het LOWI zal het Bestuur adviseren het definitief oordeel zodanig aan te passen dat de normschendingen 8, 44 en 53 worden gekwalificeerd als bedenkelijk gedrag.
Overige klachtonderdelen
20. Tijdens de hoorzitting heeft het LOWI Verzoekers betoog besproken dat de CWI diverse klachtonderdelen (zie overweging 7 van dit advies) ten onrechte niet inhoudelijk zou hebben beoordeeld. Verzoeker heeft desgevraagd aangegeven dat hij van het LOWI in ieder geval advies wil over de volgende drie klachtonderdelen.
- Betrokkenen schrijven [een verschijnsel] ten onrechte toe aan het experiment, zonder rekening te houden met de omstandigheid dat [onderwijsinstelling 1] [een vervijfvoudigde investering heeft gedaan];
- Betrokkenen schrijven [een ander verschijnsel] ten onrechte toe aan het experiment, zonder dat rekening wordt gehouden met de alternatieve verklaring [dat er geen adequate vergelijking wordt gemaakt tussen personen binnen de groep wiens belangen Verzoeker behartigt];
- Tijdens het rondetafelgesprek hebben [personen] aangegeven dat zij druk ervaren […]. Dit komt niet terug in de rapportage. Volgens Verzoeker noemen Betrokkenen wel feiten en omstandigheden die het experiment in een positief daglicht plaatsen, maar niet feiten en omstandigheden die dit nuanceren zoals de ervaren [druk].
Volgens Verzoeker heeft de CWI deze klachtonderdelen ten onrechte niet beoordeeld omdat sprake zou zijn van een wetenschappelijk debat dat binnen het daartoe geëigende forum moet worden beslecht. Volgens Verzoeker horen bovenstaande klachtonderdelen niet thuis in het wetenschappelijk debat, maar raken ze aan norm 39 van de gedragscode (alternatieve inzichten).
21. Het LOWI onderschrijft het oordeel van de CWI dat deze klachtonderdelen thuishoren in het wetenschappelijk debat. In dit geval gaat het om alternatieve inzichten die Verzoeker in aanloop naar de eindrapportage onder de aandacht van Betrokkenen heeft gebracht en waarover Verzoeker en Betrokkenen van inzicht verschillen. Het LOWI is het met Betrokkenen eens dat het hun eigen vrijheid en verantwoordelijkheid als wetenschapper is om de input van stakeholders (zoals Verzoeker) te verwerken. Betrokkenen zijn met andere woorden niet gehouden om alle alternatieve inzichten die Verzoeker aandraagt te verwerken in de rapportage. Die inzichten kunnen door Verzoeker worden gebruikt bij verdere discussies over de uitkomst van het onderzoek en het staat hem vrij om zijn opvattingen over de genoemde gezichtspunten daar in te brengen. Hierbij is mede van belang dat bij de uitleg van norm 39 in dit geval rekening moet worden gehouden met de beperkte scope van de tussenevaluatie. Naar het oordeel van het LOWI leveren de drie onderwerpen waarop Verzoeker hierboven heeft gewezen geen schending van een norm uit de gedragscode op. Deze punten passen, ook indien deze op zichzelf terechte kritiek op de tussenevaluatie zouden bevatten, in het debat naar aanleiding van dit onderzoek in het wetenschappelijke en maatschappelijke forum en niet in een klachtenprocedure over wetenschappelijke integriteit. Het verzoek is in zoverre ongegrond.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek gegrond alleen voor zover het Bestuur de normschendingen kwalificeert als lichte tekortkoming;
II. verklaart het verzoek voor het overige ongegrond;
III. adviseert het Bestuur de normschendingen 8, 44 en 53 in het definitieve oordeel te kwalificeren als ‘bedenkelijk gedrag’.
Aldus vastgesteld op 22 april 2021 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.