Advies van het LOWI van 25 februari 2019 ten aanzien van het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 6 juni 2018 betreffende het (aanvankelijk) oordeel van het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft van 27 april 2018, inzake een klacht van 24 april 2017 over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … .
1. Het verzoek
Op 6 juni 2018 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om een advies te geven aan het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft (verder: het Bestuur) over het (aanvankelijk) oordeel van het Bestuur van 27 april 2018 (verder: oordeel) naar aanleiding van een klacht van … (verder: Betrokkene), ingediend bij het Bestuur op 24 april 2017 (verder: klacht).
De klacht
De klacht is gericht tegen Verzoeker. De klacht betreft het (in oktober 2016) door Verzoeker voor publicatie aanbieden van een manuscript met de titel … (verder: manuscript), op basis van de MSc thesis van Betrokkene (verder: scriptie). Verzoeker heeft Betrokkene op geen enkele wijze geïnformeerd over het aanbieden van het manuscript, noch heeft hij hem inzage gegeven in het manuscript. De derde auteur die in het manuscript wordt genoemd was niet betrokken bij het afstuderen van Betrokkene. Daarnaast is ook gebleken dat (in augustus 2016) Verzoeker het afstudeeronderzoek van Betrokkene heeft gepresenteerd tijdens een symposium in … .
Na meerdere pogingen van Betrokkene om met Verzoeker in contact te komen over de beoogde publicatie, heeft hij hem (in maart 2017) uiteindelijk laten weten dat hij er als begeleider alle recht op heeft om te publiceren.
Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit
De Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Technische Universiteit Delft (verder: CWI) heeft op 23 april 2018 advies uitgebracht over de klacht.
De klacht van Verzoeker is beoordeeld onder toepassing van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit TU Delft (verder: Klachtenregeling). In het bijzonder is getoetst aan de punten 3 (plagiaat), 4 (het opzettelijk negeren en niet erkennen van bijdragen van andere auteurs) en 5 (het zich onterecht voordoen als (mede-)auteur) van de bijlage bij de Klachtenregeling.
De CWI heeft de verschillende standpunten uitgebreid weergegeven en verder, kort samengevat, als volgt overwogen.
Voor het gebruik van de Nederlandse taal heeft de CWI verwezen naar artikel 2:6 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb), waaruit volgt dat procedures plaatsvinden in het Nederlands. Daarvan kan worden afgeweken indien dat doelmatiger is en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. De klacht is ingediend door een Nederlandstalige klager, zodat het overgaan op de Engelse taal zijn belang zou schaden. Wel is het gebruik om de Engelse taal toe te staan voor de inbreng van personen die niet goed Nederlands spreken en de hoorprocedure (deels) in het Engels te laten plaatsvinden. Deze procedure is gevolgd.
Het staat niet ter discussie dat Verzoeker de scriptie van Betrokkene zonder zijn expliciete toestemming vooraf heeft gepresenteerd op een congres en dat Verzoeker de scriptie van Betrokkene ter publicatie heeft aangeboden aan … (verder: X), met een onjuiste vermelding van de eerste auteur en een der medeauteurs.
Bij de afdeling … (verder: de Afdeling) was het schrijven van een publicatiewaardig research paper gebruikelijk, maar geen opgelegde verplichting waardoor geen toestemming van de student nodig zou zijn voor publicatie. De procedure bij de Afdeling was overigens niet eenduidig. Uit hetgeen Verzoeker heeft aangevoerd en overgelegd, kan niet worden afgeleid dat Betrokkene vooraf toestemming zou hebben verleend voor publicatie. Dat Verzoeker als begeleider alle recht zou hebben om te publiceren, in de zin dat hij ook zonder medewerking van Betrokkene zou mogen publiceren, is een onjuist uitgangspunt van Verzoeker.
De CWI heeft vastgesteld dat geen expliciete toestemming is verkregen van Betrokkene voor het aanbieden van zijn scriptie aan X, terwijl dat wel had gemoeten, en dat evenmin zijn toestemming is verkregen voor het presenteren van zijn scriptie op een congres.
Verzoeker heeft geen overtuigend bewijs aangeleverd voor zijn verweer dat de gebrekkige communicatie is veroorzaakt door technische problemen en censuur in het buitenland. Volgens de CWI kan een professional in de huidige tijd altijd op de een of andere manier contact leggen met een andere persoon. Eventuele communicatieproblemen komen voor rekening van Verzoeker. Ook de fouten in het aangeboden manuscript, namelijk het ten onrechte opvoeren van Verzoeker als eerste auteur en het ten onrechte opvoeren als coauteur van een PhD-student aan Verzoekers huidige universiteit, komen voor rekening van Verzoeker.
De CWI is van oordeel dat geen sprake is van plagiaat en dat evenmin sprake is van het opzettelijk negeren en niet erkennen van bijdragen van andere auteurs. De CWI is van oordeel dat het niet vooraf vragen van instemming met de publicatie en de presentatie onzorgvuldig is, maar zonder dat dit een schending van de wetenschappelijke integriteit oplevert. Mogelijk is door het einde van Verzoekers dienstverband aan de TU Delft en drukke werkzaamheden elders de zorgvuldige voorbereiding van publicaties in het gedrang gekomen. Verder was de te volgen procedure bij de Afdeling niet geheel eenduidig en had Betrokkene het gebeurde wellicht ook op een andere manier aan de orde kunnen stellen.
Er is sprake van schending nummer 5 van de bijlage bij de Klachtenregeling doordat Verzoeker zich onterecht heeft voorgedaan als eerste auteur, terwijl hij coauteur is, en bovendien een voor het onderzoek onbekende PhD-student aan Verzoekers huidige universiteit heeft genoemd als medeauteur. Het verweer van Verzoeker dat dit een door drukte niet opgemerkte vergissing van de administratie is, acht de CWI niet afdoende.
De CWI heeft het Bestuur geadviseerd om de klacht gegrond te verklaren voor wat betreft de onjuiste vermelding van het auteurschap en op dit onderdeel schending van de wetenschappelijke integriteit aanwezig te achten. Voor zover de klacht betrekking heeft op het niet vooraf communiceren met Betrokkene, heeft Verzoeker onzorgvuldig gehandeld.
Het oordeel
Het Bestuur heeft conform dit advies van de CWI zijn oordeel vastgesteld.
Het verzoek
Verzoeker is het niet eens met het oordeel van het Bestuur en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Het standpunt van Verzoeker is verkort weergegeven in onderdeel 3.
2. De procedure
Op 22 juni 2018 zijn Verzoeker, het Bestuur en Betrokkene ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Het Bestuur en Betrokkene zijn in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen.
Het verweerschrift van het Bestuur is op 1 augustus 2018 bij het LOWI ingediend. Het verweerschrift van Betrokkene is op 9 juli 2018 bij het LOWI ingediend.
Het LOWI heeft de verweerschriften van het Bestuur en Betrokkene op 8 augustus 2018 aan Verzoeker gezonden. Op 5 september 2018 heeft Verzoeker op het verweer gereageerd. Dit stuk van Verzoeker is op 10 september 2018 door het LOWI aan het Bestuur en aan Betrokkene gezonden. Het Bestuur heeft op 24 september 2018 gereageerd en Betrokkene op 10 september 2018.
Het LOWI heeft besloten de zaak op de stukken te behandelen en dit aan partijen medegedeeld op 16 november 2018.
3. Standpunten van partijen
3.1 Het standpunt van Verzoeker
Het standpunt van Verzoeker zoals door zijn gemachtigde, …, verwoord in zijn verzoekschrift luidt, samengevat, als volgt.
Verzoeker heeft toegelicht dat Betrokkene in mei 2013 is afgestudeerd en dat Verzoeker na zijn vertrek in februari 2014 bij de TU Delft actief is blijven zoeken naar publicatiemogelijkheden voor scripties van zijn oud-studenten. Verzoeker heeft de scriptie van Betrokkene in 2016 aangeboden aan X. Voorafgaand daaraan heeft hij meermalen, maar vergeefs, geprobeerd om in contact te komen met Betrokkene. Verzoeker heeft besloten de publicatie door te zetten in de overtuiging dat dit hem was toegestaan en dat Betrokkene geen bezwaar zou hebben omdat publicatie immers zijn belang diende.
Verzoeker kan zich niet vinden in de gedeeltelijk gegrondverklaring van de klacht van Betrokkene. Het staat niet ter discussie dat Verzoeker terecht is vermeld als één van de auteurs van de publicatie. Van het zich ten onrechte voordoen als medeauteur is dus geen sprake geweest. In die zin is er ook geen sprake van schending nummer 5 van de bijlage bij de Klachtenregeling, waarin is vastgelegd wanneer een onderzoeker zich mag (laten) noemen als medeauteur.
Verzoeker heeft erkend dat hij ten onrechte is genoemd als eerste auteur, maar hij had daarbij geen kwade trouw. Uit LOWI-advies 2016-09 volgt dat de CWI van belang acht of de bijdrage van de auteur opzettelijk is genegeerd. De CWI heeft echter geen aandacht besteed aan het opzetvereiste.
Bij het aanleveren van de gegevens aan X heeft zich een administratieve vergissing voorgedaan, die Verzoeker door drukte niet heeft opgemerkt. Uit het feit dat een niet bij de scriptie betrokken collega van Verzoeker als coauteur is genoemd, hetgeen snel uit zou komen, blijkt ook dat er geen opzet was.
Verder was nog geen sprake van daadwerkelijke publicatie, de scriptie was alleen nog maar ingediend. Betrokkene kon door X worden benaderd, omdat Verzoeker zijn e-mailadres had gegeven aan X. Dat maakt eveneens onaannemelijk dat er opzet was.
De onjuiste vermelding van de auteursgegevens is zonder twijfel onzorgvuldig, maar biedt geen rechtvaardiging voor het in twijfel trekken van de integriteit van Verzoeker.
Tot slot is Verzoeker in zijn belangen geschaad, omdat de processtukken niet (tevens) in een voor hem leesbare taal zijn opgesteld. De CWI heeft gewezen op het belang van Betrokkene, maar is voorbijgegaan aan het belang van Verzoeker dat op grond van artikel 2:6 van de Awb ook in ogenschouw had moeten worden genomen.
Onder verwijzing naar rapport 2004/419 van de Nationale ombudsman heeft Verzoeker zich op het standpunt gesteld dat de klachtbehandeling in de Engelse taal had moeten gebeuren. Verzoeker kon niet terugvallen op familie of kennissen die voor hem konden vertalen, voor zover dit al was toegestaan gelet op de geheimhoudingsplicht, en was tijdens de procedure genoodzaakt zich te wenden tot een advocaat.
Onder verwijzing naar ECLI:NL:RBAMS:2009:BL1155 heeft Verzoeker gesteld dat het onzorgvuldig is dat de CWI hem aanvankelijk in het Engels berichtte, maar dat in de loop van de procedure toch het Nederlands werd gebruikt. De CWI had de processtukken in het Engels moeten opstellen, welke taal Betrokkene ook machtig is.
3.2 Het standpunt van het Bestuur
Het standpunt van het Bestuur zoals verwoord in het verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
Nummer 5 van de toepasselijke Klachtenregeling luidt: “het zich onterecht voordoen als (mede-) auteur”. Verzoeker deed zich voor als auteur. Verzoeker erkent onjuist te hebben gehandeld door zichzelf als eerste auteur op te voeren, terwijl hij tweede auteur was, en door een voor Betrokkene onbekende derde, werkzaam bij de werkgever van Verzoeker, op te voeren als derde auteur. De argumenten van Verzoeker over drukke werkzaamheden en fouten van de administratie komen over als excuses achteraf.
De slordigheden worden Verzoeker zwaar aangerekend omdat ze onnodig waren. Verzoeker had op toestemming van Betrokkene kunnen wachten of kunnen besluiten om niet te publiceren. Verzoeker had ook vooraf contact kunnen leggen met de faculteit.
De schending die in nummer 5 van de bijlage bij de Klachtenregeling is opgenomen heeft ‘opzet’ niet in de omschrijving staan. Opzet of kwade trouw hoeft dus niet vast te staan voor het oordeel dat schending nummer 5 van de bijlage bij de Klachtenregeling aan de orde is. Het aangehaalde LOWI-advies is niet van toepassing op de onderhavige casus.
De norm is dat de taal in het bestuurlijke verkeer en in procedures het Nederlands is. Een andere taal kan worden gebruikt indien dat doelmatiger is en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. De klacht is ingediend door een Nederlandssprekende klager, Verzoeker heeft in Nederland gewerkt bij een Nederlandse universiteit. Toch is de procedure zoveel mogelijk in het Engels gevoerd waar het Verzoeker betrof, zodat zijn belang is meegewogen. Volledig switchen zou niet doelmatig zijn voor Betrokkene, de CWI en het Bestuur. De bewoordingen van het advies en de beslissing luisteren nauw. Verzoeker had om bijstand kunnen vragen van een Nederlandssprekende persoon. Het aangehaalde rapport van de Nationale ombudsman betreft een heel andere situatie.
3.3 Het standpunt van Betrokkene
Het standpunt van Betrokkene zoals verwoord in zijn verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
Betrokkene is in mei 2013 afgestudeerd en werd in oktober 2016 door X geïnformeerd dat Verzoeker een manuscript had aangeboden voor publicatie met een titel die exact overeenkwam met de titel van de scriptie van Betrokkene. Verzoeker heeft Betrokkene niet vooraf geïnformeerd over zijn voornemen om te publiceren en heeft hem, als beoogd medeauteur, ook geen inzage gegeven in het manuscript. Verzoeker moest het manuscript ter publicatie aanbieden, omdat hij het in augustus 2016 wilde presenteren op een congres in … . Dat heeft hij gedaan, zonder de goedkeuring van Betrokkene.
Meteen na het bericht van X heeft Betrokkene vergeefs geprobeerd om in contact te komen met Verzoeker en de onbekende derde auteur. In een e-mail van 27 maart 2017 heeft Verzoeker aan hem geschreven: “As your supervisor, I have every right to publish. It is a right I have earned as your supervisor , and I have previously worked with and continue to work with many other students successfully, except you.” Verzoeker stelt ten onrechte dat hij heeft geprobeerd om in contact te komen met Betrokkene; hij heeft geen e-mail van hem ontvangen en hij heeft een verzoek van hem via LinkedIn niet geaccepteerd. Anders dan nu wordt gesteld, is van excuses door Verzoeker geen sprake. Hij probeert zijn secretaresse de schuld te geven.
Verzoeker heeft geen e-mail overgelegd waaruit blijkt dat hij heeft geprobeerd contact te zoeken met Betrokkene. Hij heeft alleen laten zien dat hij contact heeft gehad met … (verder: derde). Deze derde heeft Verzoeker aangeraden om contact te zoeken met Betrokkene via LinkedIn. Dat is niet gebeurd. Verzoeker stelt dat de landen waar hij verbleef geen toegang zouden verlenen tot LinkedIn. In zijn schriftelijke reactie op de klacht heeft Verzoeker verschillende onwaarheden vermeld en heeft Verzoeker ten onrechte beweerd dat o.a. racisme ten grondslag zou hebben gelegen aan de klacht van Betrokkene.
Publiceren moet altijd in overleg gebeuren met de auteur van het werk. Dat overleg is er niet geweest. Verder is het werk op grond van de regels van de universiteit eigendom van de TU Delft. Verzoeker is dit werk, als ex-medewerker, gaan publiceren. Daar komt bij dat Betrokkene de afstudeerwerkzaamheden heeft verricht bij een internationaal bedrijf en dat Verzoeker heeft geprobeerd om vertrouwelijke informatie van dit bedrijf te publiceren.
Betrokkene is van mening dat Verzoeker de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.
3.4 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur en Betrokkene
Verzoeker heeft naar aanleiding van de verweerschriften, samengevat, als volgt gereageerd.
3.4.1 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur
Noch uitwerking 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is geschonden, noch schending nummer 5 van de bijlage bij de Klachtenregeling is aan de orde.
Verzoeker heeft zijn best gedaan om vooraf in contact te komen met Betrokkene. Hij heeft hem meerdere malen gemaild op het hem bekende e-mailadres. Het is een feit van algemene bekendheid dat in Land A het internet op grote schaal gecensureerd wordt, hetgeen ook geldt voor Land B. Twee personen hebben bevestigd dat Verzoeker via hen heeft geprobeerd om in contact te komen met Betrokkene. Verzoeker heeft zijn LinkedIn-profiel niet in gebruik.
Verzoeker heeft het contact laten lopen via X, voorafgaand aan de mogelijke publicatie. Er was alleen nog sprake van de fase van submit and revise. Verzoeker zag dit als redelijk alternatief voor contact. Indien het contact ook via X niet gelukt zou zijn, had Verzoeker mogelijk daarna nog contact gelegd met de Afdeling.
Verzoeker is medeauteur van het manuscript dat hij ter publicatie heeft voorgedragen bij X. Studenten waren allemaal op de hoogte van de afstudeerprocedure bij de Afdeling, Betrokkene ook. Hij heeft een scriptie geschreven en daarnaast een publicatiewaardige paper. Over dit stuk is ten tijde van het afstuderen reeds contact geweest, zoals blijkt uit de overgelegde e-mails uit 2013. Verzoeker herhaalt dat Betrokkene had ingestemd met (het zoeken naar mogelijkheden voor) publicatie. Betrokkene wist dat de journal paper die hij Verzoeker mailde op 15 mei 2013 bedoeld was om te laten publiceren. Deze paper heeft Verzoeker bij X voorgedragen. Zoals ook uit de X-procedure blijkt, moest deze paper nog approved worden voor daadwerkelijke publicatie.
3.4.2 Reactie Verzoeker op het standpunt van Betrokkene
De enige reden waarom X contact met Betrokkene heeft kunnen hebben, is omdat Verzoeker Betrokkene als (mede)auteur heeft vermeld én zijn contactgegevens heeft doorgegeven aan X. Het contact tussen X en Betrokkene is dus ‘door zijn toedoen’ tot stand gekomen. Het was Verzoeker, ondanks zijn inspanningen, niet gelukt om zelf succesvol rechtstreeks in contact te geraken met Betrokkene ten behoeve van de mogelijke publicatie van zijn paper. Verzoeker herhaalt met de beste bedoelingen te hebben gehandeld, met erkenning van het auteurschap van Betrokkene en juist ook in het belang van Betrokkene.
3.5 Laatste reactie van het Bestuur en Betrokkene
Naar aanleiding van de laatste reactie van Verzoeker, zoals beschreven in 3.4 hebben het Bestuur en Betrokkene eveneens een laatste reactie gegeven. Die luidt, samengevat, als volgt.
3.5.1 Laatste reactie van het Bestuur
Dat het artikel uiteindelijk niet is gepubliceerd door X doet niet af aan het feit dat Verzoeker zich heeft ‘voorgedaan’ als auteur bij het aanbieden ter publicatie, terwijl hij slechts medeauteur was (Betrokkene was de auteur). Schending nummer 5 in de bijlage van de Klachtenregeling heeft als kopje ‘het zich onterecht voordoen als (mede-)auteur’, het is dus duidelijk dat de gedraging valt binnen deze norm. Verzoeker lijkt voorbij te gaan aan het verschil tussen auteur en medeauteur. Voorts gaat Verzoeker eraan voorbij dat hij volledig onjuist een derde medeauteur heeft opgevoerd.
Verzoeker stelt moeite te hebben gedaan om in contact te komen met Betrokkene. Hij had meer moeite kunnen doen, maar vooral een andere beslissing moeten en kunnen nemen toen het contact met Betrokkene niet tot stand kwam, namelijk het afzien van (aanbieden ter) publicatie. Verzoekers verdediging waarom het e-mailverkeer tussen Betrokkene en hem niet tot stand kwam is zwak: hij is verantwoordelijk voor het e-mailverkeer van en naar de door hem genoemde landen. Verzoeker zegt dat via X het contact met Betrokkene is gelegd als ‘alternatief’. Maar dat is feitelijk te laat, omdat hij voor aanbieding ter publicatie toestemming aan Betrokkene had moeten vragen.
Verzoeker wekt de indruk dat de CWI en het Bestuur de schendingen uit de Klachtenregeling onjuist toepassen. In het advies maakt de CWI juist wel een onderscheid tussen de opzettelijke handeling van schending nummer 4 (die niet van toepassing was) en de (lichtere) schending nummer 5 waar opzet niet vast hoeft te staan; schending nummer 5 was wel aan de orde, want het gaat erom of iemand zich feitelijk heeft voorgedaan als (mede)auteur.
Verzoeker gaat nauwelijks in op de uitleg in het verweerschrift van de gebruikte taal in de procedure. Het onderbouwde verweer in deze wordt niet bestreden door Verzoeker. Verzoeker heeft tijdens de procedure geen enkel bezwaar gemaakt tegen het gebruik van de Nederlandse taal (citaat: Tijdens de hoorzitting is niet gebleken van enig bezwaar van Verzoeker van het deels voeren van de procedure in het Nederlands).
Op zich is het logisch voor Verzoeker om Betrokkene als (mede)auteur bij X aan te melden, echter dat staat los van het verwijt dat Verzoeker niet vooraf daadwerkelijk contact hierover met Betrokkene heeft gehad. De opmerking dat Verzoeker ‘door zijn toedoen’ heeft gezorgd voor contact tussen X en Betrokkene is dan ook betekenisloos.
3.5.2 Laatste reactie van Betrokkene
Wat tot op heden verkeerd wordt weer gegeven is de tijdlijn van alle activiteiten. Zo heeft Verzoeker op … augustus 2016 de scriptie van Betrokkene gepresenteerd op een symposium te … . Hiervoor heeft hij hem nooit benaderd om die te mogen presenteren. Op … november 2016 heeft Betrokkene een e-mail gekregen van X dat zijn scriptie, waarbij hij vernoemd werd als coauteur, ingediend is geweest ter publicatie. Door deze tijdlijn was het kwaad reeds geschied. Verzoeker had de scriptie van Betrokkene niet mogen presenteren, zolang hij geen akkoord had gehad.
4. Overwegingen van het LOWI
4.1 Algemeen
Na een ontvankelijk verzoek hiertoe, adviseert het LOWI het Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instelling over een door het Bestuur vastgesteld (aanvankelijk) oordeel naar aanleiding van een klacht over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit.
Het LOWI baseert zijn oordeel over de vermoede schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die hetzij zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, laatstelijk herzien in 2014, hetzij uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit, in werking getreden op 1 oktober 2018 (VSNU). Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl.
Het oordeel dat een of meerdere normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden, leidt niet per definitie ook tot het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden.
Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Wetenschappelijke controversen dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum.
4.2 Toepasselijke regelingen
De klacht van Verzoeker is beoordeeld onder toepassing van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit TU Delft (verder: Klachtenregeling). In het bijzonder is getoetst aan de punten 3 (plagiaat), 4 (het opzettelijk negeren en niet erkennen van bijdragen van andere auteurs) en 5 (het zich ten onrechte voordoen als (mede-)auteur) van de bijlage bij de Klachtenregeling.
Verder is het volgende relevant. Op 1 oktober 2018 is de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit in werking getreden. Deze Gedragscode vervangt de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Op grond van de overgangsbepalingen in paragraaf 1.5 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit is op de onderhavige casus nog de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van toepassing.
4.3 Ten aanzien van de taal
Verzoeker heeft gesteld dat hij in zijn belangen is geschaad, omdat de processtukken niet (tevens) in een voor hem leesbare taal zijn gesteld.
Het Nederlands is de voertaal in een klachtprocedure en in een daaropvolgende LOWI-procedure (zie ook LOWI-besluit 2017-07). Dat vloeit onder meer voort uit artikel 2:6, eerste lid, van de Awb, waarin is bepaald dat in het bestuursrechtelijke verkeer de Nederlandse taal wordt gebruikt, in woord en geschrift. In afwijking van de hoofdregel kan een andere taal worden gebruikt. Het bestuursorgaan kan de bevoegdheid om zelf een andere taal te gebruiken of toe te staan dat anderen dat doen alleen uitoefenen als dit doelmatiger is én belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad. Dit staat ter beoordeling van de CWI en het LOWI.
Ook uit rapport 2004/419 van de Nationale ombudsman blijkt dat voor de toepassing van artikel 2:6 van de Awb in voorkomende gevallen moet worden bezien of de klachtafhandelingsbrief in een andere taal moet worden opgesteld dan in het Nederlands. Dat betekent dat er een individuele belangenafweging moet worden gemaakt.
De Nationale ombudsman heeft het tweede lid van artikel 2:6 van de Awb zo uitgelegd dat wanneer vaststaat of aannemelijk moet worden geacht dat een klager de Nederlandse taal niet machtig is en zich evenmin kan laten bijstaan door iemand die de Nederlandse taal beheerst, het aangewezen kan zijn om de klachtafhandelingsbrief op te stellen in een taal die de klager naar mag worden aangenomen wel voldoende beheerst.
Dit rapport, waarop Verzoeker zich beroept, betrof een geheel andere situatie dan hier aan de orde is. Het ging om een internationale reiziger die op doorreis was naar een ander land, geen aanknopingspunten had met Nederland, de Nederlandse taal niet machtig was en die de klacht indiende vanuit zijn woonplaats in een ander land. In die situatie kon het betrokken bestuursorgaan er niet van uitgaan dat de klager zich kon laten bijstaan door iemand die de Nederlandse taal beheerste. Verder waren belangen van derden niet in het geding.
In casu ligt dit anders. Het belang van Betrokkene, de oorspronkelijke Klager, is in het geding. Bovendien heeft Verzoeker zich laten bijstaan door een gemachtigde.
De verwijzing naar ECLI:NL:RBAMS:2009:BL1155 brengt het LOWI niet tot een ander oordeel. Ook deze rechterlijke uitspraak betrof een geheel andere situatie dan hier aan de orde. Voorafgaand aan een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering vanuit Marokko is door verweerder in het Frans met eiser gecorrespondeerd. Vervolgens heeft de correspondentie plaatsgevonden middels de Caisse Nationale de Sécurité Sociale. Ook deze correspondentie heeft conform het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko, plaatsgevonden in de Franse taal. Zowel het primaire besluit op de aanvraag (inclusief bezwaarclausule) als de herstelverzuimbrief zijn vervolgens echter gesteld in het Nederlands. De rechtbank achtte deze handelwijze van verweerder, in het licht van voornoemde verdragsbepaling, onzorgvuldig.
Conclusie ten aanzien van de taal
Het genoemde rapport van de Nationale ombudsman en de in geding gebrachte rechterlijke uitspraak bieden dan ook geen grond om af te wijken van de hoofdregel omtrent het gebruik van de Nederlandse taal. De CWI heeft terecht kunnen oordelen dat de klacht is ingediend door een Nederlandstalige klager, zodat het overgaan op de Engelse taal zijn belang zou schaden. Met de belangen van Verzoeker is voldoende rekening gehouden door Engels toe te staan voor zijn inbreng en door de hoorprocedure (deels) in het Engels te laten plaats vinden.
Het Verzoek voor zover dat is gericht tegen het gebruik van de Nederlandse taal in de klachtprocedure is ongegrond.
4.4 Ten aanzien van het auteurschap en het aanbieden ter publicatie
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift toegelicht dat Betrokkene in mei 2013 is afgestudeerd en dat Verzoeker na zijn vertrek in februari 2014 bij de TU Delft actief is blijven zoeken naar publicatiemogelijkheden voor scripties van zijn oud-studenten. Verzoeker heeft de scriptie van Betrokkene in 2016 aangeboden aan X. Voorafgaand daaraan heeft hij meermalen, maar vergeefs, geprobeerd om in contact te komen met Betrokkene. Verzoeker heeft besloten de publicatie door te zetten in de overtuiging dat dit hem was toegestaan en dat Betrokkene geen bezwaar zou hebben omdat publicatie immers zijn belang diende.
Verzoeker kan zich niet vinden in de gedeeltelijk gegrondverklaring door het Bestuur van de klacht van Betrokkene. Het staat niet ter discussie dat Verzoeker terecht is vermeld als één van de auteurs van de publicatie. Van het zich ten onrechte voordoen als medeauteur is dus geen sprake geweest. In die zin is er ook geen schending van punt 5 van de bijlage bij de Klachtenregeling, waarin is vastgelegd wanneer een onderzoeker zich mag (laten) noemen als medeauteur.
Verzoeker heeft erkend dat hij ten onrechte is genoemd als eerste auteur, maar hij had daarbij geen kwade trouw. Uit LOWI-advies 2016-09 volgt dat de CWI van belang acht of de bijdrage van de auteur opzettelijk is genegeerd. De CWI heeft echter geen aandacht besteed aan het opzetvereiste. Bij het aanleveren van de gegevens aan X heeft zich volgens Verzoeker een administratieve vergissing voorgedaan, die hij door drukte niet heeft opgemerkt. Uit het feit dat een niet bij de scriptie betrokken collega van Verzoeker als coauteur is genoemd, hetgeen snel uit zou komen, blijkt ook dat er geen opzet was.
Volgens Verzoeker is de onjuiste vermelding van de auteursgegevens zonder twijfel onzorgvuldig, maar biedt deze vermelding geen rechtvaardiging voor het in twijfel trekken van de integriteit van Verzoeker.
Met het Bestuur stelt het LOWI vast dat Verzoeker zich heeft voorgedaan als eerste auteur, terwijl hij tweede auteur was, en een voor Betrokkene onbekende derde heeft opgevoerd als derde auteur. In zoverre heeft hij gehandeld in strijd met nummer 5 van de bijlage bij de Klachtenregeling dat luidt: “het zich onterecht voordoen als (mede-)auteur”. De schending die in nummer 5 van de bijlage bij de Klachtenregeling is opgenomen heeft ‘opzet’ niet in de omschrijving staan. Opzet of kwade trouw hoeft dus niet vast te staan voor het oordeel dat schending nummer 5 van de bijlage bij de Klachtenregeling aan de orde is.
Het aangehaalde LOWI-advies (2016-09) ziet op een geheel andere situatie dan hier aan de orde is. In deze zaak had de verzoeker erover geklaagd dat hij ten onrechte niet als coauteur was genoemd. Het LOWI oordeelde daar dat volgens de bestendige lijn uit eerdere LOWI-adviezen de verzoeker, gezien zijn bijdrage, als coauteur had moeten worden aangemerkt.
De normstelling over de toedeling en volgorde van auteurschap in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is summier: ‘Auteurschap wordt erkend. In het vakgebied gebruikelijke regels worden daarbij nageleefd’ (uitwerking 1.4). De ALLEA European Code of Conduct, die overeenkomstig de Bijlage bij de Klachtenregeling als toonaangevend wordt erkend, voegt daaraan toe: ‘All authors are fully responsible for the content of a publication’ en ‘All authors agree on the sequence of authorship’. Van overleg over de inhoud van de publicatie en de volgorde van auteurschap, laat staan over het al dan niet aanbieden ter publicatie is in casu geen sprake geweest.
Verzoeker stelt moeite te hebben gedaan om in contact te komen met Betrokkene. Met het Bestuur is het LOWI van oordeel dat hij meer moeite had kunnen doen, maar vooral dat Verzoeker een andere beslissing had kunnen en moeten nemen toen het contact met Betrokkene niet tot stand kwam, namelijk het afzien van (aanbieden ter) publicatie.
Verzoeker heeft zijn stelling dat hij meermalen heeft gemaild naar het hem bekende e-mailadres op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Verzoeker heeft niet één verzonden e-mailbericht aan Betrokkene overgelegd. Het is verder buitengewoon merkwaardig te noemen dat het Verzoeker niet is gelukt om contact te krijgen met Betrokkene, terwijl het Verzoeker wel is gelukt om contact te krijgen met X. Verder is het X wél gelukt om contact te krijgen met Betrokkene, overigens met behulp van de gegevens die Verzoeker aan X heeft verstrekt. Los daarvan, zolang het niet lukt om contact te leggen kan er dus niet worden gepubliceerd.
Conclusie ten aanzien van het auteurschap en het aanbieden ter publicatie
Het genoemde LOWI-advies (2016-09) biedt geen grond voor het oordeel dat geen sprake is geweest van schending nummer 5 van de Bijlage bij de Klachtenregeling. Verzoeker heeft zich ten onrechte voorgedaan als eerste auteur en een voor Betrokkene onbekende derde opgevoerd als derde auteur. In zoverre is sprake van schending van de wetenschappelijke integriteit. Voor zover Verzoeker zonder overleg met Betrokkene het manuscript ter publicatie heeft aangeboden, heeft hij verder onzorgvuldig gehandeld.
5. Oordeel en advies van het LOWI
Het LOWI is van oordeel dat het verzoek ongegrond is en adviseert het Bestuur om zijn aanvankelijk oordeel ongewijzigd over te nemen als definitief oordeel.
Prof. mr. R. Fernhout, Voorzitter
mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris