Advies van het LOWI van 30 oktober 2018 ten aanzien van het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 15 mei 2018 en betreffende het (aanvankelijk) oordeel van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden van 4 april 2018, naar aanleiding van een klacht van 10 november 2017 over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door ….
1. Het verzoek
Op 15 mei 2018 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om een advies te geven aan het College van Bestuur van de Universiteit Leiden (verder: het Bestuur) over het (aanvankelijk) oordeel van het Bestuur van 4 april 2018 (verder: oordeel) naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij het Bestuur op 10 november 2017 (verder: klacht).
De klacht
De klacht is onder meer gericht tegen …, in dienst van de Universiteit Leiden (verder: Betrokkene).
Verzoeker heeft met twee andere onderzoekers een artikel gepubliceerd in het populair wetenschappelijk tijdschrift … (verder: publicatie). Naar aanleiding van kritiek op de publicatie heeft het Bestuur van de Universiteit van Amsterdam (verder: UvA), waar Verzoeker in dienst is, een reflectie-audit laten uitvoeren naar het onderzoek en de publicatie (verder ook: audit). De audit is uitgevoerd door Betrokkene met een andere wetenschapper, die in dienst is bij de Vrije Universiteit (samen verder: auditoren of Betrokkenen). De bevindingen van de auditoren zijn neergelegd in een rapport.
Kort samengevat is Verzoeker van mening dat Betrokkenen de regels voor wetenschappelijke integriteit hebben geschonden door Verzoeker onvoldoende te kennen in de totstandkoming van het rapport, bronnen te gebruiken waarvoor uitdrukkelijk geen toestemming was gegeven en de vertrouwelijkheid te schenden. Verder meent Verzoeker dat het rapport onjuist is en blijk geeft van eenzijdigheid en vooringenomenheid. Ten onrechte is geen rekening gehouden met relevante wetgeving. Verzoeker heeft uitgebreid commentaar gegeven op de inhoud van het rapport.
Volgens Verzoeker heeft het rapport opnieuw geleid tot negatieve publiciteit en schade aan de reputatie van de onderzoekers. De reden voor de klacht is met name dat de auditoren de onderzoekers hebben misleid door vooraf toe te zeggen dat er geen rare dingen zouden gebeuren en dat het rapport tal van onjuistheden bevat.
Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit
De Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Leiden (verder: CWI) heeft op 12 maart 2018 advies uitgebracht over de klacht.
De CWI heeft de preambule van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening aangehaald. In de preambule is bepaald dat de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van toepassing is op wetenschapsbeoefening, waaronder wordt verstaan wetenschappelijk onderwijs en onderzoek aan alle universiteiten die hebben verklaard de code tot uitgangspunt te nemen.
Uit artikel 8.4, onder d, van de Klachtregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Leiden & Leids Universitair Medisch Centrum (verder: Klachtenregeling) volgt dat kan worden geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van een klacht wanneer de klacht geen betrekking heeft op een schending van de wetenschappelijke integriteit.
Uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, gelezen in samenhang met de Klachtenregeling, blijkt volgens de CWI dat de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening leidend is bij de toetsing van het handelen van een wetenschapper over wie een integriteitsklacht is ingediend. De code is van toepassing op wetenschapsbeoefening, waaronder wordt verstaan wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Alleen als het rapport of het feitelijk handelen van Betrokkene kan worden gelijkgesteld aan wetenschappelijk onderzoek (of onderwijs) is er reden en ruimte voor toetsing aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
De CWI acht in dit kader van belang dat de Reflectiecommissie waarvan Betrokkene deel uitmaakte is samengesteld op initiatief van het Bestuur van de UvA en dat het verzoek om beoordeling van het onderzoek van Verzoeker erop ziet “om middels de reflectie-audit uw perspectief en eventueel advies te geven op met name de integriteit en ethiek van het betreffende onderzoek.” De inleiding van het rapport vermeldt dat het doel van de audit was om bij te dragen aan de “verheldering van aspecten van ethiek en wetenschappelijke integriteit in kwalitatief onderzoek naar en onder zeer moeilijk te bereiken doelgroepen en naar controversiële zaken […], en waarbij persoonlijke betrokkenheid van de onderzoekers een rol kan spelen.”
De CWI heeft geconstateerd dat de audit en het rapport erop zijn gericht om de integriteit en ethiek van de publicatie te onderzoeken. Niets in het rapport wijst erop dat wetenschappelijk onderzoek is verricht. Er is geen wetenschappelijke probleemstelling geformuleerd, er wordt niet verwezen naar eerdere wetenschappelijke onderzoeksresultaten en een wetenschappelijke publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift is duidelijk niet beoogd. Er wordt geen onderzoeksproces beschreven en een methodologische onderbouwing ontbreekt. Ook voor het overige voldoet het rapport niet aan de wezenlijke kenmerken van een wetenschappelijke publicatie of onderzoek en kan derhalve niet als zodanig worden aangemerkt.
De CWI is van oordeel dat het rapport niet als wetenschapsbeoefening kan worden gekwalificeerd, zodat toetsing aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening niet aan de orde is. De inhoudelijke gronden van de klacht dienen verder onbesproken te blijven.
De CWI heeft het Bestuur geadviseerd om de klacht onder verwijzing naar artikel 8.4, onder d, van de Klachtenregeling, niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel
In het oordeel heeft het Bestuur conform dit advies van de CWI de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
Het verzoek
Verzoeker is het niet eens met het oordeel van het Bestuur en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Het standpunt van Verzoeker is verkort weergegeven in onderdeel 3.
2. De procedure
Op 31 mei 2018 zijn Verzoeker, het Bestuur en Betrokkene ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Het Bestuur en Betrokkene zijn in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen.
Het verweerschrift van het Bestuur is op 13 juli 2018 bij het LOWI ingediend. Het gezamenlijke verweerschrift van Betrokkenen is op 28 juni 2018 bij het LOWI ingediend.
Het LOWI heeft de verweerschriften van het Bestuur en Betrokkenen op 16 juli 2018 aan Verzoeker gezonden. Op 13 augustus 2018 heeft Verzoeker gereageerd. Dit stuk van Verzoeker is op 15 augustus 2018 door het LOWI aan het Bestuur en aan Betrokkene gezonden. Het Bestuur heeft op 24 augustus 2018 gereageerd en Betrokkenen op 29 augustus 2018.
Het LOWI heeft besloten de zaak op de stukken te behandelen en dit aan partijen medegedeeld op 17 oktober 2018.
3. Standpunten van partijen
3.1 Het standpunt van Verzoeker
Het standpunt van Verzoeker zoals door zijn gemachtigde, …, verwoord in het verzoekschrift luidt, samengevat, als volgt.
Volgens Verzoeker valt het rapport wel degelijk onder het bereik van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. De audit was, zoals uit het advies van de CWI en uit het rapport zelf blijkt, juist bedoeld om de wetenschappelijke integriteit te waarborgen.
Verder wijst Verzoeker op de preambule bij de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, waarin is vermeld “dat medewerkers aan instellingen die een maatschappelijke rol vervullen, gehouden zijn aan een correcte uitoefening van hun taak.” Het uitvoeren van de audit en het opstellen van het rapport maken onderdeel uit van de taak van de auditoren.
De auditoren zijn als individuele wetenschapsbeoefenaar betrokken bij een wetenschappelijk onderzoek, in welk verband hen is opgedragen een audit uit te voeren. Uit de preambule volgt dat de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening voor een dergelijke situatie is opgesteld.
Daar komt bij dat de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening ook betrekking heeft op degenen die bestuurlijke verantwoordelijkheid dragen voor de wetenschapsbeoefening, waarmee is gegeven dat het bereik van deze Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening niet is beperkt tot wetenschapsbeoefening in enge zin.
Zowel de auditoren als Verzoeker maken onderdeel uit van de academische gemeenschap, zodat de auditoren gehouden zijn om tegenover hem de principes van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening in acht te nemen.
Het rapport dan wel het feitelijk handelen van Betrokkene moet worden gelijkgesteld aan wetenschappelijk onderzoek of onderwijs aan de universiteit. Verzoeker vraagt het LOWI het Bestuur te adviseren om de klacht van Verzoeker alsnog ontvankelijk te verklaren.
3.2 Het standpunt van het Bestuur
Het standpunt van het Bestuur zoals verwoord in het verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
Hetgeen Verzoeker naar voren heeft gebracht, brengt geen verandering in het oordeel dat het rapport geen wetenschapsbeoefening is. De CWI heeft op goede gronden geoordeeld dat daarvan bij het opstellen van het rapport geen sprake is. De Reflectiecommissie waarvan Betrokkene deel uitmaakte is samengesteld op initiatief van het Bestuur van de UvA, om het onderzoek van Verzoeker te beoordelen en daarbij was sprake van een audit, niet van een wetenschappelijk onderzoek.
Wetenschappelijk onderzoek is het met gestandaardiseerde methoden vragen beantwoorden over de werkelijkheid, dan wel theorieën of modellen opstellen voor dergelijk onderzoek, waarbij de antwoorden die daaruit voortkomen een algemene geldigheid hebben. Het nazoeken van een particulier feit, zoals bij diagnostisch onderzoek, rechercheonderzoek en een audit, valt hier niet onder.
Uit de bewoordingen van de opdrachtbrief blijkt dat geen wetenschappelijk onderzoek is beoogd, maar dat is gevraagd om een beschouwend rapport, waarin ruimte was voor een advies. Zelfs als in de opdracht met ‘integriteit’ was bedoeld ‘wetenschappelijke integriteit’ is het komen tot een oordeel over wetenschappelijke integriteit geen wetenschapsbeoefening. Het kan nooit de bedoeling zijn geweest van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening dat ook het advies van de CWI of het LOWI gezien moeten worden als wetenschapsbeoefening.
Ook overigens voldoet het rapport niet aan de wezenlijke kenmerken van wetenschappelijk onderzoek. Er is geen wetenschappelijke probleemstelling, er wordt niet verwezen naar eerdere wetenschappelijke onderzoeksresultaten en een wetenschappelijke publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift is duidelijk niet beoogd.
3.3 Het standpunt van Betrokkenen
Het standpunt van Betrokkenen, zoals verwoord in het gezamenlijke verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
De audit is geen wetenschappelijk onderzoek. Betrokkenen hebben niet op systematische wijze data verzameld met het oog op een wetenschappelijke analyse en publicatie. Het doel van de audit was een bijdrage leveren aan de discussie over vraagstukken op het gebied van wetenschappelijke integriteit in kwalitatief onderzoek naar moeilijk bereikbare groepen en controversiële thema’s. In dat verband hebben Betrokkenen inzicht verkregen in onderzoeksmateriaal en gesproken met de onderzoekers en anderen. De aanduiding ‘een bescheiden onderzoek’ in het rapport verwijst naar deze gesprekken.
De audit had tot doel aspecten van wetenschappelijke integriteit te verhelderen. Hieruit volgt niet dat de audit zelf een activiteit is die valt onder de reikwijdte van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Reflectie op wetenschap is niet hetzelfde als het beoefenen van wetenschap in de vorm van onderzoek of onderwijs. De stelling van Verzoeker dat de auditoren als individuele wetenschapsbeoefenaar betrokken zijn bij een wetenschappelijk onderzoek is onjuist. Nergens in de opdracht voor de audit wordt gewag gemaakt van een uit te voeren wetenschappelijk onderzoek, er wordt alleen gesproken over het wetenschappelijk onderzoek van Verzoeker dat onderwerp is van de audit.
Reflectie op wetenschap dient te voldoen aan eisen van integriteit, toegespitst op de betreffende activiteit namelijk advisering. Betrokkenen hebben naar vermogen gevolg gegeven aan de principes van betrouwbaarheid, eerlijkheid, respect en verantwoordelijkheid. Betrokkenen verwijzen in dat verband naar een e-mail van 14 juni 2018 van de decaan van de faculteit … van de UvA (verder: decaan).
Betrokkenen beoogden een bijdrage te leveren aan een open discussie tussen vakgenoten over verschillen van inzicht over het waarborgen van wetenschappelijke integriteit. De audit was geen wetenschappelijk onderzoek naar het handelen van Verzoeker of een bijdrage aan de theorievorming over wetenschappelijke integriteit. Het ging om een aanzet tot verdere discussie over het praktisch vormgeven van wetenschappelijke integriteit in kwalitatief onderzoek naar moeilijk bereikbare groepen.
3.4 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur en Betrokkenen
Verzoeker heeft naar aanleiding van de verweerschriften, samengevat, als volgt gereageerd.
De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening moet breder worden geïnterpreteerd, in die zin dat (aankomende) wetenschapsbeoefenaren zich jegens elkaar integer dienen op te stellen waarbij acht moet worden geslagen op de principes van behoorlijke wetenschapsbeoefening. Hieronder valt ook een reflectie-audit. Dat wordt ook erkend door Betrokkenen in het rapport en in hun verweer.
3.4.1 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur
Niet valt in te zien waarom een beschouwend rapport geen wetenschapsbeoefening zou zijn. Het Bestuur hanteert een zeer beperkte opvatting van wetenschapsbeoefening, op basis waarvan een aantal onderdelen van de humaniora en sociale wetenschap niet langer zouden worden beschouwd als wetenschap. Het is problematisch om reflectie op de wetenschap en het beoefenen van de wetenschap als twee verschillende activiteiten te zien. Dat zou inhouden dat een reflectieve beschouwing niet integer hoeft te zijn.
3.4.2 Reactie Verzoeker op het standpunt van Betrokkenen
Er is sprake van wetenschapsbeoefening. Het auditrapport bevat een doelstelling, reikwijdte, werkwijze, constatering, conclusies en aanbevelingen. Daarnaast wordt verwezen naar eigen wetenschappelijk werk, literatuur en het belang van een bespreking van de casus in een ‘moreel beraad’. Verder claimen Betrokkenen in de audit wetenschappelijk gezag, onder meer door de ondertekening als hoogleraar met hun leeropdracht.
Het inhoudelijke verweer van Betrokkenen gaat niet in op het standpunt van Verzoeker dat zij niet hebben voldaan aan de principes van behoorlijke wetenschapsbeoefening.
Tot slot heeft Verzoeker gesteld dat Betrokkenen, door de decaan te vragen om een toelichting te geven, de geheimhoudingsplicht hebben geschonden en het LOWI gevraagd daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen.
3.5 Laatste reactie van het Bestuur en Betrokkenen
Naar aanleiding van de laatste reactie van Verzoeker, zoals beschreven in 3.4 heeft het Bestuur laten weten geen reactie te geven.
Betrokkenen hebben, samengevat, als volgt gereageerd.
In hun verweer hebben Betrokkenen aangegeven dat ook een audit moet voldoen aan eisen van integriteit, maar zij hebben daarbij onderscheid gemaakt tussen wetenschappelijke integriteit en integriteit in andere activiteiten. Volgens Betrokkenen gaat het in de audit niet om wetenschappelijke integriteit. Een audit dient uiteraard integer te worden uitgevoerd, maar het gaat hierbij niet om wetenschappelijke integriteit. Omdat het in het verzoek niet gaat om een inhoudelijke beoordeling van de integriteit van de audit, zien Betrokkenen af van een reactie op de verwijzingen naar de inhoud van de klacht.
Tot slot zien Betrokkenen niet in hoe uit de e-mail van de decaan de conclusie kan worden getrokken dat Betrokkenen de geheimhouding hebben geschonden.
4. Overwegingen van het LOWI
4.1 Algemeen
Na een ontvankelijk verzoek hiertoe, adviseert het LOWI het Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instelling over een door het Bestuur vastgesteld (aanvankelijk) oordeel naar aanleiding van een klacht over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit.
Het LOWI baseert zijn oordeel over de vermoede schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die hetzij zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, laatstelijk herzien in 2014, hetzij uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit, in werking getreden op 1 oktober 2018 (VSNU). Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl.
Het oordeel dat een of meerdere normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden, leidt niet per definitie ook tot het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden.
Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Wetenschappelijke controversen dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum.
4.2 Toepasselijke regelingen
De klacht van Verzoeker is beoordeeld aan de hand van artikel 8.4, onder d, van de Klachtenregeling en de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
Daarbij is het volgende relevant. Op 1 oktober 2018 is de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit in werking getreden. Deze Gedragscode vervangt de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Op grond van de overgangsbepalingen in paragraaf 1.5 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit is op de onderhavige casus nog de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van toepassing.
4.3 Schending van de geheimhoudingsplicht door Betrokkenen?
Artikel 4, eerste lid, van het Reglement LOWI 2018 bepaalt dat partijen in ieder geval vanaf de bekendmaking van het oordeel tot aan de bekendmaking van het definitieve oordeel geheimhouding zijn verschuldigd over de klacht en het verzoek. Op grond van artikel 4, derde lid, van het Reglement LOWI 2018 kan het LOWI als de geheimhouding wordt geschonden daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen. Artikel 8, eerste lid, van het Reglement LOWI 2018 bevat een nadere uitwerking van deze bevoegdheid, inhoudende dat het LOWI kan besluiten om het verzoek niet (verder) in behandeling te nemen.
De achtergrond van deze bepalingen is het bewaken van de zorgvuldige behandeling van een verzoek. De geheimhoudingsplicht is primair bedoeld om betrokkenen, met name de oorspronkelijke Beklaagde, te beschermen tegen een aantasting van hun eer en goede naam.
Verzoeker heeft naar aanleiding van de door Betrokkenen overgelegde e-mail van 14 juni 2018 van de decaan gesteld dat Betrokkenen de geheimhoudingsplicht hebben geschonden en het LOWI gevraagd daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen.
Het LOWI wijst dit verzoek af en overweegt daartoe als volgt.
In de door Betrokkenen overgelegde e-mail van de decaan van 14 juni 2018 staat vermeld dat deze op de hoogte is van (de uitkomst van) de klachten over hen en de bij het LOWI aanhangige procedure. Uit de e-mail kan niet worden opgemaakt wie de decaan hiervan op de hoogte heeft gebracht. Het staat dus niet vast dat Betrokkenen dit waren. Evenmin kan uit de e-mail worden opgemaakt dat Betrokkenen de zaak inhoudelijk met de decaan zouden hebben besproken. Er is dan ook geen feitelijke grond voor maatregelen jegens Betrokkenen, zoals kennelijk gewenst door Verzoeker.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat voor zover Betrokkenen de decaan zouden hebben geïnformeerd, er geen reden is aangevoerd of gebleken waarom daaraan consequenties zouden moeten worden verbonden. Verzoeker heeft zijn verzoek op geen enkele wijze onderbouwd. Er is niet gebleken dat het informeren van de decaan een aantasting heeft opgeleverd van de eer en goede naam van een der betrokken partijen. Evenmin is gebleken dat de omstandigheid dat de decaan op de hoogte is in de weg staat aan de zorgvuldige behandeling van het verzoek.
4.4 Is de audit wetenschapsbeoefening?
De CWI heeft terecht overwogen dat de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening leidend is bij de toetsing van het handelen van een wetenschapper over wie een integriteitsklacht is ingediend. Uit de preambule volgt immers dat de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (alleen) van toepassing is op handelen dat kan worden gekwalificeerd als wetenschapsbeoefening, ‘waaronder wordt verstaan wetenschappelijk onderwijs en onderzoek aan alle universiteiten die hebben verklaard deze code tot uitgangspunt te nemen’.
De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening geeft geen definitie van wat wetenschappelijk onderzoek is. Dat betekent dat het aan de praktijk is overgelaten om dit begrip nader in te vullen. Het LOWI heeft dat in diverse van zijn adviezen ook gedaan. Zie onder meer de LOWI-adviezen 2012-01, 2012-02, 2013-02, 2014-04, 2015-01, 2015-07, 2015-12, 2016-05, 2016-07, 2016-08, 2016-10, 2017-04, 2017-06 en 2018-05.
Zoals het LOWI ook eerder heeft overwogen, is de omstandigheid dat een onderzoek is verricht door een wetenschapper wel relevant voor de kwalificatie van dit onderzoek, maar op zichzelf niet doorslaggevend. Evenmin doorslaggevend is welke kwalificatie de wetenschapper zelf heeft toegekend aan zijn werk. De naamgeving doet er niet toe. Waar het om gaat is of het werk naar zijn aard en inhoud kan worden opgevat als wetenschapsbeoefening.
In advies 2016-05 heeft het LOWI onder meer overwogen dat wetenschappelijk onderzoek zich kenmerkt door de formulering van een wetenschappelijke probleemstelling, een verantwoording van het onderzoek door verwijzing naar eerdere wetenschappelijke onderzoeksresultaten, het doel van publicatie in wetenschappelijke tijdschriften en de gerichtheid op het wetenschappelijk forum.
In advies 2018-05 heeft het LOWI in aanvulling daarop opgemerkt dat niet uitsluitend aan de hand van de genoemde kenmerken wordt bepaald of sprake is van wetenschapsbeoefening en dat de opsomming van kenmerken niet uitputtend is bedoeld. Ook heeft het LOWI erop gewezen dat het voor de kwalificatie van werk als wetenschapsbeoefening niet altijd nodig is dat aan elk van de genoemde kenmerken wordt voldaan.
Ten aanzien van de audit en het auditrapport komt het LOWI tot de volgende bevindingen.
Allereerst is van belang dat het rapport is gericht op het wetenschappelijk forum. De gerichtheid op het wetenschappelijk forum blijkt uit het rapport zelf, waarin Betrokkenen onder meer melden dat zij beogen “bij te dragen aan het debat over ethiek en wetenschappelijke integriteit binnen de … door op een concrete casus te reflecteren”.
De gerichtheid op het wetenschappelijk forum blijkt ook uit de opdrachtbrief van 1 mei 2017, waarin is opgenomen “Het rapport of nota zal openbaar gemaakt worden en de basis vormen van verdere discussie binnen de UvA. Het is onze uitdrukkelijk[e] bedoeling om de lessen uit deze casus te gebruiken voor het nader toetsen en waar nuttig of nodig verder verbeteren van het integriteitsbeleid en ethische beleid van onze faculteit en onderzoeksinstituut. Wij zijn ook van plan om een symposium te houden binnen de UvA om het debat te voeren over deze controverse en de lessen die we daaruit trekken voor onze wetenschap.” Anders dan de CWI heeft geconcludeerd, had het verzoek aan Betrokkenen dus een bredere strekking dan alleen de beoordeling van het onderzoek van Verzoeker.
Tot slot blijkt de gerichtheid op het wetenschappelijk forum uit de e-mail van de decaan die Betrokkenen aan het LOWI hebben overgelegd. In de e-mail is onder meer vermeld dat het rapport en de aanbevelingen, zoals men ook voor ogen had, aanleiding zijn geweest voor goede inhoudelijke en intensieve discussie.
Het rapport is bedoeld én gebruikt als een bijdrage aan het debat over ethiek en integriteit bij wetenschappelijk (…) onderzoek. Wetenschapsbeoefening, in welke vorm dan ook, is primair gericht op het initiëren en het bevorderen van het wetenschappelijk debat. Dat de bijdrage van Betrokkenen aan dit debat niet is gegoten in de vorm van een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift, is niet van belang.
Daarnaast acht het LOWI het volgende relevant. Betrokkenen hebben onderzoeksvragen geformuleerd, verantwoord op welke aspecten zij het onderzoek en de publicatie van Verzoeker hebben beoordeeld en uitleg gegeven over de invalshoek van de audit en hun werkwijze. Zodoende is een wetenschappelijke probleemstelling geformuleerd en het onderzoeksproces beschreven. Weliswaar is het in het rapport niet expliciet zichtbaar gemaakt met een methodologische onderbouwing, maar achter de audit gaat een wetenschappelijke analyse schuil. Dat de verantwoording van het rapport niet bestaat uit uitgebreide verwijzingen naar eerdere wetenschappelijke onderzoeksresultaten, is een logisch gevolg van de context waarbinnen de audit is uitgevoerd.
Dat neemt niet weg dat het rapport een overzicht bevat van geraadpleegde bronnen en websites die relevant zijn in het kader van de duiding van de bevindingen in de audit. Daarbij gaat het om een soort bronnen die in bepaalde wetenschapsgebieden gebruikelijk zijn om wetenschap mee te bedrijven.
Ook bevat het rapport een referentielijst waarin naast andere bronnen ook wetenschappelijke publicaties (waarvan een mede van de hand van een van de Betrokkenen) zijn opgenomen. Verder bestaat de verantwoording van het rapport uit de uitleg van Betrokkenen op basis van welk materiaal zij tot hun conclusies en aanbevelingen zijn gekomen. Het rapport is gebaseerd op interviews en een bestudering van het onderzoeksmateriaal (de onderzoeksopzetten, voortgangsverslagen, samenvattingen van chatgesprekken, een overzicht en profielen van respondenten en een aantal chatgesprekken) en overige beschikbare achtergrondinformatie.
Het bovenstaande betekent dat in casu aan een aantal van de in advies 2016-05 genoemde kenmerken van wetenschappelijk onderzoek wordt voldaan, maar niet aan alle. Zoals is overwogen in advies 2018-05, brengt dat niet met zich mee dat er alleen daarom geen sprake zou kunnen zijn van wetenschapsbeoefening.
Op zichzelf hoeft een auditrapport inderdaad geen wetenschapsbeoefening te zijn, zoals ook blijkt uit LOWI-advies 2016-05. In die casus waren er onvoldoende aanwijzingen om een (integriteits)rapport als wetenschapsbeoefening aan te merken. Dragende overwegingen daarbij waren dat de onderzoeksbevindingen casusgedreven waren en dat het rapport een (lokale) situatie beschreef, zonder te pretenderen dat deze kennis generaliseerbaar of extrapoleerbaar was en zonder algemene conclusies te trekken. Ook heeft het LOWI ten aanzien van dat rapport van belang geacht dat nergens uit bleek dat het was bedoeld om bij te dragen aan het vermeerderen van de wetenschappelijke kennis. Dit alles is bij het huidige auditrapport wezenlijk anders.
Anders dan het Bestuur in zijn verweer heeft aangevoerd, behelst de audit door Betrokkenen méér dan het alleen nazoeken van een particulier feit. Er is een beoordeling geweest van het onderzoek van Verzoeker, maar met de bedoeling om de bevindingen een ruimere reikwijdte te laten hebben.
Zo is als doel van de audit vermeld “bijdragen aan verheldering van aspecten van ethiek en wetenschappelijke integriteit in kwalitatief onderzoek naar en onder zeer moeilijk te bereiken doelgroepen en naar controversiële zaken (zoals in dit geval onderzoek naar …), en waarbij persoonlijke betrokkenheid van de onderzoekers een rol kan spelen.” Ook is aangegeven dat de audit in principe op de toekomst is gericht, waarvoor een analyse van het verleden input levert. Daarmee is de audit niet alleen een beoordeling van het werk van Verzoeker, maar is een ruimere toepasselijkheid voor het gehele vakgebied beoogd. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat Betrokkenen ten aanzien van verschillende onderzoeksbevindingen, bijvoorbeeld over de balans tussen betrokkenheid en distantie, de noodzaak van openheid rond belangenconflicten, de bescherming van kwetsbare personen en de beschikbaarheid van onderzoeksgegevens, hebben uitgelegd dat hun bevindingen relevant zijn voor (…) onderzoek in het algemeen.
Betrokkenen hebben geconcludeerd dat de casus aanleiding geeft tot een bredere reflectie op meer algemene zaken rond integriteit en ethiek en vervolgens ook diverse algemene aanbevelingen geformuleerd. Op deze manier hebben de vragen over de werkelijkheid, die Betrokkenen middels de audit hebben beantwoord, een meer algemene geldigheid gekregen. Dat is, zoals het Bestuur ook zelf in zijn verweer heeft aangehaald, een kenmerk van wetenschappelijk onderzoek.
Het bovenstaande in onderlinge samenhang gezien, brengt het LOWI tot het oordeel dat de audit moet worden aangemerkt als wetenschapsbeoefening.
Voor de volledigheid wijst het LOWI ook op het volgende. Zelfs als de audit uitsluitend was bedoeld om het onderzoek van Verzoeker te beoordelen, zou deze evengoed als wetenschapsbeoefening moeten worden aangemerkt. De beoordeling van het wetenschappelijke werk van anderen, bijvoorbeeld in de vorm van een peer review, geldt zelf immers ook als wetenschapsbeoefening. Die opvatting is expliciet neergelegd in de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (zie bijvoorbeeld paragraaf 1.1 en 3.5) en volgt eveneens, maar meer impliciet, uit de hier toepasselijke Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (zie in het bijzonder de uitwerkingen 2.3, 4.4 en 4.5).
In dit verband is ook LOWI-advies 2015-12 van belang. In de betreffende zaak is, overigens ook door de betrokken partijen zelf, de beoordeling van een subsidieaanvraag voor wetenschappelijk onderzoek gekwalificeerd als toetsbare wetenschapsbeoefening. Er is geen valide reden om andere maatstaven te hanteren voor de reflectie-audit door Betrokkenen.
Gegeven de constatering dat de onderhavige audit als wetenschapsbeoefening moet worden aangemerkt, is de vraag of de toetsing aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening ten volle of wellicht meer marginaal kan gebeuren. Het LOWI ziet ruimte om rekening te houden met de aard van het werk, in die zin dat in casu getoetst kan worden of in redelijkheid is voldaan aan de principes van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. In dit verband kunnen LOWI-adviezen 2017-06 en 2015-07 relevant zijn.
4.5 Conclusie
Het auditrapport zoals hier in het geding moet worden gekwalificeerd als wetenschapsbeoefening. Dat betekent dat het kan en moet worden getoetst aan de principes en uitwerkingen van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Bij die toetsing is ruimte om rekening te houden met de aard van het werk.
De CWI heeft de klacht niet inhoudelijk onderzocht, Verzoeker heeft gevraagd om de zaak terug te verwijzen naar het Bestuur, en Betrokkenen hebben geen inhoudelijk verweer gevoerd op het verwijt dat zij uitwerkingen uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening zouden hebben geschonden. Onder deze omstandigheden is er geen ruimte voor het LOWI om de klacht zelf inhoudelijk te beoordelen. Op grond van artikel 13, tweede lid, van het Reglement LOWI 2018 adviseert het LOWI het Bestuur om het onderzoek naar de klacht te heropenen en de CWI te vragen deze alsnog inhoudelijk te beoordelen.
5. Oordeel en advies van het LOWI
Het LOWI is van oordeel dat het verzoek gegrond is en adviseert het Bestuur om zijn aanvankelijk oordeel te herzien en het onderzoek naar de klacht te heropenen.
Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter
mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris