Categorieën
Advies

Advies 2020-07

CWI-leden worden uit hoofde van hun aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een bijzondere omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert. Het is aan de betreffende partij om de bijzondere omstandigheid aannemelijk te maken.

Print Friendly, PDF & Email

naar aanleiding van het verzoek van:

1. …

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van Rijksuniversiteit Groningen

Procesverloop

Op 1 maart 2019 heeft … (hierna: Verzoeker) een klacht ingediend bij het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: Bestuur) over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … (hierna: Betrokkene 1) en … (hierna: Betrokkene 2).

Het Bestuur heeft deze klacht ter advisering doorgestuurd aan de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: CWI).

De CWI heeft deze klacht op 17 mei 2019 ter hoorzitting behandeld en heeft het Bestuur op 1 november 2019 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.

Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker bij aanvankelijk oordeel van 9 november 2019 ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 17 december 2019 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 22 januari 2020 besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Het Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Betrokkenen hebben allebei een verweerschrift ingediend.

Verzoeker heeft op deze verweerschriften gereageerd.

Het Bestuur en Betrokkenen hebben laten weten dat zij geen gebruik wilden maken van de gelegenheid om een laatste reactie te geven.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 22 april 2020 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.

Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gesteld.

Overwegingen

Inleiding

1. Verzoeker was projectleider van het onderzoeksproject [titel] dat een looptijd had van [dag, maand] 2015 tot [dag, maand] 2018. Met [het onderzoeksproject] is praktijkgericht onderzoek gedaan naar [onderwerp]. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van [beschrijving onderzoek].

2. Betrokkene 1 is decaan van de faculteit [naam]. Betrokkene 2 is hoogleraar [vakgebied] en begeleidt twee proefschriften van promovendi die als junior onderzoeker hebben meegewerkt aan het onderzoeksproject [titel]. Tussen Verzoeker en de Rijksuniversiteit Groningen speelde een arbeidsconflict. Verzoeker is inmiddels niet langer werkzaam aan de Rijksuniversiteit Groningen.

De klacht

3. Verzoeker klaagt onder meer dat Betrokkenen 1 en 2 hem als copromotor ten onrechte hebben buitengesloten bij de begeleiding van twee promovendi die eerder als junior onderzoeker aan het onderzoeksproject [titel] hebben meegewerkt. Ten aanzien van Betrokkene 2 klaagt Verzoeker concreet over het manuscript [titel], dat onderdeel uitmaakt van het proefschrift van een van de promovendi. Volgens Verzoeker had de [ontwikkelde methode voor het onderzoeksproject] expliciet in het manuscript moeten worden vermeld en had daarin ook naar het onderzoeksrapport over [het project] verwezen moeten worden omdat verschillende tabellen en figuren in het manuscript zijn geïnspireerd op, of zijn overgenomen uit, dat onderzoeksrapport. Verzoeker betoogt ook dat hij ten onrechte van 2e naar 3e auteur is verplaatst en dat het manuscript niet ter goedkeuring aan hem is voorgelegd, terwijl bij de aanbieding van het manuscript aan een wetenschappelijk tijdschrift wel is aangegeven dat alle auteurs het manuscript hebben goedgekeurd.

Het CWI-advies en het aanvankelijk oordeel

4. Het Bestuur heeft de klacht onder verwijzing naar het CWI-advies ongegrond verklaard.

5. De CWI heeft vastgesteld dat de geldende gedragscode in dit geval de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2014 is. Over Verzoekers klacht over Betrokkenen 1 en 2 gezamenlijk heeft de CWI als volgt overwogen. De maatregelen die Verzoeker als copromotor waren opgelegd met betrekking tot de begeleiding van de twee promovendi, moeten volgens de CWI worden bezien in het licht van het arbeidsconflict tussen partijen. Een arbeidsconflict op zichzelf maakt echter niet dat er geen sprake zou kunnen zijn van een inbreuk op de wetenschappelijke integriteit. De aan Verzoeker opgelegde beperkingen bij de begeleiding van de promovendi zijn conform het Promotiereglement van de Rijksuniversiteit Groningen tot stand gekomen in afstemming met Betrokkenen en de directeur van de Graduate School van de faculteit. Verzoeker is weliswaar de mogelijkheid ontnomen om zijn suggesties op de manuscripten rechtstreeks en in gezamenlijke gesprekken met de promotor en de promovendi naar voren te brengen, maar hij heeft zijn feedback wel degelijk, hetzij schriftelijk en indirect, via de promotor kunnen geven, aldus de CWI. Betrokkenen hebben uitwerking 1.4 en 1.7 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening volgens de CWI niet geschonden. De CWI vindt het, tegen de achtergrond van het arbeidsconflict, te rechtvaardigen dat Betrokkenen de belangen van de promovendi bij een zo goed mogelijke begeleiding bij de totstandkoming van hun proefschrift, zwaarder heeft laten wegen dan Verzoekers belang bij de begeleiding van de proefschriften.

5.1. Met betrekking tot de klacht over Betrokkene 2 stelt de CWI vast dat Verzoeker als tweede auteur is opgevoerd in het definitieve artikel [titel] dat in december 2019 in het tijdschrift [naam] wordt (en inmiddels is) gepubliceerd. En dat in dit artikel referenties zijn opgenomen naar de [ontwikkelde methode voor het onderzoeksproject] en naar het onderzoeksrapport over [het project]. Volgens de CWI heeft Betrokkene 2 ten aanzien van het manuscript van dit artikel geen normen van wetenschappelijke integriteit geschonden.

Hiertoe overweegt de CWI dat Verzoeker in zijn schriftelijke reacties op een conceptversie van het manuscript niet heeft aangegeven dat er een specifieke referentie naar [het project] of naar het onderzoeksrapport zou moeten worden opgenomen of dat referenties bij tabellen en figuren ontbraken. Verzoeker heeft in zijn reactie wel aangegeven dat hij nog een gesprek wilde hebben over een aantal punten, maar daarop heeft Betrokkene 2 hem per e-mail van 20 februari 2019 herinnerd aan de maatregelen die inhielden dat Verzoeker alleen schriftelijk zijn opmerkingen aan Betrokkene 2 mocht toesturen. Op die mail heeft Verzoeker niet meer gereageerd. Ook betrekt de CWI bij haar oordeel dat het onderzoeksrapport en hergebruik van tabellen worden genoemd in de begeleidende brief waarmee het manuscript aan het tijdschrift wordt aangeboden en vindt de CWI het plausibel dat hergebruik van een tabel met een beschrijving van een steekproef onproblematisch is indien een wetenschapper coauteur is van beide publicaties, mits dat hergebruik wordt benoemd.

Over de auteursvolgorde stelt de CWI vast dat Verzoeker als 3e auteur van het manuscript was opgevoerd in een conceptversie die ook voor commentaar aan Verzoeker is verstuurd en dat in een commentaar daarbij is opgemerkt dat de auteursvolgorde nog moet worden bepaald en dat Verzoeker wordt gevraagd wat hij wenst. Volgens de CWI had Verzoeker in reactie op dit commentaar moeten aangeven dat hij als tweede auteur in plaats van als derde auteur vermeld wilde worden. Duidelijk is dat deze auteursvolgorde nog niet definitief was, aldus de CWI.

Het verzoek

6. Verzoeker vraagt het LOWI zijn klacht opnieuw en integraal te beoordelen, omdat hij verschillende procedurele en inhoudelijke bezwaren heeft tegen het CWI-advies waarop het aanvankelijk oordeel is gebaseerd.

Toetsingskader LOWI

7. Het LOWI adviseert het Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instelling over een door het Bestuur vastgesteld (aanvankelijk) oordeel over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit. Het LOWI adviseert niet uit eigener beweging, maar slechts naar aanleiding van een daartoe strekkend ontvankelijk verzoek.

8. Indien het LOWI een ontvankelijk verzoek in behandeling heeft genomen, toetst het aan de hand van het verzoek, de overgelegde stukken en de eventuele hoorzitting of het (aanvankelijk) oordeel van het Bestuur voldoet aan de daaraan vanuit het oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen en of het aanvankelijk oordeel in overeenstemming is met de normen voor wetenschappelijke integriteit.

Hierbij betrekt het LOWI de klachtenregeling van de desbetreffende instelling. De normen van wetenschappelijke integriteit zijn neergelegd in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit die op 1 oktober 2018 in werking is getreden. Dan wel, indien de onderzoeksactiviteiten waarop het verzoek ziet zijn gestart vóór 1 oktober 2018, in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2014.

9. Het oordeel dat een of meer normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden, leidt niet per definitie ook tot het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden.

10. Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Wetenschappelijke controversen dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum.

Beoordeling van het verzoek

Duur van de klachtenprocedure

11. Verzoeker betoogt dat de behandeling van de klacht in strijd met artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te lang heeft geduurd. Hij vermoedt dat de CWI het vonnis van de rechtbank in de civiele procedure over het arbeidsconflict heeft afgewacht voordat zij haar eigen advies aan het Bestuur zou uitbrengen.

11.1. In zijn verweerschrift weerspreekt het Bestuur dat er een verband is tussen het CWI-advies enerzijds en de uitspraak van de rechtbank in het arbeidsconflict anderzijds. Volgens het Bestuur zijn er geen aanwijzingen dat de procedure te lang heeft geduurd omdat de CWI het vonnis van de rechtbank zou hebben afgewacht en heeft Verzoeker deze stelling ook niet verder onderbouwd. Wel constateert het Bestuur met Verzoeker dat de klachtenprocedure lang, en misschien wel te lang heeft geduurd. Het Bestuur stelt dat dit achteraf te betreuren valt en dat er meer snelheid in de procedure had moeten zitten.

11.2. In zijn reactie op het verweerschrift van het Bestuur verduidelijkt Verzoeker dat het verslag van de hoorzitting erg lang op zich heeft laten wachten en dat de tijd tussen het definitieve verslag van de hoorzitting en het uiteindelijke CWI-advies verhoudingsgewijs juist erg kort was. Verzoeker denkt daardoor dat het CWI-advies al was geschreven voordat het verslag van de hoorzitting definitief klaar was en dat het verslag enkel zo lang duurde omdat het vonnis van de rechtbank werd afgewacht. Volgens Verzoeker heeft het Bestuur nog steeds niet duidelijk gemaakt waarom de klachtenprocedure zo lang heeft geduurd.

11.3. Artikel 9:11 van de Awb luidt:
“1. Het bestuursorgaan handelt de klacht af binnen zes weken of – indien
afdeling 9.1.3. van toepassing is – binnen 10 weken na ontvangst van het klaagschrift.
2. Het bestuursorgaan kan de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager en aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft.
3. Verder uitstel is mogelijk voor zover klager daarmee instemt.”

Artikel 13, eerste lid, van de Regeling Bescherming Wetenschappelijke Integriteit Rijksuniversiteit Groningen van november 2012 luidt:
“De CWI doet binnen 12 weken na ontvangst van het klaagschrift aan het College van Bestuur verslag van haar overwegingen ter zake van de door haar in behandeling genomen klacht.”

Artikel 14, eerste lid, van de Regeling luidt:
“Het College van Bestuur stelt binnen 4 weken na ontvangst van het advies van de CWI zijn aanvankelijk oordeel vast. (…).”

11.4. Voor beantwoording van de vraag of het Bestuur de termijn uit artikel 9:11 van de Awb heeft overschreden, acht het LOWI niet relevant welke omstandigheden precies hebben geleid tot een lange duur van de klachtenprocedure. Verzoeker heeft zijn klacht op 1 maart 2019 ingediend. Gelet op artikel 9:11, eerste lid, van de Awb had het aanvankelijk oordeel uiterlijk binnen 10 weken en dus uiterlijk op 9 mei 2019 moeten worden gegeven. Deze termijn had eventueel kunnen worden verdaagd tot en met 6 juni 2019, maar dat is niet gebeurd. Voor verder uitstel was de instemming van Verzoeker nodig geweest. Het LOWI is met Verzoeker eens dat de klachtbehandeling te lang heeft geduurd. Dat het aanvankelijk oordeel te laat is gegeven betekent echter niet dat het aanvankelijk oordeel daarom inhoudelijk ook onjuist is. Het verzoek is gelet op het voorgaande gegrond, maar dit leidt niet tot een advies van het LOWI aan het Bestuur om het definitief oordeel inhoudelijk gewijzigd vast te stellen.

Hoewel de duur van de klachtenprocedure in dit geval ook langer heeft geduurd dan is toegestaan op grond van artikelen 13 en 14 van de Regeling Bescherming Wetenschappelijke Integriteit Rijksuniversiteit Groningen, laat het LOWI deze artikelen buiten toepassing. Dat komt omdat artikelen 13 en 14 een langere duur van de klachtenprocedure mogelijk maken dan artikel 9:11 van de Awb toestaat. Artikel 9:11 van de Awb is een dwingendrechtelijke wettelijke bepaling waaraan het Bestuur is gehouden. Het LOWI zal het Bestuur dan ook adviseren de Regeling Bescherming Wetenschappelijke Integriteit Rijksuniversiteit Groningen in zoverre in overeenstemming te brengen met artikel 9:11 van de Awb.

Vrees vooringenomenheid CWI

12. Verzoeker betoogt dat de CWI zijn klacht niet onpartijdig en zonder vooringenomenheid heeft beoordeeld. Volgens Verzoeker is zijn klacht te veel in het licht van het arbeidsconflict geplaatst.

Verzoeker voert aan dat dit onder meer komt doordat de secretaris van de CWI werkzaam is voor de juridische dienst die de universiteit heeft bijgestaan in de civielrechtelijke procedure over het arbeidsconflict. Ook wijst hij erop dat diezelfde juridische dienst Betrokkenen heeft geholpen met het opstellen van hun verweerschriften in de klachtenprocedure. Aanwijzingen voor de vermeende vooringenomenheid van de CWI ziet Verzoeker ook in de omstandigheid dat de feiten niet chronologisch staan weergegeven in het CWI-advies, dat de voorzitter van de CWI meteen het arbeidsconflict heeft benoemd bij de opening van de hoorzitting en dat Verzoekers klacht op geen enkel punt gegrond is verklaard.

In het verlengde hiervan stelt Verzoeker dat de CWI in haar advies expliciet had moeten opnemen dat Betrokkene 2 heeft geweigerd om met Verzoeker in gesprek te gaan over het artikel [titel]. Door dit niet expliciet te vermelden, heeft de CWI volgens Verzoeker het onjuiste beeld geschetst dat Verzoeker niet adequaat heeft gereageerd op e-mails.

12.1. Het Bestuur weerspreekt in zijn verweer dat de CWI of het Bestuur vooringenomen of partijdig zijn geweest. Het Bestuur wijst erop dat de onafhankelijke positie en de werkwijze van de CWI zijn vastgelegd in de Regeling Bescherming Wetenschappelijke Integriteit Rijksuniversiteit Groningen, dat deze Regeling is gevolgd en dat het Bestuur zich niet bemoeit met CWI-adviezen.

Over de positie van de juridische dienst stelt het Bestuur dat het arbeidsgeschil waarin Verzoeker was verwikkeld werd behandeld door een jurist van de afdeling HR van de universiteit. Daarnaast heeft de universiteit juristen in dienst op de afdeling Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken (hierna: ABJZ) die werken ten behoeve van de gehele universiteit en aan wie meerdere griffies en secretariaten waaronder de CWI zijn toevertrouwd, aldus het Bestuur. Het gaat daarbij volgens het Bestuur om juridische professionals die verschillende rollen goed onderscheiden en daarin autonoom opereren.

Volgens het Bestuur wordt Verzoekers klacht over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit niet door het Bestuur, maar juist door Verzoeker, vermengd met het arbeidsconflict. Volgens het Bestuur lijkt het erop alsof Verzoeker het arbeidsconflict heeft aangegrepen om een klacht over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit in te dienen.

12.2. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in LOWI-adviezen 2019-17, 2017-02 en 2019-05, is het uitgangspunt dat de leden van de CWI uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een bijzondere omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de CWI vooringenomenheid koestert of dat de daarvoor bij een partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Alleen het subjectieve oordeel van die partij is onvoldoende. Het is aan de betreffende partij om de bijzondere omstandigheid aannemelijk te maken.

Gelet op de toelichting van het Bestuur over de verhouding tussen de afdeling HR en de afdeling ABJZ, mist Verzoekers stelling dat de juridische dienst zowel bij de CWI als bij het arbeidsconflict met Verzoeker betrokken is geweest, feitelijke grondslag. De door Verzoeker gestelde omstandigheid dat een medewerker van de juridische dienst heeft meegelezen met het verweerschrift van Betrokkenen zou, gelet op de toelichting van het Bestuur, kunnen betekenen dat de jurist van ABJZ die met het verweerschrift heeft meegelezen tegelijkertijd ook de jurist is die vanuit ABJZ als secretaris van de CWI is opgetreden.

Mocht deze situatie zich hebben voorgedaan, dan is dit een bijzondere omstandigheid die ongelukkig is te noemen maar die geen zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de CWI partijdig of vooringenomen zou zijn geweest. Hierbij betrekt het LOWI dat het voor een objectief gerechtvaardigd vermoeden dat de CWI vooringenomenheid koestert, moet gaan om vermoedens over de (individuele) CWI-leden zelf en niet om vermoedens over de secretariële ondersteuning van de CWI. De invloed van een secretaris op CWI-leden is immers niet van een zodanige aard en omvang dat CWI-leden zich niet langer zelfstandig een oordeel over een klacht kunnen vormen. Omstandigheden die de secretaris van de CWI aangaan, leiden met andere woorden niet tot het vermoeden dat dat de CWI-leden hun taak niet zonder vooringenomenheid hebben vervuld.

De overige omstandigheden die Verzoeker heeft aangevoerd, zijn volgens het LOWI geen bijzondere omstandigheden. Daarbij betrekt het LOWI dat het de CWI vrij staat om de opbouw van een advies naar eigen inzicht te modelleren, zolang het advies naar behoren wordt gemotiveerd. Dat de feiten niet in chronologische volgorde staan weergegeven of dat er in het CWI-advies niet letterlijk staat dat Betrokkene 2 een gesprek met Verzoeker over een manuscript heeft geweigerd is dan ook geen tekortkoming in het CWI-advies waaruit vooringenomenheid van de CWI zou blijken. Dat Verzoekers klacht op alle onderdelen ongegrond is verklaard is evenmin een aanwijzing voor vooringenomenheid van de CWI, maar is een conclusie die logischerwijs volgt uit de overwegingen van de CWI. Dat de voorzitter van de CWI tijdens de hoorzitting het arbeidsconflict heeft benoemd is tot slot ook geen aanwijzing voor vooringenomenheid van de CWI.

Het arbeidsconflict is nu eenmaal onderdeel van de relatie die tussen Verzoeker en Betrokkenen bestaat. Dat de voorzitter tijdens de hoorzitting toont oog te hebben voor deze ruimere context, vindt het LOWI juist getuigen van een zorgvuldige klachtbehandeling.
Verzoekers betoog over vooringenomenheid en partijdigheid van de CWI faalt.

Toetsing aan gedragscode

13. Verzoeker betoogt dat de CWI ten onrechte aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2014 (hierna: de oude gedragscode) heeft getoetst. Volgens Verzoeker slaat de klacht over Betrokkene 2 op onderzoeksactiviteiten die ná 1 oktober 2018 hebben plaatsgevonden. Ook wijst hij erop dat in het CWI-advies een andere motivering wordt gegeven voor de toepasselijkheid van de oude gedragscode dan in het verslag van de hoorzitting. Voor zover de CWI wel aan de juiste gedragscode heeft getoetst, betoogt Verzoeker dat de CWI ook had moeten toetsen aan uitwerkingen 1.3 en 1.5 van de oude gedragscode en punt 3 van de bijlage bij de Regeling Wetenschappelijke Integriteit Rijksuniversiteit Groningen van november 2012.

13.1. Bepaling 1.5, nr. 16 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 luidt:
“Deze code treedt in werking op 1 oktober 2018 voor instellingen door welke hij vóór of op 1 september 2018 is onderschreven.”

Bepaling 1.5, nr. 18 luidt:
“De hoofdstukken 2, 3 en 5 van deze code zijn van toepassing op:
a. na de inwerkingtreding van deze code gestart onderzoek, en
b. na de inwerkingtreding van deze code gestarte onderzoeksactiviteiten in voordien gestart onderzoek.”

Bepaling 1.5, nr. 19 luidt:
“De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004 (herziening 2014) wordt ingetrokken, met dien verstande dat hij van toepassing blijft op:
a. voor de inwerkingtreding van deze Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit voltooid onderzoek, en;
b. voor de inwerkingtreding van deze Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit gestarte onderzoeksactiviteiten die bij de inwerkingtreding nog niet zijn voltooid.

Uitwerking 1.3 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2014 luidt:
“Door correcte bronvermelding wordt duidelijk gemaakt welke de intellectuele herkomst is van de geciteerde of geparafraseerde teksten. Dit geldt ook voor informatie afkomstig van het internet en uit anonieme bronnen. Zonder bronvermelding worden geen teksten of resultaten van onderzoek van anderen overgenomen.”

Uitwerking 1.5 luidt:
“Een wetenschapsbeoefenaar zal geen (delen uit) eerder gepubliceerd eigen werk opnieuw publiceren als ware dit een nieuwe bijdrage aan de wetenschappelijke literatuur. Wanneer hij eerder gepubliceerde bevindingen opnieuw publiceert, zal hij dat door correcte bronvermelding of op andere in zijn vakgebied aanvaarde wijze duidelijk maken. Hergebruik zonder bronvermelding van korte teksten die al dan niet samen met co-auteurs zijn gepubliceerd is binnen veel wetenschapsgebieden geoorloofd en zelfs gebruikelijk indien het gaat om korte passages in inleiding, theorievorming of methodebeschrijving”.

Punt 3 bij de bijlage van de Regeling Wetenschappelijke Integriteit RUG, voor zover relevant, luidt:
“plagiëren van (delen van) publicaties en resultaten van anderen
Wetenschap functioneert slechts met de eerlijke erkenning van de intellectuele eigendom van ieders eigen bijdrage aan de kennis. Dat geldt voor de hele range van studentenwerkstukken en scripties tot wetenschappelijke publicaties en dissertaties. Het gaat niet alleen om letterlijk overschrijven, maar ook om parafrasering, het weglaten van noten of bronvermelding, het heimelijk gebruik van door anderen vergaarde data, ontwerpen of tabellen. Het auteursrecht biedt gedupeerden de mogelijkheid tot genoegdoening via de rechter, maar ook als er geen direct gedupeerde (meer) is, kan een onderzoeker worden aangeklaagd voor plagiaat.”

13.2. In het CWI-advies staat dat de oude gedragscode van toepassing is, omdat de onderzoeksactiviteiten waarover de klachten van Verzoeker gaan, nog niet waren afgerond op 1 oktober 2018. Het LOWI is het met de CWI eens dat de oude gedragscode van toepassing is op de klachten van Verzoeker. Weliswaar is de looptijd van het onderzoeksproject [titel] geëindigd in september 2018 en warende data op dat moment al verzameld, de proefschriften waarvoor onder meer data uit [het onderzoeksproject] zijn gebruikt, waren op het moment van inwerkingtreding van de nieuwe gedragscode (1 oktober 2018) nog niet afgerond. Dat dezelfde conclusie in het verslag van de hoorzitting iets anders is geformuleerd, doet aan de juistheid van de conclusie niets af. Bovendien dient het verslag van de hoorzitting slechts als een zakelijke weergave van hetgeen tijdens de hoorzitting is besproken. Het verslag moet niet worden gelezen als een motivering van het CWI-advies.

13.3. In de toelichting op zijn klacht betoogt Verzoeker dat Betrokkenen uitwerkingen 1.3 en 1.5 van de oude gedragscode en punt 3 van de Regeling Wetenschappelijke Integriteit RUG hebben geschonden. In het CWI-advies wordt niet uitdrukkelijk overwogen dat de CWI de klachten van Verzoeker ook daadwerkelijk aan deze bepalingen heeft getoetst. De CWI overweegt wél uitdrukkelijk dat aan uitwerkingen 1.4 en 1.7 van de oude gedragscode is getoetst. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen in advies 2019-14, kan uit het feit dat de CWI niet uitdrukkelijk heeft verwezen naar andere uitwerkingen in de Nederlandse Gedragscode voor Wetenschapsbeoefening niet dwingend worden afgeleid dat de CWI niet óók daaraan heeft getoetst. In dit geval is het LOWI van oordeel dat de CWI ook aan uitwerkingen 1.3 en 1.5 en punt 3 van de Regeling heeft getoetst en dat deze bepalingen volgens de CWI niet geschonden zijn. Dit maakt het LOWI op uit de overwegingen van de CWI dat in het uiteindelijk gepubliceerde artikel wel degelijk verwijzingen zijn opgenomen naar [het onderzoeksproject] en het onderzoeksrapport, dat in de aanbiedingsbrief aan het wetenschappelijk tijdschrift melding wordt gedaan van hergebruik van tabellen en dat de CWI het standpunt van Betrokkene 2 volgt dat het in het vakgebied gebruikelijk is om tabellen uit eigen werk te hergebruiken mits dat wordt vermeld bij het aanbieden van een manuscript aan een wetenschappelijk tijdschrift. Zoals hieronder verder zal worden uitgewerkt is het LOWI het met de conclusie van de CWI eens dat Betrokkenen geen normen van wetenschappelijke integriteit hebben geschonden.

Maatregelen proefschriftbegeleiding en uitbreiding klacht

14. Verzoeker bestrijdt dat de maatregelen die Betrokkenen 1 en 2 hem met betrekking tot de begeleiding van de proefschriften hebben opgelegd, te rechtvaardigen zijn vanuit het belang van de promovendi bij het voortvarend afronden van hun proefschrift. Volgens Verzoeker zijn de maatregelen tegen de wil van promovendi in genomen en alleen in het belang van Betrokkenen om Verzoeker zoveel mogelijk buiten spel te zetten. Dat Betrokkenen Verzoeker zoveel mogelijk buiten spel willen zetten blijkt volgens Verzoeker ook uit een voorval dat na het aanvankelijk oordeel heeft plaatsgevonden. Volgens Verzoeker heeft Betrokkene 2 hem toen de mogelijkheid ontnomen om als medeauteur bij te dragen aan een ander artikel van een van de twee promovendi, terwijl hij daaraan een substantiële bijdrage heeft geleverd.

14.1. Het LOWI acht het aannemelijk dat de maatregelen met betrekking tot het contact tussen Verzoeker, Betrokkene 2 en de promovendi zijn genomen in het belang van de promovendi bij de voortgang van hun proefschrift. Verzoekers stelling dat de promovendi het niet eens waren met deze maatregelen betekent immers nog niet dat deze maatregelen niet in hun belang kunnen zijn genomen. Vast staat dat sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. Een verstoorde arbeidsverhouding doet de voortgang van (de begeleiding van) een proefschrift geen goed. Het LOWI onderschrijft de overweging van de CWI dat Betrokkenen het belang van de promovendi zwaarder hebben mogen laten wegen dan het belang van Verzoeker. Ook neemt het LOWI in aanmerking dat de maatregelen in evenredige verhouding staan tot het beoogde doel, nu Verzoeker zijn feedback nog steeds, zij het schriftelijk en via Betrokkene 2, heeft kunnen geven. Verzoeker heeft op die manier, weliswaar in andere vorm, invulling kunnen geven aan zijn co-promotorschap en aan zijn rol als projectleider van [het onderzoeksproject]. Met de maatregelen hebben Betrokkenen naar het oordeel van het LOWI geen normen van wetenschappelijke integriteit geschonden.

14.2. Voor zover Verzoeker betoogt dat Betrokkene 2 hem na 9 november 2019 (de datum van het aanvankelijk oordeel) nog heeft gepasseerd als medeauteur bij een artikel van een van de promovendi, is dit een nieuwe klacht en breidt Verzoeker daarmee zijn oorspronkelijke klacht van 1 maart 2019 uit. Over deze uitbreiding van de klacht heeft de CWI niet kunnen adviseren en heeft het Bestuur niet kunnen oordelen. Uitbreiding van de klacht is in deze fase van de procedure waarin het LOWI om advies wordt gevraagd over het aanvankelijk oordeel van het Bestuur niet toegestaan. Het LOWI zal op dit punt dan ook geen advies uitbrengen aan het Bestuur.

Verhouding tussen het manuscript en het gepubliceerde artikel

15. Verzoeker betoogt dat de CWI zich voor de conclusie dat Betrokkene 2 geen normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden, ten onrechte baseert op de definitieve en gepubliceerde versie van het artikel. Volgens Verzoeker nemen de wijzigingen die Betrokkene 2 naar aanleiding van Verzoekers klacht heeft doorgevoerd in de gereviseerde versie van het manuscript niet weg dat Betrokkene 2 met het eerder ingediende manuscript in eerste instantie normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. In dit verband wijst Verzoeker op LOWI-advies 2019-08 waarin het LOWI overweegt dat de (on)omkeerbaarheid van handelen niet van belang is voor het oordeel of er sprake is van schending van een norm uit de gedragscode.

Ook wijst Verzoeker erop dat hij bij de CWI niet heeft kunnen reageren op (de wijzigingen in) de definitieve en gepubliceerde versie van het artikel. Verzoeker weerspreekt verder het standpunt van Betrokkene 2 dat in het manuscript niet naar het onderzoeksrapport over [het onderzoeksproject] verwezen hoefde te worden. Met een beroep op LOWI-advies nr. 2019-14 stelt Verzoeker dat dit onderzoeksrapport een wetenschappelijk Nederlandstalig werk is waarnaar verwezen had moet worden. Verzoeker stelt tenslotte dat (de gereviseerde versie van) het manuscript niet ter goedkeuring aan hem is voorgelegd voordat het werd ingediend, terwijl aan het tijdschrift wel is vermeld dat alle auteurs het artikel hebben goedgekeurd.

15.1. In het CWI-advies dat aan het aanvankelijk oordeel ten grondslag ligt, wordt opgemerkt dat in het definitieve artikel “…” inmiddels aan Verzoekers klacht tegemoet is gekomen. De conclusie dat Betrokkene 2 geen normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden is echter niet op deze tegemoetkoming aan Verzoeker gebaseerd, maar op de situatie zoals die gold toen het manuscript voor de eerste keer (en dus voor de revisie) aan het tijdschrift was toegestuurd. Gelet hierop slaagt Verzoekers beroep op LOWI-zaak nr. 2019-08, waarin het LOWI heeft overwogen dat het voor beantwoording van de vraag of sprake is van een schending van normen van wetenschappelijke integriteit niet relevant is of handelen heeft geleid tot (on)omkeerbare gevolgen, niet.

15.2. Het LOWI onderschrijft de conclusie van de CWI dat Betrokkene 2 geen normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.
Hierbij betrekt het LOWI dat Verzoeker als medeauteur van het artikel net als Betrokkene 2 verantwoordelijkheid draagt voor het opnemen van de juiste referenties in een manuscript. Juist omdat Verzoeker medeauteur is bij zowel het manuscript als het onderzoeksrapport over [het onderzoeksproject], had het meer op de weg van Verzoeker dan op de weg van Betrokkene 2 gelegen om ervoor te zorgen dat referenties naar [het onderzoeksproject] en het onderzoeksrapport in het manuscript zouden worden opgenomen. Verzoeker heeft hier pas na de indiening van zijn klacht op gewezen, maar had dit eerder kunnen aangeven in zijn schriftelijke feedback op het manuscript. Dat Betrokkene 2 een gesprek met Verzoeker heeft geweigerd, zoals Verzoeker stelt, doet hier niet aan af. Verzoeker was immers ook bekend met de maatregelen over de proefschriftbegeleiding zodat hij wist dat feedback schriftelijk moest worden gegeven. Hetzelfde geldt naar het oordeel van het LOWI voor de auteursvolgorde. Verzoeker heeft zelf nagelaten om in zijn feedback op het manuscript aan te geven dat hij als tweede auteur zou moeten worden opgevoerd.

Tussen partijen is niet in geschil dat Verzoeker de aangepaste versie van het manuscript en de gereviseerde versie van het manuscript niet ter accordering voorgelegd heeft gekregen voordat het manuscript aan het tijdschrift werd toegestuurd. Na vergelijking van het gepubliceerde artikel met de door Verzoeker becommentarieerde versie van het manuscript, volgt het LOWI Betrokkene 2 in zijn toelichting dat de wijzigingen in het definitieve manuscript en in de gereviseerde versie daarvan beperkt zijn ten opzichte van de laatste door Verzoeker becommentarieerde versie en dat Verzoekers opmerkingen zo goed mogelijk zijn verwerkt. Onder deze omstandigheden waarin het manuscript inhoudelijk niet meer op belangrijke onderdelen is aangepast, acht het LOWI het met Betrokkene 2 voldoende dat de feedback van Verzoeker is verwerkt in het opgestuurde manuscript en dat op basis hiervan aan het tijdschrift is gemeld dat de auteurs akkoord waren met het manuscript.

Conclusie

16. Het Verzoek is gegrond voor zover het de duur van de klachtbehandeling betreft.

17. Het Verzoek is voor het overige ongegrond.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart het verzoek van [Verzoeker] gegrond voor zover het de duur van de klachtbehandeling betreft en voor het overige ongegrond;

II. adviseert het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen het aanvankelijk oordeel ongewijzigd vast te stellen als definitief oordeel en artikelen 13 en 14 van de Regeling Bescherming Wetenschappelijke Integriteit Rijksuniversiteit Groningen in overeenstemming te brengen met artikel 9:11 van de Awb.

Aldus vastgesteld op 26 mei 2020 door prof. mr. R. Fernhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.

 

Print Friendly, PDF & Email