Categorieën
Advies

Advies 2016-02

Advies van het LOWI van 18 februari 2016 ten aanzien van het verzoek van…, bij het LOWI ingediend op 9 maart 2015 betreffende het voorlopige besluit van het … Bestuur van…, inzake een klacht van 31 oktober 2014 wegens vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door… .

1. Het verzoek

Op 9 maart 2015 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om middels een advies aan het … Bestuur van … (verder: het Bestuur) een herbeoordeling te geven van het voorlopige besluit van het Bestuur van 20 januari 2015 (verder: besluit). Het Bestuur is tot dit besluit gekomen naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij het Bestuur op 31 oktober 2014 (verder: klacht).

De klacht

De klacht betreft met name handelen van … (verder: Belanghebbende) en bestaat uit de volgende drie klachtonderdelen.

Het eerste klachtonderdeel luidt dat Belanghebbende niet heeft gehandeld volgens de principes van goed wetenschappelijk onderzoek door geen fiat aan te vragen aan de coauteurs voordat Belanghebbende overging tot submissie van artikelen. Verder hebben Belanghebbende en de copromotor … (verder: copromotor X) geweigerd om de informatie waarom Verzoeker vroeg te geven, te weten de volledige originele dataset, de gebruikte regels voor dataselectie, de uiteindelijke dataset die aan een manuscript ten grondslag lag en de bij de manuscripten behorende analyse. Er zijn alleen onvolledige datasets beschikbaar gesteld.

Het tweede klachtonderdeel luidt dat met het instellen van een “Waarheidscommissie” niet is gehandeld volgens de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … (verder: Klachtenregeling) en dat het rapport van deze commissie niet aan Verzoeker beschikbaar is gesteld.

Het derde klachtonderdeel luidt dat de decaan van de … (verder: de Faculteit) Verzoeker zonder opgave van reden heeft ontheven van zijn functie als promotor van Belanghebbende.

Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit

De Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de … (verder: CWI) heeft op 19 december 2014 advies uitgebracht over de klacht. Hieronder worden de overwegingen van de CWI samengevat weergegeven.

Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft de CWI overwogen dat het goed academisch gebruik is dat iedere auteur die zijn naam verbindt aan een artikel instemt met de submissie ervan en dat van dit gebruik is afgeweken. De CWI heeft opgemerkt dat Verzoeker zich wel kan beroepen op punt 5 van de Bijlage bij de Klachtenregeling inzake auteurschap.

Verder heeft de CWI overwogen dat Verzoeker zich als promotor moet kunnen vergewissen van de juistheid van databestanden, zeker als door hem twijfels worden geuit over werkbestanden. Toegang tot de volledige bestanden vormde de basis voor een wetenschappelijke discussie en had Verzoeker in staat gesteld om een juiste invulling te geven aan zijn controlerende taak.

De argumentatie dat de moederbestanden om privacyoverwegingen niet toegankelijk zijn voor personen die niet betrokken zijn bij …, houdt geen stand. Verzoeker had toegang moeten krijgen tot de volledige bestanden. De CWI is echter niet van oordeel dat de klacht terecht is gericht tot Belanghebbende. Er is geen sprake van falsificatie of fingeren van onderzoeksgegevens, hooguit zijn er slordigheidsfouten bij de totstandkoming van artikelen die al dan niet zijn veroorzaakt door omissies in databestanden buiten de schuld van Belanghebbende. Slordigheidsfouten kunnen zeker een promovendus niet te zwaar worden aangerekend.

Niet Belanghebbende was verantwoordelijk voor de moederbestanden, maar de senioronderzoekers. Verder had de discussie over de terbeschikkingstelling van de bestanden niet tussen Verzoeker en Belanghebbende moeten worden gevoerd, maar tussen Verzoeker en de copromotoren en degenen onder wiens verantwoordelijkheid de bestanden tot stand zijn gekomen en worden beheerd.

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft de CWI de instelling van een Waarheidscommissie niet strijdig geacht met de Klachtenregeling. Verzoeker heeft hieraan ook zijn medewerking verleend. De CWI heeft de decaan van de Faculteit gevraagd om Verzoeker de beschikking te geven over het rapport van de Waarheidscommissie, hetgeen is gebeurd.

Ten aanzien van het derde klachtonderdeel heeft de CWI overwogen dit als een facultaire aangelegenheid en bevoegdheid van de decaan te zien.

De CWI heeft het Bestuur geadviseerd om de klacht niet gegrond te verklaren in die zin dat van de zijde van Belanghebbende geen sprake is geweest van frauduleus of ernstig verwijtbaar handelen. Verder heeft de CWI de aanbevelingen van de Waarheidscommissie over kwaliteitsbewaking van onderzoekbestanden onderschreven.

Het besluit

In het besluit heeft het Bestuur conform dit advies van de CWI de klacht niet gegrond verklaard.

Het verzoek

Verzoeker is het niet eens met het besluit van het Bestuur en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Verzoeker heeft op 9 maart 2015 een pro forma verzoek ingediend en dit verzoek op 31 mei 2015 van een nadere onderbouwing voorzien.

2. De procedure

Op 17 september 2015 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met Verzoeker door een afvaardiging van het LOWI, bestaande uit prof. mr. dr. R. Fernhout (voorzitter), prof. dr. J.W.M. van der Meer (LOWI-lid), mr. dr. E.G. van Arkel (plaatsvervangend ambtelijk secretaris) en mr. H.M.L. Frons (ambtelijk secretaris). Het doel van dit gesprek was om te bepalen of het verzoek voor behandeling in aanmerking kwam. Naar aanleiding van het informatieve gesprek heeft het LOWI Verzoeker gevraagd om zijn verzoek met stukken nader te onderbouwen. Op 21 oktober 2015 heeft Verzoeker deze stukken overgelegd.

Op 5 november 2015 zijn Verzoeker, het Bestuur en Belanghebbende ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Het Bestuur en Belanghebbende zijn in de gelegenheid gesteld om binnen 4 weken een verweerschrift in te dienen, waarvan desgevraagd een uitstel met twee weken is verleend. Op 17 december 2015 hebben het Bestuur en Belanghebbende hun verweerschriften ingediend. Deze zijn op 21 december 2015 doorgestuurd aan Verzoeker, die op 11 januari 2016 heeft gereageerd op beide verweerschriften.

De reactie van Verzoeker is op 18 januari 2016 door het LOWI aan het Bestuur en aan Belanghebbende gezonden. Het Bestuur heeft op 25 januari 2016 gereageerd en Belanghebbende op 1 februari 2016. In zijn vergadering van 10 februari 2016 heeft het LOWI besloten de zaak op de stukken af te doen.

3. Standpunten van partijen

3.1 Het standpunt van Verzoeker

Het standpunt van Verzoeker zoals verwoord in zijn verzoekschrift luidt, samengevat, als volgt.

Verzoeker heeft Belanghebbende niet beschuldigd van falsificeren of fingeren van data, maar van het ten onrechte geen toegang verlenen tot databestanden. De CWI had moeten vaststellen dat Belanghebbende verwijtbaar heeft gehandeld. Anders dan de CWI heeft overwogen, is de klacht terecht gericht tot Belanghebbende, voor wie immers ook de verplichting geldt om het wetenschappelijke debat aan te gaan en inzage te geven in (de totstandkoming van) data.

De CWI had moeten oordelen dat de originele databestanden en selectiecriteria aan Verzoeker ter beschikking moeten worden gesteld. Verzoeker heeft na lang aandringen alleen twee bestanden met uit het moederbestand geëxtraheerde data gekregen.

3.1.1 Nadere stukken

Naar aanleiding van het informatieve gesprek heeft het LOWI aan Verzoeker gevraagd om zijn verzoek met stukken nader te onderbouwen.

Verzoeker heeft het rapport van de Waarheidscommissie (d.d. 18 juli 2014) overgelegd, met als bijlage zijn e-mail die heeft geleid tot het instellen van deze commissie alsmede de reactie van Belanghebbende op deze e-mail. Uit het rapport blijkt dat de Waarheidscommissie onder meer heeft vastgesteld dat tijdens het promotietraject een vertrouwensbreuk is ontstaan tussen Verzoeker enerzijds en Belanghebbende en copromotor X anderzijds en dat op enig moment de directe communicatie tussen Verzoeker en Belanghebbende op verzoek van de laatste is beëindigd.

De Waarheidscommissie heeft onder meer geoordeeld dat de resultaten in de 5 aangeboden artikelen conform de aangeleverde datasets zijn, dat de relatie tussen Verzoeker en Belanghebbende dermate is verstoord dat de wens van Belanghebbende om Verzoeker niet als promotor te hebben moet worden gehonoreerd en dat het binnen de vakgroep gevoerde beleid ten aanzien van de ‘moederdataset’ weliswaar een dynamische dataset oplevert, maar ook leidt tot een gebrek aan herhaalbaarheid.

Daarnaast heeft Verzoeker bij het LOWI 9 voorbeelden aangevoerd ter onderbouwing van zijn standpunt. Op grond hiervan heeft Verzoeker gesteld dat er naar believen werd geput uit databestanden, dat de bestanden niet consequent en controleerbaar beheerd werden, dat geen sprake is van reproduceerbaarheid en testbaarheid van de gepubliceerde data en dat het niet overleggen van de data, selectiecriteria en analysetechnieken het voor Verzoeker onmogelijk maken om wetenschappelijk integer onderzoek uit te voeren.

Verzoeker heeft alleen inzage gekregen in een drietal werkbestanden en een vierde werkbestand werd hem door derden ter beschikking gesteld. Verzoeker heeft benadrukt dat Belanghebbende in de procedure bij de Waarheidscommissie evenmin de door Verzoeker gevraagde data heeft overgelegd.

3.2 Het standpunt van het Bestuur

Het standpunt van het Bestuur luidt, samengevat, als volgt.

De klacht bevat geen duidelijke omschrijving van de (vermoede) schending van de wetenschappelijke integriteit, zoals voorgeschreven in artikel 4 onderdeel d sub 4a van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … (verder: Klachtenregeling). De CWI concludeerde dat de klacht betrekking zou hebben op het begaan van onzorgvuldigheden bij het doen van onderzoek, zoals genoemd in de Bijlage bij de Klachtenregeling en de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

De klacht is in behandeling genomen, ondanks het ontbreken van een duidelijke omschrijving van de vermoede integriteitsschending. Indien een klacht ontvankelijk wordt geacht, moet inhoudelijk worden beoordeeld of sprake is van een schending van de wetenschappelijke integriteit. De CWI heeft geoordeeld dat Belanghebbende zich niet schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar en/of frauduleus handelen en dat er geen sprake is van falsificatie of fingeren van onderzoeksgegevens. Dat Verzoeker aangeeft Belanghebbende daarvan niet te hebben beschuldigd, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van de CWI om grondig onderzoek te doen. Dit geldt te meer nu de klacht geen duidelijke omschrijving bevat.

Het afwijken van goed academisch gebruik maakt als zodanig geen deel uit van de Klachtenregeling, die als toetsingsleidraad geldt. Wel kan dit worden meegenomen als factor in het onderzoek naar een vermoede schending van de wetenschappelijke integriteit.

De CWI heeft overwogen dat het goed academisch gebruik is dat iedere auteur die zijn naam verbindt aan een artikel instemt met de submissie, dat bij het afwijken van dit gebruik verstoorde verhoudingen een belangrijke rol hebben gespeeld en dat de CWI hierover geen oordeel velt. Zoals door de CWI is aangegeven, kan er hooguit worden gesproken van slordigheidsfouten bij de totstandkoming van artikelen, al dan niet veroorzaakt in databestanden buiten de schuld van Belanghebbende.

De CWI heeft niet expliciet geadviseerd om de originele databestanden en selectiecriteria ter beschikking te stellen aan Verzoeker. Wel heeft de Rector naar aanleiding van het CWI-advies met de Decaan … afgesproken dat Verzoeker toegang krijgt tot de bestanden. Deze afspraak is uitgevoerd. Verzoeker stelt de beschikking te hebben gekregen over verkeerde bestanden, niet zijnde originele bestanden en selectiecriteria. Promotor Y heeft toegelicht dat er een topreferentie …bestand is, waaruit …brieven worden gegenereerd. Afhankelijk van de vraag wordt een extractie gemaakt uit dit bronbestand, dat geen wetenschapsbestand is. Deze onderzoekbestanden zijn geanonimiseerd.

Het betreffende onderzoekbestand is door Y beschikbaar gesteld aan Verzoeker. Vastgesteld moet worden dat er een wezenlijk verschil in inzicht bestaat tussen Y en Belanghebbende enerzijds en Verzoeker anderzijds over de kwaliteitsbewaking en controleerbaarheid van data en selectiecriteria.

Dit reikt verder dan de vraag van wetenschappelijke integriteit en deze discussie had niet alleen moeten worden gevoerd tussen Verzoeker en Belanghebbende, maar tussen Verzoeker en de copromotoren en degenen onder wiens verantwoordelijkheid het bestand tot stand is gekomen en wordt beheerd. Opmerkingen van Verzoeker hebben al geleid tot verschillende aanpassingen, maar dat maakt niet dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen bij de kwaliteitsbewaking en controleerbaarheid van data.

Desgevraagd heeft het Bestuur aangegeven dat de klacht was toegespitst op het functioneren van Belanghebbende en dat het niet de taak is van de CWI om eigenstandig het onderzoek te verleggen. Wel zijn de copromotoren gehoord en is het handelen van beiden ook in het advies betrokken. Tot slot heeft het Bestuur benadrukt dat naar aanleiding van zowel het rapport van de Waarheidscommissie als van het CWI-advies maatregelen zijn genomen om de procedures rondom de kwaliteitsbewaking van databestanden te verbeteren.

3.3 Het standpunt van Belanghebbende

Het standpunt van Belanghebbende luidt, samengevat, als volgt.

Belanghebbende ervaart het verzoek bij het LOWI als een onderdeel van een hetze van Verzoeker jegens Belanghebbende, de zaak heeft een grote emotionele impact. Voor inhoudelijke antwoorden heeft Belanghebbende verwezen naar de reactie van Belanghebbende bij de Waarheidscommissie en het latere verweer bij de CWI. Verder heeft Belanghebbende, samengevat, in het verweerschrift nog het volgende naar voren gebracht.

De reden dat Belanghebbende niet met Verzoeker in (wetenschappelijk) gesprek wil gaan, is de bejegening door Verzoeker in de afgelopen jaren. Ter onderbouwing heeft Belanghebbende een besluit overgelegd van het Bestuur (d.d. 29 oktober 2015), genomen naar aanleiding van een advies van de … Klachtencommissie Ongewenst Gedrag (d.d. 28 september 2015) (verder: Klachtencommissie ongewenst gedrag) betreffende een klacht van Belanghebbende over Verzoeker (d.d. 29 oktober 2014).

Het Bestuur heeft in zijn vertrouwelijke brief van 29 oktober 2015 twee klachtonderdelen gegrond verklaard, één klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond in die zin dat de gestelde gedragingen onvoldoende zijn komen vast te staan. Het Bestuur heeft gemeld ervoor te zullen waken dat Belanghebbende en Verzoeker ooit nog in een nauwe samenwerkingsrelatie komen te verkeren en heeft Belanghebbende excuses aangeboden.

Verder heeft Belanghebbende aangevoerd dat twee van de drie gewraakte artikelen zijn geschreven over oude data uit het zogenaamde … bestand. Dit bestand is geen extractie uit een groter moederbestand, maar het staat op zichzelf. Verzoeker heeft deze data volledig gekregen. Er bestaat niet zoiets als het door Verzoeker vermoede moederbestand. Er is een …bestand, waar …brieven uit worden gegenereerd en dat primair een … functie heeft, en er zijn verschillende wetenschappelijke bestanden, die zijn afgestemd op de wetenschappelijke vragen. Bij het beantwoorden van een onderzoeksvraag worden die data verzameld die voor de beantwoording nodig zijn.

Het derde artikel is geschreven over een deel van deze …data, verkregen uit het …onderzoek. Verzoeker heeft ook het wetenschappelijk bestand dat was opgesteld voor het beantwoorden van de vraagstelling uit dit derde artikel gekregen. Het …bestand is niet geanonimiseerd, de onderzoekbestanden wel. Het artikel is gepubliceerd in een tijdschrift dat alleen publiceert na toestemming van alle coauteurs.

Het verweerschrift is voorzien van een aantal bijlagen, te weten het verweer van Belanghebbende bij de CWI, een aantal e-mails uit april 2014 van Verzoeker aan Belanghebbende (al dan niet in cc) en de copromotoren X, Y en Z alsmede de antwoorden van deze copromotoren, een aantal e-mails aan en van de Waarheidscommissie (juni en juli 2014), het rapport van de Waarheidscommissie (juli 2014), een e-mail van Belanghebbende over een voorval met Verzoeker (september 2014), e-mails van Verzoeker over de aanstelling van Belanghebbende (juli 2012), de eerdergenoemde stukken in het kader van de klacht van Belanghebbende over ongewenst gedrag door Verzoeker, het datamanagement plan voor verzameling van … gegevens en het monitoring plan van het onderzoek waarvoor Belanghebbende thans verantwoordelijk is.

3.4 Reactie van Verzoeker op het standpunt van het Bestuur en Belanghebbende

Verzoeker heeft naar aanleiding van de verweerschriften, samengevat, als volgt gereageerd.

3.4.1 Reactie op het standpunt van het Bestuur

Verzoekers klacht bevatte wel degelijk een duidelijke omschrijving van de vermoede schending van de wetenschappelijke integriteit. De CWI heeft Verzoeker op de gestelde punten, te weten het niet vragen van zijn fiat vooraleer tot submissie van een artikel over te gaan en het niet ter beschikking stellen van de volledige databestanden, gelijk gegeven.

Dat had moeten leiden tot het advies dat Belanghebbende alsnog moest voldoen aan het principe van Controleerbaarheid als beschreven in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening door middel van het ter beschikking stellen van de data, de extractiecriteria, etc. Dat het CWI-advies dit echter niet vermeldt, is de reden om een verzoek in te dienen bij het LOWI.

Het Bestuur heeft terecht geconstateerd dat Verzoeker stelt nog steeds niet de originele bestanden en selectiecriteria te hebben verkregen. De opmerkingen over de huidige omgang met databestanden en kwaliteitsbewaking neemt Verzoeker voor kennisgeving aan, maar dit raakt niet aan de kern van de zaak dat Belanghebbende niet heeft voldaan aan het principe van Controleerbaarheid.

De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening maakt deel uit van het handelen conform goed academisch gebruik. Elke wetenschapper is hieraan gehouden en omdat Belanghebbende een persoonlijke …beurs ontvangt is Belanghebbende persoonlijk aanspreekbaar op werkzaamheden in het kader van die beurs.

3.4.2 Reactie op het standpunt van Belanghebbende

Naar aanleiding van het verweerschrift van Belanghebbende heeft Verzoeker gedeeltelijk zijn reactie op het verweerschrift van het Bestuur herhaald en daarnaast, samengevat, nog het volgende aangevoerd.

Het verweer van Belanghebbende betreft menselijke relaties en gaat niet in op de inhoud, maar lijkt meer bedoeld om een bepaalde stemming te kweken. Uit het verweer blijkt opnieuw dat Belanghebbende niet handelt volgens het principe van Controleerbaarheid. Omdat Verzoeker noch de originele databestanden noch de selectiecriteria heeft gekregen, kon hij het onderzoek niet repliceren om de juistheid ervan te testen. Belanghebbende heeft geen opheldering gegeven naar aanleiding van de door Verzoeker aangehaalde 9 punten. Belanghebbende stelt daarentegen niet in discussie te willen treden met Verzoeker.

3.5 Laatste reactie Bestuur en Belanghebbende op de laatste reactie van Verzoeker

Naar aanleiding van de laatste reactie van Verzoeker, zoals beschreven in 3.4 hebben het Bestuur en Belanghebbende eveneens een laatste reactie gegeven. Op 25 januari 2016 heeft het Bestuur laten weten niet te zullen reageren. Op 1 februari 2016 heeft Belanghebbende, samengevat, als volgt gereageerd.

De bejegening door Verzoeker is wel degelijk relevant voor de beoordeling van diens klacht over Belanghebbende. Verder heeft Belanghebbende van alle andere coauteurs fiat gekregen voor de submissie van alle artikelen en van Verzoeker voor de eerste twee artikelen. Het fiat van Verzoeker werd pas een probleem in de periode van het derde artikel, toen er geen directe communicatie meer was tussen Verzoeker en Belanghebbende. De afspraak was dat Belanghebbende manuscripten zou submitten na fiat van copromotor X, nadat deze met Verzoeker had afgestemd. Belanghebbende heeft zich hieraan gehouden.

Ook het verwijt dat Belanghebbende weigerde om gegevens beschikbaar te stellen is onterecht. Belanghebbende heeft verwezen naar het verweer en hieraan toegevoegd dat de CWI heeft geoordeeld dat geanonimiseerde datasets ter beschikking moesten worden gesteld. De twee bestanden die aan de drie artikelen ten grondslag hebben gelegen zijn (tweemaal) geanonimiseerd en volledig aan Verzoeker beschikbaar gesteld. Belanghebbende is altijd open geweest over databestanden en deze zijn nooit uitsluitend ter beschikking van Belanghebbende geweest. Meerdere onderzoekers werkten in deze bestanden, het promotiebegeleidingsteam kreeg regelmatig inzage en Belanghebbende heeft volledig meegewerkt aan de uitvoering van de aanbevelingen van de Waarheidscommissie en CWI.

Belanghebbende ging het wetenschappelijke debat regelmatig aan met de copromotoren, alleen met Verzoeker sinds de verslechterde relatie niet meer. Toen de continuering van het project alleen nog mogelijk was na noodmaatregelen, ging dat uiteraard ten koste van de communicatie. Bovendien werd Verzoeker uiteindelijk ontheven van zijn taak als promotor. Verzoeker probeert via de huidige procedure opnieuw in discussie te treden.

Tot slot heeft Belanghebbende verzocht om een uitspraak te doen over de mail (d.d. 20 april 2015) van Verzoeker aan … . Deze is volgens Belanghebbende in strijd met de geheimhoudingsplicht en smadelijk van karakter, onder meer omdat niet wordt vermeld dat Belanghebbende is vrijgesproken van frauduleus handelen.

4. Overwegingen van het LOWI

4.1 Algemeen

Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU).

Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.

Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum van wetenschappelijke tijdschriften, bij voorkeur in het tijdschrift waarin het bekritiseerde artikel is verschenen. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.

4.2 Toepasselijke regelingen

De klacht van Verzoeker is door het Bestuur beoordeeld onder toepassing van de Klachtenregeling en de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Ook het LOWI zal zich buigen over de wijze waarop in casu toepassing is gegeven aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Daarbij gaat het met name om het principe van Controleerbaarheid.

4.3 Verstoorde verhoudingen? Relevantie voor verplichtingen Belanghebbende?

Het geschil spitst zich toe op de vraag of Belanghebbende voldoende heeft gedaan om Verzoeker inzage te verschaffen in de van belang zijnde databestanden. Daarnaast heeft Verzoeker ook gesteld dat Belanghebbende niet of onvoldoende toestemming heeft gevraagd voor de submissie van artikelen. Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van de standpunten van Verzoeker, Bestuur en Belanghebbende ter zake is echter eerst een andere kwestie van belang.

Zowel de CWI als de Waarheidscommissie heeft geconstateerd dat er sprake was van verstoorde verhoudingen tussen Verzoeker en Belanghebbende, maar dit heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het geschil een marginale rol gespeeld. Dat is alleszins begrijpelijk, omdat ten tijde van de advisering door deze beide commissies nog geen sprake was van formele besluitvorming over de door Belanghebbende gestelde onheuse bejegening door Verzoeker.

Sindsdien heeft echter de Klachtencommissie Ongewenst Gedrag een rapport ter zake uitgebracht en heeft het Bestuur naar aanleiding daarvan een besluit genomen. Met dit besluit is vast komen te staan dat Verzoeker ongewenst gedrag vertoonde ten opzichte van Belanghebbende. Die vaststelling moet thans ten volle worden betrokken bij de beoordeling van de zaak: voordat het LOWI kan toekomen aan de vraag of Belanghebbende heeft gehandeld conform het principe van de Controleerbaarheid, moet het LOWI eerst de vraag beantwoorden of Belanghebbende ten opzichte van Verzoeker onverkort kon worden gehouden aan dit principe.

Verstoorde verhoudingen

Belanghebbende heeft bij brief van 29 oktober 2014 geklaagd over ongewenst gedrag door Verzoeker. Deze klachtbrief, die dateert van enkele dagen vóór de klacht van Verzoeker over Belanghebbende, bevat een opsomming van een groot aantal door Belanghebbende als ongewenst en intimiderend ervaren gedragingen van Verzoeker. Het onderzoek naar deze gedragingen heeft een jaar in beslag genomen.

De uitkomst van het onderzoek is dat twee klachtonderdelen gegrond en een klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond zijn verklaard en de overige klachtonderdelen ongegrond, in die zin dat de gestelde gedragingen onvoldoende zijn vast komen te staan. Het Bestuur heeft gemeld ervoor te zullen waken dat Belanghebbende en Verzoeker ooit nog in een nauwe samenwerkingsrelatie komen te verkeren en heeft Belanghebbende excuses aangeboden.

Verder acht het LOWI de overgelegde e-mails van belang. Deze dateren uit april 2014 en geven een discussie weer tussen Verzoeker en twee copromotoren. In de eerste e-mail (17 april 2014) meldt Verzoeker eerder geen volledige database te hebben ontvangen en erop te staan dat hij de volledige dataset krijgt. Copromotor Z antwoordt (17 april 2014) dit niet nodig te vinden en het volste vertrouwen te hebben in de analyses van Belanghebbende. Verzoeker meldt daarop (17 april 2014) dat zijn vertrouwen ernstig is geschaad en herhaalt dat hij erop staat dat hij de database krijgt. Copromotor X (20 april 2014) reageert vervolgens dat de eis om de data opnieuw ter verificatie te ontvangen misplaatst is, omdat Verzoeker het bestand al heeft gezien.

Verder verwijst X naar een afspraak uit 2013 om geen rechtstreeks contact te laten plaatsvinden tussen Verzoeker en Belanghebbende. Ook meldt X dat het manuscript door Belanghebbende is ingediend volgens afspraak en dat Verzoeker zich, als hij wil, kan terugtrekken als coauteur.

Verzoekers respons (22 april 2014) is onder meer dat Belanghebbende slordig omgaat met data, dat hij de oorspronkelijke database wil inzien om mogelijke discrepanties te achterhalen, dat Belanghebbende zich niet kan verschuilen achter de sfeer van een onveilige onderzoekomgeving die Belanghebbende ervaart en dat het niet acceptabel is dat een ander voor Belanghebbende communiceert: Belanghebbende dient zelf de discussie aan te gaan en open te zijn over de data en de analyse. Belanghebbende krijgt tot donderdag (24 april) 17.00 uur de tijd om Verzoeker te voorzien van de gevraagde data.

Daarop uit copromotor X (23 april 2014) ergernis over de e-mails en houding van Verzoeker en constateert dat Verzoeker de afspraken die binnen het promotiebegeleidingsteam zijn gemaakt over de communicatie tussen Verzoeker en Belanghebbende negeert.

Tegenover de copromotoren is Belanghebbende wel open over data en analyses en de reden waarom dat bij Verzoeker anders is, is voorstelbaar. Wel meldt X dat Verzoeker de data voor donderdag 17.00 uur van Belanghebbende zal ontvangen, maar dat Belanghebbende niet de confrontatie met Verzoeker hoeft aan te gaan, copromotor Y zal Belanghebbende begeleiden. Later meldt Verzoeker (30 april 2014) dat hij hoopt rustig aan te kunnen geven waar het fout ging. Volgens Verzoeker kan escalatie worden voorkomen wanneer hij zonder emotie maar alleen feitelijk om data blijft vragen en de discussie blijft aangaan, en anderen en Belanghebbende daarbij niet steeds de boot afhouden.

Tot slot acht het LOWI relevant dat op advies van de Waarheidscommissie (d.d. 18 juli 2014) Verzoeker is ontheven van zijn taak als promotor.

Uit het bovenstaande blijkt dat in de periode van belang sprake was van (ernstig) verstoorde verhoudingen tussen Verzoeker en Belanghebbende, veroorzaakt door ongewenst gedrag door Verzoeker. Ook blijkt dat de copromotoren in 2013 kennelijk al voldoende aanleiding zagen om af te spreken dat Verzoeker en Belanghebbende geen direct contact met elkaar hadden. Eveneens blijkt dat Verzoeker zich niet wenste te houden aan deze afspraak.

De vraag is of onder die omstandigheden, met een beroep op het principe van Controleerbaarheid, van Belanghebbende kon worden geëist om contact te hebben met Verzoeker over de data en de analyses en of Belanghebbende in redelijkheid kan worden verweten daar terughoudend in te zijn geweest. Het LOWI beantwoordt die vraag in dit geval ontkennend.

Relevantie verstoorde verhoudingen voor verplichtingen Belanghebbende

Het behoeft geen betoog dat de controleerbaarheid van wetenschappelijk onderzoek een groot goed is. Het staat niet ter discussie dat anderen moeten kunnen nagaan of wetenschappelijk onderzoek voldoet aan de maatstaven, zeker wanneer deze anderen op enigerlei wijze medeverantwoordelijk zijn voor dat onderzoek. Dat betekent echter niet dat degene tegenover wie een beroep wordt gedaan op het principe van Controleerbaarheid onder alle omstandigheden gehouden is om hieraan tegemoet te komen.

Zakelijk samengevat was het Verzoeker erom te doen dat hij de beschikking kreeg over de door Belanghebbende gebruikte databestanden. Los van de omstandigheid dat het bestaan van een of enkele door Verzoeker veronderstelde bestanden wordt betwist, kon de vraag om de data in te zien op zichzelf zonder meer worden gesteld. De omstandigheid dat de copromotoren de kritiek van Verzoeker op het werk van Belanghebbende niet deelden, doet daar niet aan af.

Gebleken is echter dat Verzoeker erop stond dat juist Belanghebbende hem die inzage in de bestanden verschafte. Gelet op het ongewenste gedrag door Verzoeker en de afspraak dat er geen direct contact zou zijn tussen Verzoeker en Belanghebbende, kan dit niet worden gekwalificeerd als redelijk. Te meer niet, nu de copromotoren (en anderen) evenzeer toegang hadden tot de door Belanghebbende gebruikte bestanden.

Het was niet nodig om juist bij Belanghebbende inzage te vorderen. Als het Verzoeker uitsluitend ging om de verificatie van de onderzoeksgegevens, ware het kies geweest wanneer hij zich hierover uitsluitend met de leden van het promotiebegeleidingsteam had verstaan.

Naar het oordeel van het LOWI was er geen goede reden om erop te staan dat de gegevens zouden worden aangeleverd door juist Belanghebbende en om vervolgens uitsluitend Belanghebbende verantwoordelijk te houden voor de gestelde onvolledige inzage. Verzoekers argument dat Belanghebbende een persoonlijke beurs ontving en om die reden ook persoonlijk verantwoordelijk was is ontoereikend, aangezien het om een promovendus en niet om een zelfstandig onderzoeker ging. Verzoeker heeft zelf een situatie gecreëerd waarin hij het risico liep dat zijn gedrag als ongewenst zou worden ervaren.

Te verwachten viel dat dit consequenties zou hebben voor de mate waarin van Belanghebbende redelijkerwijs nog kon worden gevraagd om contact te onderhouden met Verzoeker. Om die reden kan Verzoeker evenmin een beroep doen op zijn controlerende rol als promotor of als coauteur. Daar komt bij dat Verzoeker is ontheven van zijn functie als promotor en hij kennelijk geen gebruik heeft willen maken van het aanbod om zich terug te trekken als coauteur.

Het LOWI acht de verstoorde verhoudingen eveneens relevant voor de kwestie van de al dan niet gevraagde toestemming voor de submissie van één of meerdere artikelen. Uit het dossier is gebleken dat de eerste twee artikelen zijn gepubliceerd vóór de periode waarin de verhouding tussen Verzoeker en Belanghebbende verslechterde. Ten behoeve van de submissie van die twee artikelen heeft Belanghebbende aan alle coauteurs, inclusief Verzoeker, toestemming gevraagd en verkregen.

Dat was anders bij het derde artikel. Daarvan vond de submissie plaats in de periode waarin er geen direct contact meer was tussen Verzoeker en Belanghebbende. Uit het verweer van Belanghebbende en uit de eerder aangehaalde e-mailwisseling van april 2014 blijkt dat met Belanghebbende was afgesproken dat de submissie van dit derde artikel zou gebeuren na toestemming van copromotor X en dat copromotor X, niet Belanghebbende, voorafgaand aan die submissie met Verzoeker zou afstemmen.

Een dergelijke werkwijze wijkt weliswaar af van de gebruikelijke gang van zaken, maar kan gegeven de verstoorde verhoudingen niet als onjuist worden gekwalificeerd. Belanghebbende heeft zich gehouden aan de afspraken en het artikel ingediend na fiat van copromotor X. Uit de e-mailwisseling van april 2014 blijkt dat Verzoeker bezwaar heeft gemaakt en dat copromotor X als reactie daarop heeft aangeboden dat Verzoeker zich kon terugtrekken als coauteur. Verzoeker heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Voor zover Verzoeker van mening is dat de afstemming door copromotor X onvoldoende is geweest, kan dit Belanghebbende niet worden aangerekend.

Nu de afwijkende afspraken in dit geval niet als onjuist kunnen worden beschouwd en gebleken is dat Belanghebbende zich aan die afspraken heeft gehouden, bestaat ook ten aanzien van dit aspect geen grond voor de conclusie dat Belanghebbende de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.

Conclusie

Gegeven de bijzondere omstandigheden van het geval, kon Belanghebbende ten opzichte van Verzoeker niet onverkort worden gehouden aan de eisen die voortvloeien uit het principe van Controleerbaarheid. Hierbij neemt het LOWI mede in aanmerking dat Verzoeker via anderen dan Belanghebbenden inzage kon krijgen in de data en dat Belanghebbende zich meer dan mocht worden verwacht heeft ingespannen om tegemoet te komen aan Verzoeker.

Ook acht het LOWI de afspraken met betrekking tot de submissie van het derde artikel, eveneens gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, aanvaardbaar. Belanghebbende heeft zich gehouden aan die afspraken. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat Belanghebbende de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.

Gelet op het bovenstaande behoeft het overige door Verzoeker aangevoerde geen nadere bespreking.

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat hetgeen Belanghebbende heeft aangevoerd over het mailbericht van Verzoeker aan …, buiten de context van dit advies valt en niet is meegewogen bij de beoordeling van het verzoek van Verzoeker.

5. Oordeel en advies van het LOWI

Het LOWI is, weliswaar op andere gronden dan de CWI, van oordeel dat het verzoek ongegrond is en adviseert het Bestuur om het besluit ongewijzigd over te nemen als definitief besluit.

Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter

mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris

Print Friendly, PDF & Email