LOWI Advies 2017, nr. 3
Advies van het LOWI van 16 januari 2017 ten aanzien van het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 21 januari 2016 betreffende het voorlopige besluit van … Bestuur van …, inzake een klacht van 13 juli 2015 wegens vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … .
1. Het verzoek
Op 21 januari 2016 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om middels een advies aan … Bestuur van … (verder: het Bestuur) een herbeoordeling te geven van het voorlopige besluit van het Bestuur van 16 december 2015 (verder: besluit). Het Bestuur is tot dit besluit gekomen naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij het Bestuur op 13 juli 2015 (verder: klacht).
De klacht
De klacht betreft het promotieonderzoek … (verder: proefschrift) dat … (verder: Belanghebbende) in 2010 bij … heeft afgerond.
De klacht is eveneens ingediend bij …, waar Belanghebbende thans werkzaam is. Omdat de klacht met name is gericht tegen het proefschrift, heeft het Bestuur met instemming van … Bestuur van … besloten om de klacht in behandeling te nemen. Verzoeker is hiervan op de hoogte gebracht.
In de klacht heeft Verzoeker aangevoerd dat het proefschrift van Belanghebbende voornamelijk is gebaseerd op onderzoek en werk van anderen. Zo is hoofdstuk 4 gebaseerd op werk dat Verzoeker uitvoerde bij A. Verzoeker heeft in de jaren 2003-2008 meegewerkt aan verschillende onderzoeken voor B, voornamelijk in opdracht van Belanghebbende.
Belanghebbende heeft zonder bronvermelding figuren uit rapporten gekopieerd. Ook zijn rapporten van A door Belanghebbende opgevoerd als eigen publicaties en zijn verschillende (oudere) rapporten die Belanghebbende heeft gebruikt helemaal niet genoemd, terwijl hij daaruit wel bevindingen en conclusies heeft overgenomen.
Verder heeft Belanghebbende in hoofdstuk 3 van het proefschrift zonder bronvermelding resultaten (en metingen) uit het … project C overgenomen zonder bronvermelding. Ook dit onderzoek is niet door Belanghebbende uitgevoerd. In het proefschrift wekt Belanghebbende de indruk dat hij het … (verder: … profiel) heeft ontwikkeld. Dit profiel bestond echter al en werd al toegepast voordat Belanghebbende in dienst trad bij B. Verzoeker heeft dit profiel tijdens zijn stage bij A toegepast (in 2002). De resultaten heeft Belanghebbende vervolgens gebruikt in zijn proefschrift als resultaat van eigen werk en zonder het bestaan van dit profiel te vermelden.
Het promotieonderzoek van Belanghebbende was dan ook geen nieuw wetenschappelijk onderzoek en is ook niet zelfstandig door Belanghebbende uitgevoerd.
Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit
De Commissie Wetenschappelijke Integriteit van … (verder: CWI) heeft, na een eerder conceptadvies, op 11 december 2015 advies uitgebracht over de klacht. De CWI heeft samengevat als volgt overwogen.
Ten aanzien van klachtonderdeel 1: onderzoek gebaseerd op werk van anderen (hoofdstukken 3 en 4 van het proefschrift)
De CWI heeft geconcludeerd dat alle in de klacht aangehaalde figuren inderdaad vrijwel letterlijk terugkomen in hoofdstuk 4 van het proefschrift. De CWI kon niet precies nagaan hoe Belanghebbende destijds zijn rol als project- en programmaleider heeft uitgevoerd, welke afspraken zijn gemaakt rondom het eigendom van kennis en hoe de kennisuitwisseling binnen het consortium heeft plaatsgevonden.
De CWI heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat hoofdstuk 4 van het proefschrift gebaseerd zou zijn op het intellectuele eigendom van anderen. Het gelaakte gedrag kan ook niet als plagiaat als bedoeld in de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … (verder: Klachtenregeling) worden aangemerkt. Bij plagiaat gaat het om het ontbreken van de bronvermelding van gepubliceerd werk. Belanghebbende refereert aan het eind van hoofdstuk 4 in algemene zin naar enkele belangrijke publicaties en rapporten en verwijst op pagina 148 naar een aantal niet nader genoemde rapporten.
Er is een grote overeenkomst tussen hoofdstuk 3 van het proefschrift en het rapport C, op naam van X. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij dit C rapport grotendeels zelf geschreven heeft en dat zijn naam niet is vermeld om financiële redenen. Ook X heeft aangegeven dat 80% van dit rapport het werk van Belanghebbende is. Een op hetzelfde rapport gebaseerde publicatie staat op naam van Belanghebbende.
Hoewel alle door Verzoeker aangevoerde punten feitelijk juist zijn, kan de CWI niet vaststellen dat het rapport niet door Belanghebbende is geschreven. De CWI is wel van mening dat het afbreuk doet aan de controleerbaarheid van wetenschappelijk onderzoek om de naam van iemand die 80% van het werk heeft gedaan niet te vermelden.
De CWI heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2: onzorgvuldig omgaan met bronvermeldingen
Een aantal figuren uit hoofdstuk 4 is overgenomen uit de rapporten waarnaar Verzoeker heeft verwezen, zonder een bronverwijzing bij de figuren zelf. Aan het eind van hoofdstuk 4 wordt alleen in algemene zin verwezen naar vier publicaties waaruit een aantal figuren afkomstig is. Aan het eind van het proefschrift wordt in algemene zin verwezen naar een dertigtal onderzoeksrapporten en worden zes titels genoemd, maar zonder de auteurs.
Er is geen goede reden om niet alle 30 rapporten (met de namen van de onderzoekers of auteurs) te vermelden en het zou zorgvuldiger zijn geweest om dit wel te doen. Zoals echter uit het KNAW briefadvies “Correct citeren” van april 2014 (verder: briefadvies) blijkt, liggen de grenzen van goed en fout niet eenduidig vast en is citeren een selectief proces. Belanghebbende is in overleg met zijn (co)promotoren tot de gewraakte selectie gekomen.
Dezelfde redenering geldt voor hoofdstuk 3 van het proefschrift en het C rapport. Ook als het rapport door Belanghebbende is geschreven, had daarnaar moeten worden verwezen. De bestaande regelingen bieden echter onvoldoende houvast om van een schending van de wetenschappelijke integriteit te kunnen spreken.
Pas bij de herziening van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening in 2014 zijn de regels voor verwijzen naar eigen werk aangescherpt. Deze aangescherpte regels kunnen niet met terugwerkende kracht van toepassing worden verklaard. Bovendien is betwistbaar of de regels voor correct citeren van toepassing zijn op een voortgangsrapport als het C rapport.
De CWI acht ook dit klachtonderdeel wat betreft schending van de wetenschappelijke integriteit ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 3: rapporten van anderen opvoeren als eigen publicaties
Rapporten van A staan op pagina 148 van het proefschrift vermeld als Reports B (Belanghebbende) studies …, waarmee tenminste de suggestie wordt gewekt dat Belanghebbende alle rapporten zelf heeft geproduceerd. Bovendien zijn in de referentielijst van hoofdstuk 4 de auteurs van (andere) rapporten expliciet genoemd, maar zijn alle namen op p. 148 weggelaten.
Het zich onterecht afficheren als (mede)auteur als bedoeld in de Klachtenregeling, heeft primair betrekking op de situatie dat in een publicatie iemand wordt vermeld als auteur, zonder daaraan een substantiële bijdrage te hebben geleverd. Eerder betreft dit de vraag of Belanghebbende correct heeft geciteerd, waarvoor naar de overwegingen ten aanzien van klachtonderdeel 2 wordt verwezen.
De CWI acht ook dit onderdeel ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 4: de ontwikkeling van een profiel
De CWI is van oordeel dat de vraag in hoeverre Belanghebbende iets heeft toegevoegd aan de bestaande kennis op dit gebied, geen vraag is die betrekking heeft op wetenschappelijke integriteit. Het betreft eerder een vraag die ter beoordeling is (was) van de promotiecommissie.
De eindconclusie van de CWI is dat Verzoeker in principe gelijk heeft dat Belanghebbende slordig en onzorgvuldig is omgegaan met gegevens uit interne werkrapporten. De principes van zorgvuldigheid en controleerbaarheid uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening kunnen in het geding zijn. Het betreft echter het refereren naar interne, gedeeltelijk vertrouwelijke, werkrapporten. Daarmee is in de Klachtenregeling geen rekening gehouden.
Onvoldoende kan worden hard gemaakt dat tijdens het promotieonderzoek de wetenschappelijke integriteit zoals verwoord in deze Klachtenregeling is geschonden. Geen van de gelaakte gedragingen valt onder een van de acht in Bijlage 1 genoemde schendingen. Ook op dit punt is de CWI van mening dat er geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit.
De CWI heeft het Bestuur geadviseerd om de klacht ongegrond te verklaren. Aanvullend heeft de CWI opgemerkt dat de casus erop wijst dat bij de educatie van medewerkers inzake de wetenschappelijke integriteit bijzondere aandacht voor zorgvuldigheidseisen (onder andere de omgang met vertrouwelijke interne (werk)rapporten) wenselijk is.
Het besluit
In het besluit heeft het Bestuur conform het advies van de CWI de klacht ongegrond verklaard.
Het verzoek
Verzoeker is het niet eens met het besluit van het Bestuur en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Het standpunt van Verzoeker is nader samengevat onder punt 3.
2. De procedure
Op 9 maart 2016 zijn Verzoeker en het Bestuur ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Het Bestuur en Belanghebbende zijn in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen. Het verweerschrift van het Bestuur is op 20 april 2016 aan het LOWI gestuurd en het verweerschrift van Belanghebbende eveneens.
Het LOWI heeft het verweerschrift van het Bestuur en Belanghebbende op 25 april 2016 aan Verzoeker gezonden. Op 8 mei 2016 heeft Verzoeker gereageerd. Dit stuk van Verzoeker is op 12 mei 2016 door het LOWI aan het Bestuur en aan Belanghebbende gezonden. Het Bestuur heeft op 19 mei 2016 gereageerd en Belanghebbende op 26 mei 2016.
In zijn vergadering van 11 mei 2016 heeft het LOWI besloten een hoorzitting te houden. Verzoeker, het Bestuur en Belanghebbende zijn uitgenodigd voor deze hoorzitting om hun standpunt nader toe te lichten.
Op 7 september 2016 heeft de hoorzitting plaatsgevonden. Daarbij was Verzoeker aanwezig. Namens het Bestuur waren … ( voorzitter CWI), … ( lid CWI) en … (secretaris CWI) aanwezig en ook was Belanghebbende aanwezig, vergezeld van zijn promotor, … en zijn co-promotor X . Betrokkenen zijn gewezen op de geheimhoudingsplicht, hebben hun standpunt nader toegelicht en vragen van het LOWI beantwoord. Een verslag van de hoorzitting is aan dit advies gehecht.
3. Standpunten van partijen
3.1 Het standpunt van Verzoeker
Het standpunt van Verzoeker zoals verwoord in zijn verzoekschrift luidt, samengevat, als volgt.
Ten aanzien van klachtonderdeel 1: onderzoek gebaseerd op werk van anderen (hoofdstukken 3 en 4 van het proefschrift)
Waar het vooral om gaat is dat Belanghebbende onderzoeksresultaten van anderen heeft gebruikt in de vorm van figuren en conclusies. Het merendeel van de gebruikte rapporten is gemaakt door A en het onderzoek is niet bij B uitgevoerd. Omdat Belanghebbende zo slordig is geweest met verwijzingen, is diens aandeel niet te achterhalen. In de referentielijst aan het einde van hoofdstuk 4 wordt maar één rapport van A genoemd, terwijl Belanghebbende er meerdere heeft gebruikt voor dit hoofdstuk.
Bovendien valt uit de referentie niet op te maken dat de gebruikte resultaten afkomstig zijn uit dit rapport. Verder is het noemen van enkele rapporten van A in het hoofdstuk … geen correcte bronvermelding, omdat hieruit niet valt af te leiden wat Belanghebbende uit deze rapporten heeft gebruikt en daarnaast zijn de werkelijke auteurs niet genoemd.
Ook heeft Verzoeker de CWI erop gewezen dat Belanghebbende eveneens rapporten van A heeft gebruikt die dateren van voor zijn indiensttreding bij B. Deze rapporten zijn nergens genoemd in het proefschrift en Belanghebbende heeft daaraan zeker geen bijdrage geleverd.
Ten tijde van het C project was Belanghebbende tevens promovendus en het is niet acceptabel dat hij zijn naam niet op dat rapport zette omdat hij voor B aan het project werkte, maar dat hij wel onder eigen naam de onderzoeksresultaten in zijn proefschrift gebruikte. Het rapport is ook geen werkdocument, maar een openbaar rapport met de status PE=Public. Als iemands naam niet staat vermeld op een document, kan alleen worden geconcludeerd dat hij geen essentiële bijdrage heeft geleverd.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2: onzorgvuldig omgaan met bronvermeldingen
Het briefadvies kan niet zo worden geïnterpreteerd dat Belanghebbende geen enkele keer correct hoeft te verwijzen naar een rapport van zowel A als C. Het gaat om hergebruik van materiaal van anderen zonder bronvermelding.
Het is de vraag of de (co)promotoren hiermee bewust akkoord zijn gegaan. Doordat Belanghebbende structureel niet verwijst, hadden zij geen goed inzicht in zijn bijdrage. Aangezien de naam van Belanghebbende niet op het C rapport stond, had hij daarnaar moeten verwijzen omdat door niemand kon worden achterhaald dat dit zijn werk betrof.
Tot slot was het rapport ten tijde van de promotie al definitief en gepubliceerd, het ging niet om een werkdocument of voortgangsrapport.
Ten aanzien van klachtonderdeel 3: rapporten van anderen opvoeren als eigen publicaties
Het gaat er niet om of Belanghebbende correct heeft geciteerd, maar of hij correct heeft gerefereerd. De CWI heeft de klacht niet goed geïnterpreteerd. Uit het klaagschrift valt goed op te maken dat Verzoeker wilde aanvoeren dat Belanghebbende zich ten onrechte als auteur heeft voorgedaan.
Ten aanzien van klachtonderdeel 4: de ontwikkeling van een profiel
Belanghebbende heeft geen nieuw profiel ontwikkeld. Het profiel in zijn proefschrift is gelijk aan het profiel dat is gepubliceerd voordat Belanghebbende in dienst trad van B. In publicaties uit 2014 en 2011, waarvan Belanghebbende coauteur is, is ook aangegeven dat … en … hetzelfde profiel is.
In Bijlage 4 bij het proefschrift geeft Belanghebbende aan dat hij het … profiel heeft ontworpen en dat dit is opgenomen in de … norm onder de naam … . Belanghebbende gebruikt figuren uit rapporten van A die zijn uitgevoerd vóór de ontwikkeling van zijn zogenaamd nieuwe profiel. Hij doet voorkomen of hij het profiel heeft ontwikkeld terwijl dat niet zo is. Dat heeft wel degelijk betrekking op wetenschappelijke integriteit. Omdat Belanghebbende heeft verzwegen dat het profiel al bestond, kon de promotiecommissie dit niet weten.
De vraag in hoeverre Belanghebbende iets heeft toegevoegd aan de bestaande kennis, is niet aan de orde. De vraag is in hoeverre het door hem gepleegde plagiaat acceptabel is in een promotieonderzoek.
Naar aanleiding van de eindconclusie van de CWI heeft Verzoeker benadrukt dat Belanghebbende van alle gebruikte A rapporten er niet één zelf heeft geschreven en dat het niet om werkrapporten gaat. Alle rapporten hebben een definitieve status, een kenmerk waardoor ze traceerbaar zijn en alle rapporten zijn beschikbaar op een website toegankelijk voor experts binnen dit vakgebied.
Aangezien Belanghebbende in de periode van belang medeauteur was van 24 publicaties, had hij de regels moeten kennen. De CWI past de Klachtenregeling onjuist toe. Hierin is vermeld: “Onder schendingen van de wetenschappelijke integriteit wordt in ieder geval verstaan: 3. Plagiëren van (delen van) publicaties en resultaten van anderen. Wetenschap functioneert slechts met de eerlijke erkenning van de intellectuele eigendom van ieders bijdrage aan de kennis. Dat geldt voor de hele range van studentenwerkstukken en scripties tot wetenschappelijke publicaties en dissertaties.” Dat “interne werkdocumenten” niet letterlijk staan vermeld, betekent niet dat zij niet onder de “hele range” vallen.
Daarnaast is de controleerbaarheid van het proefschrift wel degelijk in het geding, omdat er niet uit op te maken valt dat het aandeel van Belanghebbende vrij klein is geweest. Verzoekers hoofdvraag is of het binnen de wetenschap acceptabel is om betaalde onderzoeken door anderen te laten uitvoeren en de resultaten te gebruiken alsof je ze zelf hebt uitgevoerd.
3.2 Het standpunt van het Bestuur
Het standpunt van het Bestuur zoals verwoord in het verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
De punten die Verzoeker bij het LOWI heeft aangekaart, zijn grotendeels een herhaling van wat Verzoeker eerder in de klachtprocedure naar voren heeft gebracht. Het Bestuur heeft zich aangesloten bij de conclusie van de CWI dat met betrekking tot de vier klachtonderdelen niet onomstotelijk is bewezen dat Belanghebbende heeft gehandeld in strijd met de wetenschappelijke integriteit. Het verzoekschrift bij het LOWI bevat geen nieuw bewijs.
Het Bestuur sluit niet uit dat de principes van zorgvuldigheid en controleerbaarheid van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening mogelijk in het geding zijn, maar acht onvoldoende bewijs aanwezig om een schending van de wetenschappelijke integriteit te constateren.
Daarbij is mede in overweging genomen dat de nieuwe aangescherpte regels (naar aanleiding van het briefadvies van de KNAW) in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening pas in 2014 van kracht zijn geworden. Het principe van rechtszekerheid sluit uit dat regels met terugwerkende kracht worden toegepast.
Daarnaast is in de Klachtenregeling geen rekening gehouden met het refereren naar interne, (gedeeltelijk) vertrouwelijke werkrapporten.
3.3 Het standpunt van Belanghebbende
Het standpunt van Belanghebbende zoals verwoord in zijn verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
Hetgeen Verzoeker thans heeft aangevoerd, is een herhaling van wat Verzoeker al in de klachtprocedure aanvoerde. Ten aanzien van drie kernpunten merkt Belanghebbende het volgende op.
Hoofdstuk 3 van het proefschrift (het C rapport) is werk van Belanghebbende. Met X is afgesproken dat hij het toen vertrouwelijke interne rapport zou indienen en dat Belanghebbende het rapport zou verwerken in zijn proefschrift en in openbare literatuur. Belanghebbende is nadrukkelijk eerste auteur. Zakelijk en juridisch was het onmogelijk om Belanghebbende, die in dienst was bij B, te benoemen in het rapport waar … eindverantwoordelijk voor was.
Er zijn wel degelijk verschillen tussen het profiel dat Verzoeker noemt (…) en het profiel van Belanghebbende (…). Het profiel van Belanghebbende is tot stand gekomen door zijn PhD resultaten en berekeningen in hoofdstuk 3 van het proefschrift. Om die reden is dat hoofdstuk wetenschappelijk van waarde. Het vormt de kern van het onderzoek. Dit is het wetenschappelijk dispuut met Verzoeker.
De rapportages van A zijn niet openbaar en alleen opvraagbaar bij B. Op pagina 124 van het proefschrift is gerefereerd naar het … profiel, dit naast de algemene benoeming van deze rapporten aan het einde van het proefschrift. Belanghebbende was leidinggevende en de wetenschappelijk onderzoeker die richting gaf aan het onderzoekswerk dat A uitvoerde voor hem in zijn functie bij B. Deze rapporten waren voor het wetenschappelijk onderzoek van Belanghebbende, onderdeel van hoofdstuk 4 van het proefschrift. De focus van Belanghebbende was om zelfstandig een universeel wetenschappelijk model te ontwikkelen, waarin uniform alle profielen berekend kunnen worden. Hoofdstuk 3 van het proefschrift is daarvan het resultaat.
3.4 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur en Belanghebbende
Verzoeker heeft naar aanleiding van de verweerschriften, samengevat, als volgt gereageerd.
3.4.1 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur
Het verzoek aan het LOWI is mede ingegeven door de omstandigheid dat de CWI en het Bestuur niet zijn ingegaan op Verzoekers reactie op het conceptadvies van de CWI. Er is geen sprake van dat Verzoeker nieuw bewijs zou moeten opvoeren.
Waar het om gaat is dat er gebruik is gemaakt van werk van anderen én dat er niet is gerefereerd. Deze combinatie maakt dat het, ook voor een promotiecommissie, moeilijk is om het proefschrift te beoordelen.
Het Bestuur heeft in zijn verweer opnieuw niet gereageerd op enkele punten van Verzoeker en de punten die in het verzoek zijn genoemd, zijn onbeantwoord gebleven. Het Bestuur is uit het oog verloren dat in de Klachtenregeling is vermeld dat wetenschap slechts functioneert met de eerlijke erkenning van de intellectuele eigendom van ieders eigen bijdrage aan de kennis. Het zou in essentie niet uit moeten maken in welke vorm de intellectuele eigendom is vastgelegd.
3.4.2 Reactie Verzoeker op het standpunt van Belanghebbende
Op de drie kernpunten heeft Verzoeker als volgt gereageerd.
In de handleiding van het … programme, waarvan het … project C deel uitmaakte, staat geschreven: “… .” De regels omtrent het uitvoeren van werk door anderen waren dus niet zo streng als Belanghebbende beweert. Waar het om gaat is dat te achterhalen moet zijn wie het werk heeft uitgevoerd.
Als reactie op de verwijzing van Belanghebbende naar zijn schets van het profiel, waarop te zien zou zijn dat beide …profielen verschillend zijn, verwijst Verzoeker naar bijlage 3, ad 4, van het verzoekschrift.
Anders dan Belanghebbende beweert, waren de rapporten van A niet alleen opvraagbaar bij B, maar via een website beschikbaar voor alle experts op het gebied van … .
Tot slot heeft Verzoeker nog aangevoerd dat de lezer van het proefschrift uit de tekst niet kan opmaken dat het hele proefschrift is gebaseerd op een al ontwikkeld …profiel, dat Belanghebbende in het proefschrift ook gebruik heeft gemaakt van onderzoeksrapporten die zijn geschreven voordat hij als leidinggevende in dienst trad van B, en dat de bewering van Belanghebbende dat de focus lag bij het zelfstandig ontwikkelen van een wetenschappelijk model onjuist is omdat hij helemaal geen model heeft ontwikkeld.
3.5 Laatste reactie van het Bestuur en Belanghebbende
Naar aanleiding van de laatste reactie van Verzoeker, zoals beschreven in 3.4 hebben het Bestuur en Belanghebbende laten weten geen verdere schriftelijke reactie te geven.
4. Overwegingen van het LOWI
4.1 Algemeen
Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU).
Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.
Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.
4.2 Toepasselijke regelingen
De klacht van Verzoeker is door het Bestuur beoordeeld onder toepassing van de Klachtenregeling Wetenschappelijke integriteit … (verder: Klachtenregeling). Beoordeeld is of er sprake is van schending van punt 3 (plagiëren van (delen van) publicaties en resultaten van anderen), punt 4 (het opzettelijk negeren en niet erkennen van bijdrage van andere auteurs) en punt 5 (het zich ten onrechte voordoen als (mede-)auteur), als genoemd in Bijlage 1 van de Klachtenregeling.
Overeenkomstig de Preambule bij de Klachtenregeling worden de beginselen en uitwerkingen van professioneel wetenschappelijk handelen in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening door … onderschreven en gelden deze als richtlijnen voor de universiteit.
In artikel 1 van de Klachtenregeling wordt een schending van de wetenschappelijke integriteit gedefinieerd als “een handelen of nalaten in strijd met de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening of de … Gedragscode Wetenschapsbeoefening, waaronder in ieder geval de gedragingen opgenomen in bijlage 1”.
4.3 Ten aanzien van het onderzoek door de CWI
De eindconclusie van de CWI is dat Verzoeker in principe gelijk heeft dat Belanghebbende slordig en onzorgvuldig is omgegaan met gegevens uit interne werkrapporten en de CWI heeft geconcludeerd dat de principes van zorgvuldigheid en controleerbaarheid van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening in het geding kunnen zijn. Het betreft echter het refereren naar interne, gedeeltelijk vertrouwelijke werkrapporten. Daarmee is in de Klachtenregeling geen rekening gehouden.
Het LOWI kan de CWI niet volgen in deze conclusie en neemt hierbij het volgende in overweging.
Voor de toepasselijkheid van de Klachtenregeling en de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, die overeenkomstig de Preambule bij de Klachtenregeling voor de universiteit als richtlijn heeft te gelden, is niet zozeer bepalend het karakter van de rapporten waarnaar wordt gerefereerd, maar de vraag of al dan niet sprake is van wetenschapsbeoefening.
Het schrijven van een proefschrift is ongetwijfeld wetenschapsbeoefening en het refereren aan de daarvoor gebruikte bronnen zal aan de principes en uitwerkingen van goede wetenschapsbeoefening, zoals verwoord in de Gedragscode, moeten voldoen. Dat deze bronnen interne, deels vertrouwelijke B werkrapporten zijn doet daaraan niet af.
Bovendien heeft Belanghebbende de totstandkoming van deze B rapporten zelf uitdrukkelijk aangemerkt als wetenschapsbeoefening. Hij was leidinggevende en de wetenschappelijk onderzoeker die richting gaf aan het onderzoekswerk dat A uitvoerde voor hem in zijn functie voor B. Deze rapporten waren voor het wetenschappelijk onderzoek van Belanghebbende, onderdeel van hoofdstuk 4 van het proefschrift.
Ook de totstandkoming van de B rapporten zelf zal derhalve aan de principes en uitwerkingen van goede wetenschapsbeoefening, met name ook op het punt van verwijzing naar het onderliggende onderzoekswerk van A, moeten voldoen.
4.4 Ten aanzien van het baseren van het promotieonderzoek op voornamelijk werk van anderen
Hoofdstuk 4
Verzoeker geeft in bijlage 1 van zijn klacht aan dat een groot aantal figuren uit hoofdstuk 4 van het proefschrift zonder bronvermelding is overgenomen uit eerdere rapporten van A. Na bestudering van bijlage 1 van de klacht en hoofdstuk 4 van het proefschrift heeft de CWI geconcludeerd dat inderdaad alle in de klacht van Verzoeker aangehaalde figuren vrijwel letterlijk terugkomen in hoofdstuk 4 van het proefschrift. Belanghebbende heeft aangegeven dat hij op geen van de door Verzoeker aangehaalde onderzoeksrapporten als (co)auteur staat omdat hij als project- en programmaleider regisseur was van de betreffende projecten. Het onderzoek vond plaats in een consortium en werd gedeeltelijk bij B en andere bedrijven uitgevoerd. Wie op welk moment een specifieke bijdrage had geleverd, werd daarbij minder relevant geacht.
De CWI heeft overwogen dat zij niet precies heeft kunnen nagaan welke afspraken binnen het consortium zijn gemaakt over het eigendom en de uitwisseling van kennis. De CWI heeft niet kunnen vaststellen dat hoofdstuk 4 van het proefschrift gebaseerd zou zijn op het intellectuele eigendom van anderen. Van plagiaat zou geen sprake zijn, omdat Belanghebbende op p. 148 verwijst naar enkele belangrijke B publicaties en rapporten waarop zijn onderzoek is gebaseerd en naar een aantal niet nader genoemde B rapporten.
Het LOWI oordeelt als volgt
Op pp. 146-148 refereert Belanghebbende aan alle onderliggende publicaties (…) die hij heeft gebruikt voor zijn proefschrift. Van deze publicaties is hij coauteur of eerste auteur. Aan het einde van hoofdstuk 4 over het profiel noemt hij een viertal referenties. Aan het slot van het proefschrift op p. 148 geeft hij aan dat hij voor het onderwerp van hoofdstuk 4 gebruik heeft gemaakt van meer dan 30 B rapporten en noemt hij vervolgens een zestal specifieke B rapporten (uitgebracht in de periode 2006-2009), waarvoor het veldwerk is verricht door A.
Auteurs worden niet genoemd, wel worden de onderliggende A rapporten met kenmerknummer benoemd. De A rapporten zijn opvraagbaar bij B en voor alle experts op het vakgebied van … in Nederland toegankelijk op www … .
Bij vergelijking van de zes met name genoemde B rapporten op p. 148 van het proefschrift met de in bijlage 1 van de Klacht door Verzoeker genoemde rapporten van A blijkt dat B … refereert naar A …, waaraan vele figuren zijn ontleend. Dit A rapport (met auteurs, waaronder Verzoeker) is ook genoemd in de referentielijst van hoofdstuk 4.
Volgens Belanghebbende zijn de interne B rapporten waarnaar hij refereert op p. 148, onder zijn supervisie en verantwoording uitgevoerd door A, maar wordt hij vanwege de inhoudelijke sturing en regie bewust niet als coauteur genoemd.
Voor zover Belanghebbende daarmee bedoelt aan te geven dat hij op grond van zijn supervisie en verantwoording niet de bronnen van de door hem gebruikte figuren behoefde te vermelden, gaat dit in ieder geval niet op voor de figuren die ontleend zijn aan het onder 4 in bijlage 1 van de klacht van Verzoeker genoemde rapport … uit 2002 (dus nog vóór indiensttreding van Belanghebbende bij B).
Verder ziet het LOWI een algemene verwijzing als op p. 148 naar “Reports B (Belanghebbende) studies …and thesis support…” als een onvoldoende bronvermelding voor de in hoofdstuk 4 opgenomen figuren. Ook wordt bij de figuren in hoofdstuk 4 niet aangegeven in hoeverre deze zijn ontleend aan de in de referentielijst bij hoofdstuk 4 genoemde publicaties. Figuren die worden overgenomen uit een andere bron, ongeacht of het gaat om eigen of andermans materiaal, dienen overeenkomstig algemeen aanvaarde referentieregels (bijvoorbeeld van de American Psychological Association) verantwoord te worden in de tekst, in het bijschrift onder de figuur en in de literatuurlijst.
Overeenkomstig nr. 3 van de bijlage van de Klachtenregeling kan onzorgvuldig omgaan met bronvermeldingen een schending van de wetenschappelijke integriteit inhouden. Zover wil het LOWI op dit punt niet gaan nu wel een – zij het onvolledige en gebrekkige – literatuurverantwoording van hoofdstuk 4 is te vinden aan het slot van dit hoofdstuk en op p. 148 van het proefschrift. Het ontbreken van vermeldingen in de tekst en bijschriften onder de figuren, en daarmee het ontbreken van de mogelijkheid de figuren te herleiden tot de relevante B rapporten (en onderliggende A rapporten) en andere publicaties acht het LOWI wel een verwijtbare onzorgvuldigheid.
Hoofdstuk 3
Het tweede deel van het eerste klachtonderdeel heeft betrekking op hoofdstuk 3 van het proefschrift. In bijlage 2 van de klacht wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van figuren en delen tekst in hoofdstuk 3 van het proefschrift van Belanghebbende, die volgens Verzoeker zijn overgenomen uit X, …, bijlage 3 van het C rapport … . Na bestudering van de betreffende documenten heeft de CWI geconcludeerd dat alle punten die Verzoeker in bijlage 2 van de klacht aanvoert feitelijk juist zijn. Ook Belanghebbende heeft de grote overeenkomst erkend, maar verklaart deze uit het feit dat hij de betreffende bijlage 3 bij het C rapport grotendeels zelf heeft geschreven.
Als verklaring voor het feit dat de bijlage niet onder zijn naam is uitgebracht, heeft hij aangevoerd dat het … C project gegund was aan … (met X als projectleider). Omdat Belanghebbende tijdens het project nog volledig in dienst was van B kon hij niet als rapporteur van het project optreden. De financiën liepen via … . Tijdens de hoorzittingen van CWI en LOWI heeft X aangegeven dat ongeveer 80% van de bijlage het werk van Belanghebbende is.
Het LOWI oordeelt als volgt
Evenals de CWI, kan het LOWI niet vaststellen dat bijlage 3 ‘…’ van 30 september 2008 bij het C rapport … niet door Belanghebbende zou zijn geschreven. Vast staat dat de bijlage staat op naam van X. Belanghebbende en X hebben evenwel tijdens de hoorzittingen van CWI en LOWI aangegeven dat de bijlage grotendeels door Belanghebbende is geschreven. Het verbaast dan wel dat nergens in deze bijlage Belanghebbende in een acknowledgement of anderszins wordt genoemd.
In het proefschrift van Belanghebbende worden het betreffende C rapport en zijn bijlage 3 nergens genoemd, terwijl vele figuren in en delen van de tekst van hoofdstuk 3 wel rechtstreeks aan de bijlage bij dit rapport zijn ontleend. Voor zover Belanghebbende zich ter verontschuldiging zou willen beroepen op het in 2010, het jaar van zijn proefschrift, nog niet uitgekristalliseerde beleid met betrekking tot hergebruik van eerder gepubliceerd materiaal, zoals dat uiteindelijk is neergelegd in het KNAW briefadvies ‘Correct citeren’ en in uitwerking 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2014, gaat dit beroep niet op, nu de betreffende bijlage niet op zijn naam staat, maar op naam van X.
Met de CWI is het LOWI van oordeel dat het afbreuk doet aan de controleerbaarheid van wetenschappelijk onderzoek als iemand zo’n 80% van het werk op zich neemt, maar diens naam zelf niet in de desbetreffende publicatie wordt vermeld.
Ook het beroep van Belanghebbende op het vermeende intern vertrouwelijke karakter van het C rapport … en de bijlagen, kan niet slagen. Bijlage 3 ‘…’ van 30 september 2008 draagt inderdaad het kenmerk ‘Confidential’, in overeenstemming met de tijdens de voorbereiding van het C rapport door het subsidieprogramma vereiste vertrouwelijkheid. Bij de openbaarmaking van rapport … op 15 februari 2009 is echter aan rapport en bijlagen het ‘dissemination level PU (public)’ gegeven. Zie ook het … Report van C, 2010, bijlage II Deliverables, p. … rapport … bijlagen uit 2009 als ‘deliverable’ worden vermeld zonder de toevoeging ‘restricted to programme participants’, hetgeen wel bij sommige andere ‘deliverables’ is opgenomen.
Belanghebbende had in hoofdstuk 3 van zijn proefschrift van … 2010 dan ook zonder meer naar de openbare bijlage 3 ‘…’ kunnen en derhalve ook moeten verwijzen. In zoverre heeft Belanghebbende principe 3 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening geschonden: ’Gepresenteerde informatie is controleerbaar. Als onderzoeksresultaten openbaar worden gemaakt, blijkt duidelijk waar de gegevens en de conclusies op zijn gebaseerd, waaraan ze zijn ontleend en waar ze te controleren zijn’.
Gezien de aard en de intensiteit van de onderhavige schending is het LOWI van oordeel dat zij op zichzelf de kwalificatie schending van de wetenschappelijke integriteit rechtvaardigt. Nu echter de promotor en de assistent-promotor X – hoezeer ook ten onrechte – kennelijk hebben ingestemd met het niet-refereren aan het betreffende rapport en zijn bijlage 3, ondanks de vele figuren en delen tekst die aan deze bijlage zijn ontleend, komt het LOWI uiteindelijk tot een milder oordeel. Belanghebbende heeft met deze omissie in hoofdstuk 3 verwijtbaar onzorgvuldig gehandeld.
4.5 Ten aanzien van het onzorgvuldig omgaan met bronvermeldingen
De CWI heeft overwogen dat het zorgvuldiger zou zijn geweest als Belanghebbende alle 30 B onderzoeksrapporten (met de namen van de onderzoekers of de auteur) had vermeld in de bronvermelding op p. 148, maar heeft dit Belanghebbende niet aangerekend.
Hiervoor verwijst de CWI naar het briefadvies ‘Correct citeren’ van de KNAW: in de wetenschappelijke discussie over ‘correct citeren’ liggen de grenzen van goed en fout citeren niet eenduidig vast. Bovendien volgt uit het briefadvies dat citeren een selectief proces is.
Belanghebbende is in overleg met zijn (co)promotoren tot de gewraakte selectie gekomen. De CWI heeft dit klachtonderdeel ongegrond geacht wat betreft schending van de wetenschappelijke integriteit.
Het LOWI oordeelt als volgt
Het briefadvies stelt dat idealiter een publicatie verwijst naar alle voor die publicatie relevante bronnen. Dat is praktisch niet altijd haalbaar. De uiteindelijke keuze berust in de eerste plaats op wetenschappelijke gronden (belang, precisie, oorspronkelijkheid, recentheid).
Belanghebbende verantwoordt zijn selectie als volgt:
“Reports B (Belanghebbende) studies … and thesis support:
…
Basic reports that contribute to this thesis are:
B, 2006, …
B, 2006, …
B, 2007, …
B, 2007, …
B, 2007, …
B, 2009, …
Zo al deze zes rapporten moeten worden beschouwd als een in overleg en met toestemming van de (co)promotoren tot stand gekomen relevante selectie uit de meer dan 30 rapporten, dan nog wordt in het proefschrift niet met annotaties of anderszins verantwoord welke tekstonderdelen, tabellen en figuren aan een van deze rapporten zijn ontleend. In zoverre schiet Belanghebbende tekort in zijn verwijzingsplicht en wordt de controleerbaarheid van het proefschrift ernstig aangetast. Voor zover Belanghebbende zich wat betreft het achterwege laten van verwijzingen zou willen beroepen op de vertrouwelijkheid van de betreffende rapporten, gaat dit beroep niet op nu de rapporten voor experts op het vakgebied toegankelijk zijn op de website van A. Zoals reeds is overwogen met betrekking tot het eerste klachtonderdeel, is het LOWI met de CWI van oordeel dat geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit, maar heeft Belanghebbende wel verwijtbaar onzorgvuldig gehandeld.
4.6 Ten aanzien van het opvoeren van rapporten als eigen publicaties
De CWI is met Verzoeker van mening dat Belanghebbende, door de wijze van bronvermelding in zijn proefschrift, tenminste de indruk wekt de B rapporten die genoemd worden op pagina 148 van het proefschrift zelf te hebben geproduceerd.
Verder heeft de CWI geconstateerd dat in de referentielijst bij hoofdstuk 4 de auteurs van een van deze rapporten (‘…’) wel expliciet worden genoemd, maar dat deze namen bij de vermelding op p. 148 zijn weggelaten.
Volgens Belanghebbende zijn de interne B rapporten waarnaar hij refereert op p. 148, onder zijn supervisie en verantwoording uitgevoerd door A, maar wordt hij vanwege de inhoudelijke sturing en regie bewust niet als coauteur genoemd. Hij was niet slechts de zakelijke opdrachtgever, maar juist leidinggevend, de wetenschappelijk onderzoeker die richting gaf aan het onderzoekswerk dat A uitvoerde voor hem in zijn functie bij B. Deze rapportages waren bestemd voor zijn wetenschappelijk onderzoek (onderdeel van hoofdstuk 4).
Het LOWI oordeelt als volgt
Met de CWI is het LOWI van oordeel dat Belanghebbende door zijn vermelding op p. 148 “Reports B (Belanghebbende) studies …” de indruk wekt auteur te zijn van de daar genoemde B rapporten.
Voor auteurschap is vereist dat sprake is van een wezenlijke bijdrage aan een publicatie. Met het leveren van een wezenlijke bijdrage aan een publicatie wordt niet alleen gedoeld op het leveren van een bijdrage door het schrijven van tekstdelen, maar ook op het concipiëren en ontwerpen van een onderzoeksproject, het delen en interpreteren van onderzoeksresultaten of onderzoeksgegevens en het vertalen daarvan in figuren en tabellen, het doen en uitwerken van experimenten, dan wel het kritisch herzien van tekstdelen en zo bij te dragen aan hun interpretatie (zie LOWI-advies 2016, nr. 10).
Gezien de door hem gestelde inhoudelijke sturing en regie bij de totstandkoming van de op p. 148 genoemde B rapporten, kan Belanghebbende wellicht als (co)auteur worden aangemerkt, ook al heeft hij zelf geen tekstdelen aangeleverd. De verantwoording op p. 148 van de genoemde B rapporten schiet evenwel tekort op het punt van het (niet-)vermelden van de auteurs van de aan deze B rapporten ten grondslag liggende A rapporten.
In zoverre heeft Belanghebbende uitwerking 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening geschonden: ‘auteurschap wordt erkend’. Nu Belanghebbende in de referentielijst van hoofdstuk 4 bij een van deze rapporten wel de auteurs van A heeft vermeld, gaat het LOWI er vanuit dat van opzet geen sprake is. Het LOWI oordeelt ten aanzien van dit klachtonderdeel dan ook dat de wetenschappelijke integriteit niet is geschonden, maar dat Belanghebbende wel onzorgvuldig heeft gehandeld.
4.7 Ten aanzien van de (bijdrage) tot ontwikkeling van een profiel
Het vierde klachtonderdeel stelt dat Belanghebbende ten onrechte de indruk wekt dat hij zelf het optimale profiel heeft bedacht en ontwikkeld. Volgens de CWI heeft de vraag in hoeverre Belanghebbende het profiel heeft verbeterd geen betrekking op wetenschappelijke integriteit. Het betreft eerder een vraag die ter beoordeling is (was) van de promotiecommissie.
Het LOWI kan de CWI volgen in deze conclusie, maar is wel van mening dat de titel van het proefschrift ‘…’ de indruk wekt dat het profiel door Belanghebbende is ontwikkeld. Ten overstaan van de CWI en later in de procedure bij het LOWI heeft Belanghebbende verklaard niet zozeer een nieuw profiel ontwikkeld te hebben, maar het profiel te hebben geoptimaliseerd. Verzoeker heeft tijdens de hoorzitting bij het LOWI ook verklaard dat hij bij een titel die aangegeven zou hebben dat sprake was van ‘Optimalisation’ van het profiel in plaats van ‘…’ minder bezwaren zou hebben gehad.
Het LOWI constateert dat de titel van het proefschrift misleidend is, daar de titel de lading niet dekt. Op dit punt is artikel 1.1 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van belang, waarin wordt gesteld: “Zorgvuldigheid blijkt uit precisie en nuance bij het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs, het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en het publiceren”.
Kennelijk hebben de promotor en de assistent-promotor X met de titel van het proefschrift ingestemd. Het LOWI komt derhalve tot het oordeel dat Belanghebbende onzorgvuldig heeft gehandeld
5. Oordeel en advies van het LOWI
Het LOWI is van oordeel dat het verzoek van 21 januari 2016 ongegrond is voor zover het ziet op de gestelde schendingen van de wetenschappelijke integriteit.
Anders dan de CWI, is het LOWI van oordeel dat ten aanzien van klachtonderdeel 1 (het baseren van het onderzoek op werk van anderen) en klachtonderdeel 2 (het omgaan met bronvermeldingen) wel sprake is van verwijtbaar onzorgvuldig handelen door Belanghebbende, terwijl ten aanzien van het opvoeren van rapporten als eigen publicaties (klachtonderdeel 3) sprake is van onzorgvuldig handelen door Belanghebbende. De titel van het proefschrift dekt de lading van het proefschrift niet en mist de noodzakelijke nuance. Ook op dit punt heeft Belanghebbende onzorgvuldig gehandeld.
Het LOWI adviseert het Bestuur om het voorlopig besluit van 16 december 2015 tot ongegrondverklaring van de klacht over te nemen als definitief besluit, maar de overwegingen aan te passen overeenkomstig bovenvermeld oordeel.
Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter
mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris