Categorieën
Advies

Advies 2019-09

Advies van het LOWI van 12 maart 2019 met betrekking tot het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 20 juni 2018, betreffende het (aanvankelijk) oordeel van het College van Bestuur van de Radboud Universiteit Nijmegen van 17 mei 2018, naar aanleiding van een klacht van 20 december 2017 over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … .

1. Het verzoek

Op 20 juni 2018 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om een advies te geven aan het College van Bestuur van de Radboud Universiteit Nijmegen (verder: het Bestuur) over het (aanvankelijk) oordeel van het Bestuur van 17 mei 2018 (verder: oordeel) naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij het Bestuur op 20 december 2017 (verder: klacht), over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … (verder: Betrokkene).

De klacht

De klacht betreft een door Betrokkene bij … ingediende subsidieaanvraag (verder: aanvraag), alsmede het door Betrokkene in het tijdschrift … gepubliceerd artikel onder de titel … (verder: artikel). In de klacht stelt Verzoeker dat er sprake is van het opvoeren van onjuiste feiten bij de aanvraag en het vermelden van onjuistheden in het artikel. Aldus wordt, naar zijn oordeel, inbreuk gemaakt op de wetenschappelijke integriteit.

Verzoeker heeft databases samengesteld die betrekking hebben op … en … . Het geschil heeft betrekking op het gebruik dat door Betrokkene van deze beide databases van Verzoeker is gemaakt bij zijn aanvraag en het artikel.

Verzoeker beklaagt zich erover dat Betrokkene in zijn aanvraag in strijd met de waarheid de indruk zou hebben gewekt alsof hij, Betrokkene, de toestemming van Verzoeker had voor het gebruik van, onder andere, óók zijn databases ten behoeve van een groter …project dat door Betrokkene zou worden uitgevoerd. Ook in het gewraakte artikel zou Betrokkene, alweer in strijd met de waarheid, de indruk hebben gewekt alsof hij die toestemming van Verzoeker had. De bij de CWI voorliggende vraag betrof derhalve of Betrokkene zich op die wijze schuldig heeft gemaakt aan een schending van de wetenschappelijke integriteit.

Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit

De Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Radboud Universiteit Nijmegen (verder: CWI) heeft op 26 april 2018 advies uitgebracht over de klacht en daarbij, samengevat, het navolgende overwogen:

A. Ten aanzien van de aanvraag

De CWI is van oordeel dat er sprake is geweest van een miscommunicatie tussen Verzoeker en Betrokkene en dat bij Betrokkene per abuis de indruk bestond dat hij toestemming van Verzoeker had om van diens databases gebruik te maken. Naar het oordeel van de CWI is daarbij van opzet of kwade trouw van de zijde van Betrokkene geen sprake geweest, althans niet op overtuigende wijze door Verzoeker aannemelijk gemaakt: Betrokkene heeft, zodra het voor hem duidelijk werd dat Verzoeker zijn databases niet aan hem ter beschikking wilde stellen, dit onverwijld aan de subsidieverstrekker medegedeeld. De toekenning van de subsidie heeft dientengevolge ook niet onder valse voorwendselen plaatsgevonden.

B. Ten aanzien van het artikel

Vast staat dat Betrokkene in zijn artikel heeft vermeld dat hij in zijn project de databases van Verzoeker mocht gebruiken. Bij Betrokkene bestond, op basis van de eerder vermelde miscommunicatie tussen hem en Verzoeker, bij het schrijven van het artikel de indruk dat hij die toestemming had. Van opzettelijke vermelding van onjuiste feiten van de zijde van Betrokkene was ook in dit geval geen sprake: Betrokkene heeft, zodra het voor hem duidelijk werd dat Verzoeker zijn databases niet aan hem ter beschikking wilde stellen, dit onmiddellijk aan de redactie van het tijdschrift medegedeeld en zelfs verzocht om een rectificatie op het artikel te plaatsen. Het gegeven dat de tijdschriftredactie aan dit verzoek geen gevolg heeft gegeven doet hieraan niet af. Van een schending van de wetenschappelijke integriteit kan derhalve in dit geval geen sprake zijn: de auteur van het artikel heeft, zodra hij zich van zijn vergissing bewust werd, al hetgeen in zijn macht stond gedaan om die vergissing te corrigeren.

Op basis van het bovenstaande heeft de CWI geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat een onderzoek of een publicatie op (wetenschappelijk) niet integere wijze tot stand is gekomen of uitgevoerd of dat op andere wijze wetenschappelijk niet-integer is gehandeld. Zij heeft daarom het Bestuur geadviseerd de klacht van Verzoeker ongegrond te verklaren.

Het oordeel

Het Bestuur heeft zijn oordeel vastgesteld conform het advies van de CWI.

Het verzoek

Verzoeker is het niet eens met het oordeel van het Bestuur en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Het standpunt van Verzoeker is verkort weergegeven in onderdeel 3.

2. De procedure

Op 3 juli 2018 zijn Verzoeker, het Bestuur en Betrokkene ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Het Bestuur en Betrokkene zijn in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen.

Het verweerschrift van het Bestuur is, na daartoe desgevraagd uitstel te hebben gekregen, op 28 augustus 2018 bij het LOWI ingediend. Het verweerschrift van Betrokkene is op 27 augustus 2018 bij het LOWI ingediend.

Het LOWI heeft de verweerschriften van het Bestuur en Betrokkene op 28 augustus 2018 aan Verzoeker gezonden. Op 24 september 2018 heeft Verzoeker, na daartoe desgevraagd uitstel te hebben gekregen, op het verweer gereageerd. Dit stuk van Verzoeker is op 27 september 2018 door het LOWI aan het Bestuur en Betrokkene gezonden. Het Bestuur heeft op 11 oktober 2018 gereageerd en Betrokkene eveneens.

Het LOWI heeft besloten om de zaak op de stukken te behandelen en dit aan partijen medegedeeld op 16 november 2018. Het LOWI heeft de adviestermijn tweemaal verlengd, tot uiterlijk 20 maart 2019.

3. Standpunten van partijen

3.1 Het standpunt van Verzoeker

Het standpunt van Verzoeker luidt, kort samengevat, als volgt.

Hij bestrijdt de opvatting van de CWI dat er tussen Verzoeker en Betrokkene sprake zou zijn geweest van een onschuldige miscommunicatie. In plaats daarvan acht Verzoeker misleiding van de kant van Betrokkene in de richting van de subsidieverstrekker en de tijdschriftredactie gegeven. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar e-mails die tussen hem en Betrokkene zijn uitgewisseld en naar een verklaring van [X], die, naar het vermoeden van Verzoeker, door de CWI niet bij haar oordeel is betrokken en die, steeds naar de opvatting van Verzoeker, de aanname van de CWI zou ontkrachten dat er van een onschuldige miscommunicatie sprake zou zijn geweest. Het gegeven dat Betrokkene in het geval van de aanvraag na de indiening daarvan de subsidieverstrekker op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij geen toestemming had om van de databases van Verzoeker gebruik te maken, zou, volgens Verzoeker, niet wegnemen dat Betrokkene bij het indienen van de aanvraag zelf in strijd met de wetenschappelijke integriteit heeft gehandeld. Hetzelfde zou, mutatis mutandis, gelden voor het artikel.

Verzoeker is van mening dat de CWI zijn klacht heeft behandeld op een wijze die er a priori op was gericht om te voorkomen dat er tot een schending van de wetenschappelijke integriteit door Betrokkene werd geconcludeerd. Met dat doel voor ogen, zou de CWI belangrijke elementen van zijn klacht (zoals de verklaring van X) bewust hebben genegeerd.

3.2 Het standpunt van het Bestuur

Het standpunt van het Bestuur luidt, kort samengevat, als volgt.

Het Bestuur heeft zich tegen het betoog van de Verzoeker verweerd door aan te voeren dat het geen reden heeft om aan te nemen dat alle in het geschil ingebrachte argumenten en verklaringen (inclusief die van X) niet zorgvuldig door de CWI zijn gewogen. De suggestie van Verzoeker dat de CWI bij haar beoordeling van de klacht van Verzoeker de intentie zou hebben gehad om eventuele integriteitsschendingen binnen de Radboud Universiteit ‘onder het vloerkleed te vegen’ acht het Bestuur onbewezen.

Het Bestuur blijft vasthouden aan het oordeel van de CWI dat een enkele foutieve vermelding in een subsidieaanvraag slechts dan als een schending van de wetenschappelijke integriteit mag worden gekwalificeerd indien kan worden bewezen dat zulks met opzet is gedaan. Daarvan nu zou in het geval van Betrokkene geen sprake zijn, te minder daar hij de subsidieverstrekker onverwijld van zijn vergissing op de hoogte heeft gesteld. Uit de tijdens de behandeling van de klacht naar voren gekomen feiten kan niet worden geconcludeerd dat de Betrokkene met kwade bedoelingen heeft gehandeld.

3.3 Het standpunt van Betrokkene

Het standpunt van Betrokkene luidt, kort samengevat, als volgt.

Betrokkene betoogt, onder verwijzing naar zijn verweer tegen de klacht van Verzoeker bij de CWI, dat er tussen hem en Verzoeker een ongelukkig misverstand is gerezen. Hij is lang in de veronderstelling geweest dat hij de databases van Verzoeker voor zijn project mocht gebruiken mits er sprake was van naamsvermelding. Op basis van deze veronderstelling heeft Betrokkene het artikel geschreven en op 27 oktober 2016 bij het tijdschrift ingediend. De aanvraag is door Betrokkene ingediend op 7 november 2016. Hij realiseerde zich pas nadien, op 23 januari 2017, dat hij en Verzoeker langs elkaar heen spraken. Betrokkene benadrukt tevens dat hij zowel de redactie van het tijdschrift, als de subsidieverstrekker op de hoogte heeft gesteld van zijn onder verkeerde veronderstellingen vermelde feiten in het artikel en de aanvraag. Betrokkene stelt nooit kwaadwillend ten opzichte van Verzoeker te hebben gehandeld: hij verkeerde tot 23 januari 2017 in de veronderstelling dat hij met Verzoeker een afspraak had en toen hij tot de conclusie kwam dat zulks niet het geval was, heeft hij geprobeerd om de gevolgen van de ontstane verwarring op te lossen.

Betrokkene wijst er nog met nadruk op dat hij de databases van Verzoeker nooit in handen heeft gehad, maar slechts het voornemen heeft gehad daarvan in zijn onderzoeksproject gebruik te maken. Hij heeft die datasets nimmer op frauduleuze wijze tot zijn eigen voordeel aangewend.

3.4 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur en Betrokkene

Verzoeker heeft naar aanleiding van de verweerschriften, kort samengevat, als volgt gereageerd.

3.4.1 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur

Verzoeker stelt dat Betrokkene zonder zijn toestemming in een subsidieaanvraag gebruik heeft gemaakt van de databases van Verzoeker. Hij ziet daarin een onrechtmatig gebruik van zijn onderzoek. Voorts betoogt hij dat dit gebruik per definitie valt te kwalificeren als subsidiefraude. Verzoeker verklaart bovendien dat de CWI laakbaar heeft gehandeld door de verklaring van X niet in haar advies te verwerken.

3.4.2 Reactie Verzoeker op het standpunt van Betrokkene

Verzoeker bestrijdt de stelling van Betrokkene, inhoudende dat deze de databases van Verzoeker nimmer tot zijn eigen voordeel heeft aangewend. Hij wijst daartoe op het gebruik dat Betrokkene heeft gemaakt van zijn databases bij het indienen van de aanvraag en concludeert dat Betrokkene zijn databases wel degelijk tot diens voordeel heeft aangewend. Hij ontkent voorts met klem dat er op enigerlei tijdstip sprake is geweest van het bestaan van afspraken tussen hem en Betrokkene over het gebruik van zijn databases.

3.5 Laatste reactie van het Bestuur en Betrokkene

3.5.1 Laatste reactie van het Bestuur

Het Bestuur geeft te kennen in het commentaar van Verzoeker geen reden te vinden tot een nadere reactie of aanvulling van zijn eerder toegezonden verweerschrift.

3.5.2 Laatste reactie van Betrokkene

Betrokkene geeft te kennen dat het commentaar van Verzoeker hem geen aanleiding biedt om er verder inhoudelijk op te reageren.

4. Overwegingen van het LOWI

4.1 Algemeen

Na een ontvankelijk verzoek hiertoe, adviseert het LOWI het Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instelling over een door het Bestuur vastgesteld (aanvankelijk) oordeel naar aanleiding van een klacht over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit.

Het LOWI baseert zijn oordeel over de vermoede schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die hetzij zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, laatstelijk herzien in 2014, hetzij uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit, in werking getreden op 1 oktober 2018 (VSNU). Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl.

Het oordeel dat een of meerdere normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden, leidt niet per definitie ook tot het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden.

Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Wetenschappelijke controversen dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum.

4.2 Toepasselijke regelingen

Van toepassing is de Regeling Wetenschappelijke Integriteit Radboud Universiteit Nijmegen.
Op 1 oktober 2018 is de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit in werking getreden. Deze Gedragscode vervangt de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Op grond van de overgangsbepalingen in paragraaf 1.5 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit is op de onderhavige casus nog de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van toepassing.

4.3 (Schijn van) vooringenomenheid van de CWI

Verzoeker verwijt de CWI vooringenomenheid en laakbaar onzorgvuldig handelen. Het LOWI stelt vast dat Verzoeker deze verwijten op geen enkele wijze feitelijk heeft weten te onderbouwen. Het gegeven dat de CWI tot conclusies is gekomen die Verzoeker onwelgevallig zijn, is daarvoor in ieder geval géén aanwijzing.

4.4 Onjuiste informatie en schending van de wetenschappelijke integriteit

De CWI is, op grond van haar feitelijke bevindingen, tot het inzicht gekomen dat er tussen Verzoeker en Betrokkene sprake is geweest van een misverstand, te weten het navolgende: Betrokkene verkeerde in de veronderstelling dat hij, op basis van naamsvermelding, gebruik mocht maken van de databases van Verzoeker. Betrokkene verkeerde daarbij in de veronderstelling dat het duidelijk was dat hij niet de intentie had om deze databases te gebruiken voor een geïntegreerde database. Op basis van deze aannames heeft Betrokkene het artikel geschreven en de aanvraag ingediend. Verzoeker daarentegen verkeerde in de veronderstelling dat Betrokkene één geïntegreerde database wilde maken van zijn databases. Omdat Verzoeker daaraan, om hem moverende redenen, niet wilde meewerken heeft hij geen toestemming gegeven voor het gebruik van zijn databases.

De thans bij het LOWI voorliggende vraag is of de CWI (en in haar voetspoor het Bestuur) op basis van alle beschikbare informatie naar redelijkheid tot dit inzicht heeft kunnen komen, of dat de CWI op basis daarvan tot het inzicht had moeten komen dat Betrokkene de wetenschappelijke integriteit schond door in zijn artikel en bij zijn aanvraag te refereren naar het aanstaande gebruik van databases van anderen waarvoor Betrokkene feitelijk geen toestemming had. Het LOWI is van oordeel dat de CWI in dezen naar redelijkheid tot haar oordeel heeft kunnen komen en wijst daartoe op het volgende.

Het in dit verband leidend beginsel is dat de goede trouw van een onderzoeker wordt voorondersteld totdat het tegendeel, te weten boos opzet, is bewezen. Verzoeker heeft er tijdens de behandeling van zijn klacht bij de CWI en ook in de toelichting bij zijn verzoek aan het LOWI met nadruk op gewezen dat feitelijk vast staat dat Betrokkene feitelijk onjuiste informatie heeft verstrekt in zijn artikel en in zijn aanvraag.

Deze vaststelling is niet door het Bestuur betwist en ook het LOWI ziet geen reden daaraan te twijfelen. Dit betekent echter niet dat daardoor, anders dan Verzoeker van mening is, tevens noodzakelijkerwijze een schending van de wetenschappelijke integriteit is gegeven. Daarvan kan slechts sprake zijn indien de betrokken onderzoeker bewust en opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt.

De CWI heeft dit inderdaad onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de onderzoeker ‘wellicht onzorgvuldig’ heeft gehandeld door in zijn artikel en in de aanvraag aan te kondigen, of althans te kennen te geven, dat hij toestemming had om in zijn onderzoeksproject gebruik te maken van de databases van Verzoeker.

De reserve die tot uitdrukking komt in het gebruik van het woord ‘wellicht’ in het oordeel van de CWI is ingegeven door het feit dat niet is vastgesteld of Betrokkene, op het tijdstip waarop hij de door Verzoeker gewraakte informatie in zijn artikel en in de aanvraag verstrekte, voldoende reden had om aan de juistheid ervan te moeten twijfelen. Als dit het geval was, heeft Betrokkene onzorgvuldig gehandeld omdat hij het kennelijk bij hem bestaande vermoeden van toestemming had moeten verifiëren. Een schending van de wetenschappelijke integriteit is daardoor echter niet per definitie gegeven.

De CWI heeft geoordeeld dat de door Verzoeker overgelegde verklaring van X niet dwingend indiceert dat Betrokkene voldoende reden had om te twijfelen aan de juistheid van zijn vermoeden dat hij beschikte over toestemming van de Verzoeker, of althans aan de juistheid van zijn vermoeden die toestemming binnen niet al te lange tijd te zullen verkrijgen. Op het laatste wijst de verklaring van X dat Betrokkene uit het door hem gerapporteerde gesprek met Verzoeker de conclusie meende te mogen trekken dat hij, Betrokkene, aan Verzoeker toezegde een conceptovereenkomst te zullen toesturen met daarin een specificatie van de voorwaarden waaronder de data van Verzoeker aan hem ter beschikking gesteld werden.

De CWI concludeerde in dezen dat sprake is geweest van miscommunicatie en wellicht onzorgvuldigheid, maar dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er op enigerlei wijze sprake is geweest van wetenschappelijk niet integer handelen. Het LOWI volgt deze conclusie van de CWI.

De CWI heeft er in haar oordeel veel betekenis aan gehecht dat door Verzoeker niet is bestreden en derhalve feitelijk is komen vast te staan dat Betrokkene – zodra hem duidelijk was geworden dat hij feitelijk geen toestemming van Verzoeker had om van diens databases gebruik te mogen maken – zowel de redactie van het tijdschrift waarin het artikel zou worden geplaatst, als ook de instantie waarbij hij zijn aanvraag had ingediend onverwijld van dit feit op de hoogte heeft gebracht en alles heeft gedaan wat destijds in zijn vermogen lag om eventuele misverstanden weg te nemen.

Overigens is het, anders dan Verzoeker kennelijk meent, niet ongebruikelijk dat gedurende een subsidietraject wijzigingen worden gedaan, hetgeen bijvoorbeeld tot uitdrukking kan komen in een gewijzigde subsidiebeschikking. Het LOWI deelt daarom de conclusie van de CWI dat van kwade wil of boos opzet van Betrokkene geen sprake is geweest; Verzoeker heeft ter adstructie van zijn verzoek aan het LOWI niet aannemelijk gemaakt dat die conclusie onterecht is.

Er is geen sprake van een schending van een van de principes of uitwerkingen van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening en geen grond voor het oordeel schending van de wetenschappelijke integriteit.

5. Oordeel en advies van het LOWI

Het LOWI is van oordeel dat het verzoek ongegrond is en adviseert het Bestuur om zijn aanvankelijk oordeel ongewijzigd over te nemen als definitief oordeel.

Prof. mr. W.J. Zwalve, (plv.) Voorzitter

mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris