Categorieën
Advies

Advies 2015-12

Advies van het LOWI van 15 oktober 2015 ten aanzien van het verzoek van A, bij het LOWI ingediend op 16 januari 2015 betreffende het voorlopige besluit van het … Bestuur van …, inzake een klacht van 5 februari 2013 wegens vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door B.

1. Het verzoek

Op 16 januari 2015 heeft A (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om middels een advies aan het … Bestuur van … (verder: het Bestuur) een herbeoordeling te geven van het voorlopige besluit van het Bestuur van 10 december 2014 (verder: besluit). Het Bestuur is tot dit besluit gekomen naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij de voormalige werkgever (…) van B (verder: Belanghebbende) op 5 februari 2013. Na een daartoe strekkend advies van het LOWI is de klacht op 2 augustus 2013 doorgezonden aan het Bestuur.

Het LOWI heeft Verzoeker in de gelegenheid gesteld om het verzoek van 16 januari 2015 van een nadere onderbouwing te voorzien, van welke gelegenheid Verzoeker op 22 april 2015 gebruik heeft gemaakt. De herbeoordeling van het besluit door het LOWI vindt plaats aan de hand van dit nader onderbouwd verzoek (verder: verzoek).

De klacht

Verzoeker heeft in 2011 namens een consortium in het kader van het subsidieprogramma … (verder: …) een subsidieaanvraag ingediend, met als titel … (verder: aanvraag of subsidieaanvraag). Het thema van de subsidieaanvraag was …. De aanvraag is beoordeeld door de programmacommissie … (verder: beoordelingscommissie). Conform het advies van de beoordelingscommissie is de aanvraag bij besluit van 30 januari 2012 door … afgewezen.

De klacht van 5 februari 2013 (verder: klacht) betreft ten eerste het optreden van Belanghebbende als één van de leden van de beoordelingscommissie.

Verzoeker heeft op 2 maart 2012 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de aanvraag. De Commissie Bezwaarschriften van … (verder: bezwaarschriftencommissie) heeft op 13 juni 2012 geadviseerd over de afhandeling van het bezwaar. De bezwaarschriftencommissie heeft onder meer overwogen dat de voorbereiding van de afwijzing van de subsidieaanvraag op een aantal punten onzorgvuldig was. Zo had Verzoeker de gelegenheid moeten krijgen om te reageren op de referentenrapporten en deze reactie had moeten worden betrokken bij de beoordeling van de aanvraag.

Verder vermeldde de brochure drie selectiecriteria, terwijl er vijf zijn toegepast waarbij niet meer was na te gaan hoeveel gewicht aan de criteria is toegekend. De bezwaarschriftencommissie heeft geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren en met inachtneming van haar overwegingen de subsidieaanvraag opnieuw te beoordelen (verder: herbeoordeling).

De herbeoordeling van de subsidieaanvraag is gebeurd door een ad hoc-commissie … (verder: herbeoordelingscommissie). Belanghebbende was één van de leden van de herbeoordelingscommissie. Verzoeker heeft de gelegenheid gekregen om te reageren op de referentenrapporten (waarvan één van een nieuwe referent) en de herbeoordelingscommissie heeft de drie selectiecriteria uit de brochure toegepast.

De herbeoordelingscommissie heeft geadviseerd om de subsidieaanvraag af te wijzen. Conform dit advies heeft de algemeen directeur (a.i.) van … op 25 september 2012 besloten om de subsidieaanvraag van Verzoeker af te wijzen.

De klacht betreft ten tweede het optreden van Belanghebbende als één van de leden van de herbeoordelingscommissie.

Tegen het (herhaalde) besluit om de subsidieaanvraag af te wijzen, is Verzoeker in beroep gegaan bij de bestuursrechter. Bij uitspraak van 11 juli 2013 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van dit beroep omdat, kort samengevat, geen sprake was van een appellabel besluit. Dit oordeel is door de hoger beroepsrechter op 17 september 2014 bevestigd.

Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit

Op 13 oktober 2014 heeft de ad hoc-commissie wetenschappelijke integriteit (verder: CWI) het Bestuur geadviseerd over de klacht. Het advies betreft de acht klachtonderdelen, waarbij onderscheid is gemaakt tussen drie fasen in de subsidieronde. Fase I is de beoordeling van de letter of intent (28 september 2011), fase II is de beoordeling van de aanvraag (13 januari 2012) en fase III is de herbeoordeling van de subsidieaanvraag (12 september 2012). Het advies is per klachtonderdeel geformuleerd en luidt, samengevat, als volgt.

Klachtonderdeel 1 betreft de betrokkenheid van Belanghebbende (als promotor, als coauteur en als collega) bij een concurrerende subsidieaanvrager. Dit klachtonderdeel ziet op het optreden van Belanghebbende in fase I en II.

De CWI heeft overwogen dat de melding van Belanghebbende dat hij promotor was van de concurrerende aanvrager ten onrechte niet heeft geleid tot het nemen van de voorgeschreven inhoudelijke en procedurele maatregelen. Die maatregelen hadden moeten worden genomen door de directeur, Belanghebbende zelf was slechts gehouden tot het doen van een melding van het promotorschap, hetgeen hij (tweemaal) heeft gedaan. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Wel heeft Belanghebbende in strijd met de Gedragscode Belangenverstrengeling … gehandeld door niet te melden dat er twee co-auteurschappen waren met de concurrerende aanvrager binnen de drie aan de beoordeling voorafgaande jaren. Het klachtonderdeel betreffende het niet vermelden van een voorgenomen en een gerealiseerd co-auteurschap is daarom gegrond.

Verder heeft de CWI overwogen dat Belanghebbende in de relevante periode (september 2011 – september 2012) geen collega was van de concurrerende aanvrager. Belanghebbende heeft in 2011 gedurende slechts één maand (en in 2013 het hele jaar) een gastvrijheidsovereenkomst gehad bij …, waarbij geen sprake is van een gezagsverhouding, zodat hij terecht geen melding heeft gemaakt van een collegiale relatie.

Tot slot heeft de CWI overwogen dat ook zonder de scores van Belanghebbende het voorstel van de concurrerende aanvrager nog steeds bij de best beoordeelde zou zijn geëindigd en dat de geaggregeerde score voor het voorstel van Verzoeker nog steeds lager zou zijn geweest.

Ook uit de preadviezen blijkt geen negatieve vooringenomenheid van Belanghebbende jegens Verzoeker. De CWI heeft niet kunnen vaststellen dat de betrokkenheid van Belanghebbende als promotor en als coauteur bij de concurrerende aanvrager gevolgen heeft gehad voor de uitkomst van de twee subsidieaanvragen.

Klachtonderdeel 2 betreft het verwijzen naar niet-bestaande studies. Dit klachtonderdeel ziet op het optreden van Belanghebbende in fase III.

De CWI heeft overwogen dat de klacht ongegrond is voor zover hij ziet op het omdraaien van twee auteursnamen in de schriftelijke bijdrage aan de beraadslaging van de herbeoordelingscommissie (verder: observaties) van Belanghebbende. De verwijzing naar de betreffende publicatie diende als instemming met de subsidieaanvraag van Verzoeker en de auteursvolgorde is later gecorrigeerd. Er was geen sprake van een vergissing van zodanige aard dat het principe van zorgvuldigheid is geschonden.

Verder is de klacht ook ongegrond voor zover hij ziet op het gestelde door Belanghebbende verwijzen naar niet-bestaande studies van (auteur X). De door Belanghebbende geciteerde passage impliceert niet noodzakelijk dat (deze auteur) aan … heeft gewerkt. In het citaat van Verzoeker uit een schrijven van (deze auteur) aan Verzoeker valt niet de door Verzoeker beweerde ontkenning … te lezen.

Tot slot heeft Belanghebbende aangevoerd dat hij niet heeft verwezen naar studies van (auteur X) naar de invloed van …, maar naar studies naar …. Dit is niet correct verwoord in het verslag van de vergadering van de herbeoordelingscommissie. Dit is op verzoek van Belanghebbende door de voorzitter van de commissie in een brief (d.d. 24 september 2012) aan de directeur (a.i.) gecorrigeerd. In deze brief komt de omstreden verwijzing naar (auteur X) niet meer voor. De directeur (a.i.) heeft een dag na de ontvangst van deze brief een afwijzingsbesluit gestuurd aan Verzoeker, met een bijlage “Samenvattend oordeel van de ad hoc commissie (…)” die in bewoordingen afwijkt van de brief van 24 september 2012 en wel spreekt over “…”. Dat is op zijn minst verwarrend, maar daarvoor is Belanghebbende niet verantwoordelijk. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Klachtonderdeel 3 betreft het afwijzen van de subsidieaanvraag op basis van zelfverzonnen claims. Dit klachtonderdeel ziet op het optreden van Belanghebbende in fase II.

De CWI heeft overwogen dat de afwijzing van de subsidieaanvraag onder meer is gemotiveerd met: “Tot slot was de commissie er te weinig van overtuigd dat …, zoals in het voorstel aangegeven, een serieus en bijzonder probleem heeft en een goede casus zou vormen ”.

De klacht dat dit niet in de subsidieaanvraag staat, is voor de bezwaarschriftencommissie geen reden geweest om het bezwaar gegrond te verklaren. De formulering van de aanvraag biedt voldoende basis voor de conclusie van de beoordelingscommissie dat …een serieus probleem heeft, maar de aanvraag stelt niet dat ….een bijzonder probleem zou hebben.

Die conclusie van de beoordelingscommissie is inderdaad betwistbaar. Nu Belanghebbende de casusselectie niet in zijn preadvies heeft genoemd, is de betwistbare conclusie – voor zover deze al een inbreuk op de wetenschappelijke integriteit inhoudt – niet terug te leiden tot Belanghebbende. Er zijn onvoldoende aanwijzingen om dit onderdeel van de klacht gegrond te verklaren en deze kwestie heeft in de herbeoordeling geen rol meer gespeeld.

Klachtonderdeel 4 betreft het bewust geven van verkeerde en misleidende aanwijzingen in de eerste beoordelingsronde. Dit klachtonderdeel ziet op het optreden van Belanghebbende in fasen I en III.

De CWI heeft overwogen dat Verzoeker ten onrechte meent dat de leden van de herbeoordelingscommissie van oordeel zijn dat … geen goede focus vormen voor het onderzoek, terwijl zij daar wel op hadden aangedrongen. In het advies naar aanleiding van de letter of intent is de suggestie gedaan om in de probleemstelling meer aandacht te besteden aan …. De definitieve aanvraag rept inderdaad van “…”. Het verslag van de herbeoordelingscommissie vermeldt: “Zo is er een impliciete veronderstelling dat oplossingen (cursivering door beoordelingscommissie) moeten worden gezocht in …. Die aanname is echter niet onderbouwd en de commissie heeft op grond van eigen kennis twijfels bij deze keuze en toelichting.”

Hieruit volgt, anders dan Verzoeker meent, volgens de CWI niet dat de herbeoordelingscommissie vindt dat … geen goede focus vormen, terwijl zij daar wel op had aangedrongen. Het advies richtte zich op de probleemstelling, de herbeoordeling op oplossingen. De afwijzing na herbeoordeling is onder meer gemotiveerd met: “het project start vanuit een normatieve positie in het wetenschappelijk debat …, maar deze bril wordt niet expliciet gemaakt.” De CWI acht het niet strijdig met het oorspronkelijke advies wanneer de herbeoordelingscommissie vindt dat de gevraagde aandacht voor … onvoldoende, onduidelijk, inconsistent of onvoldoende overtuigend is aangebracht.

Verder is de CWI van oordeel dat dit klachtonderdeel is gericht op handelen van de beoordelingscommissie in het algemeen, niet op handelen van Belanghebbende. In dat kader heeft de CWI verder overwogen dat het gewraakte advies naar aanleiding van de letter of intent niet afkomstig was van Belanghebbende.

Ook heeft de CWI overwogen dat Belanghebbende overigens wel gehouden was om te oordelen binnen het kader van eerder door de beoordelingscommissie gegeven adviezen. De kritiek van Belanghebbende zoals verwoord in zijn observaties (“de onduidelijkheid betreffende enerzijds het maken van een geschikt raamwerk voor … en anderzijds een theoretische basis daarvoor, waarin men eigenlijk niet wezenlijk is geïnteresseerd is een onopgelost dilemma in de onderzoeksopzet”) bij de herbeoordeling is niet noodzakelijk incongruent met het gewraakte advies. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Klachtonderdeel 5 betreft de schending van de geheimhoudingsplicht. Dit klachtonderdeel ziet op het optreden van Belanghebbende in de periode na fase III.

De CWI heeft overwogen dat uit een door Verzoeker overgelegde mailwisseling met een journalist is gebleken dat Belanghebbende aan de journalist informatie heeft verstrekt over het beoordelingsproces, terwijl op Belanghebbende een geheimhoudingsplicht rustte. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

De CWI heeft verder overwogen dat uit de overgelegde mailwisseling is gebleken dat er intensief overleg was tussen Verzoeker en de journalist over de correspondentie van de journalist met Belanghebbende. De CWI heeft opgemerkt dat het onwenselijk is dat met actieve medewerking van een klager (Verzoeker) door een journalist vertrouwelijke informatie wordt gevraagd aan een beklaagde (Belanghebbende), hetgeen vervolgens leidt tot een nieuwe klacht van klager wanneer beklaagde daarin bewilligt.

Klachtonderdeel 6 betreft onzorgvuldig handelen door grove inhoudelijke onjuistheden in buitenlandse reviews te negeren. Dit klachtonderdeel ziet op het optreden van Belanghebbende in fase II.

De CWI heeft overwogen dat het tot de verantwoordelijkheden van een preadviseur behoort om de overige leden van de commissie op belangrijke feitelijke onjuistheden in een referentenrapport te wijzen. Belanghebbende heeft echter een door hem geconstateerde fout (de stelling van een van de referenten dat “…”) als “lachwekkend” terzijde geschoven, zónder dit in zijn preadvies te melden. Dit klemt te meer waar de commissie ook uit niet-wetenschappers bestaat en waar de aanvrager niet kan reageren op een referentenrapport.

De CWI is dan ook van oordeel dat sprake was van onzorgvuldig handelen door Belanghebbende. Niet elke onzorgvuldigheid is echter ook een schending van de wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat dit tevens resulteert in schending van wetenschappelijke integriteit. In casu is geen sprake van verwijtbaar onzorgvuldig handelen van dusdanige ernst dat er sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.

Klachtonderdeel 7 betreft vooringenomenheid dan wel partijdigheid bij de herbeoordeling van de aanvraag. Dit klachtonderdeel ziet op het optreden van Belanghebbende in fase III.

De CWI heeft verwezen naar haar overwegingen ter zake van het optreden van Belanghebbende als lid van de beoordelingscommissie: uit het preadvies en uit de scores heeft de CWI geen negatieve vooringenomenheid jegens Verzoeker kunnen afleiden. Verder heeft de CWI de door Verzoeker overgelegde stukken onvoldoende geacht om te constateren dat Belanghebbende negatief vooringenomen was bij de herbeoordeling. De zin uit de e-mail van 7 december 2013 waarin een journalist kennelijk Belanghebbende citeert, laat zich volgens de CWI niet lezen als een bewijs van vooringenomenheid.

In het eveneens overgelegde verslag van de herbeoordelingscommissie wordt Belanghebbende slechts eenmaal bij naam genoemd. In zijn observaties heeft Belanghebbende onder meer vastgesteld dat de reactie op de referentenrapporten het voorstel op enkele punten heeft verduidelijkt, maar Belanghebbende heeft deze vooruitgang nog onvoldoende geacht. Belanghebbende heeft in de observaties niet verwezen naar de bezwaarprocedure of ongenoegen geuit over het moeten her-beoordelen van de subsidieaanvraag. Uit de stukken is niet af te leiden dat Belanghebbende de herbeoordeling niet serieus heeft genomen.

De oorspronkelijke beoordelingsprocedure werkt weliswaar door in die zin dat de aanvraag en één van de twee referentenrapporten ongewijzigd zijn gebleven, maar de referentenrapporten en het commentaar van Verzoeker daarop zijn uitgebreid besproken. Belanghebbende heeft verklaard dat het rapport van referent C het oordeel niet heeft veranderd. Dit is ook geen aanwijzing voor vooringenomenheid.

Tot slot heeft de CWI geconstateerd dat de e-mails van Belanghebbende aan de secretaris van de herbeoordelingscommissie van 24 en 28 januari 2013 en 7 februari 2013, overgelegd als onderdeel van het verweer bij de rechtbank, geen informatie bevatten ten aanzien van vooringenomenheid over het opnieuw moeten beoordelen van de aanvraag.

Klachtonderdeel 8 betreft het bewust mis-citeren van materiaal van Verzoeker. Dit klachtonderdeel ziet op het optreden van Belanghebbende in fase III.

De CWI heeft overwogen dat Belanghebbende in zijn observaties heeft geciteerd uit de subsidieaanvraag van Verzoeker. De CWI heeft geconstateerd dat de citaten correct zijn weergegeven en ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Samenvattend heeft de CWI naar aanleiding van twee van de acht klachtonderdelen, te weten klachtonderdeel 1 (niet melden co-auteurschappen) en 5 (schending geheimhoudingsplicht), geoordeeld dat Belanghebbende de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden en naar aanleiding van één klachtonderdeel, te weten klachtonderdeel 6 (niet melden van een feitelijke onjuistheid), geoordeeld dat Belanghebbende onzorgvuldig, maar niet in strijd met de wetenschappelijke integriteit, heeft gehandeld. Nu Belanghebbende geen dienstverband heeft bij het Bestuur, is er geen mogelijkheid hem een sanctie op te leggen.

Wel heeft de CWI geadviseerd het advies toe te zenden aan de voormalige werkgever van Belanghebbende. De CWI heeft in haar bevindingen geen reden gezien om te adviseren tot een nieuwe herbeoordeling van de subsidieaanvraag, omdat de gegrond verklaarde klachten de herbeoordeling van de aanvraag niet hebben aangetast. Tot slot heeft de CWI enkele algemene aanbevelingen gedaan met betrekking tot onder meer het functioneren van (her)beoordelingscommissies.

De vertrouwenspersoon

Op 13 oktober 2014 is het advies van de CWI conform artikel … van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … – subsidieverlening, ter toetsing doorgezonden aan de vertrouwenspersoon. Deze heeft geconcludeerd dat het onderzoek van de CWI uitgebreid en zorgvuldig was. De vertrouwenspersoon heeft opgemerkt zich niet te kunnen vinden in de overweging dat door het ontbreken van een dienstverband van Belanghebbende bij het Bestuur geen sancties kunnen worden opgelegd, maar daarnaast ook geconcludeerd dat de geconstateerde schendingen niet van zodanige aard zijn dat sancties zouden moeten worden opgelegd. De vertrouwenspersoon heeft voorgesteld om sancties achterwege te laten en te volstaan met de opmerking dat de CWI terecht heeft geconstateerd dat het om tekortkomingen gaat.

Het besluit

Het Bestuur heeft geoordeeld dat Belanghebbende heeft gehandeld in strijd met de wetenschappelijke integriteit omdat hij twee co-auteurschappen met een concurrerende subsidieaanvrager niet heeft gemeld en in strijd met de door hem ondertekende geheimhoudingsverklaring informatie heeft verstrekt aan een journalist over het beoordelingsproces van de subsidieaanvraag van Verzoeker.

Het Bestuur heeft geoordeeld dat deze schendingen niet van zodanige aard zijn dat sancties moeten worden opgelegd. Verder is besloten om het rapport van de CWI aan de voormalige werkgever van Belanghebbende door te zenden en de adviezen van de CWI te betrekken bij de herziening van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … – subsidieverlening.

Het verzoek

Verzoeker is het niet eens met dit besluit en heeft het LOWI gevraagd om zich hierover te buigen. Het standpunt van Verzoeker is onder 3.1 en 3.3 nader beschreven.

2. De procedure

Op 16 januari 2015 heeft Verzoeker een verzoekschrift ingediend bij het LOWI. Het LOWI heeft Verzoeker op 10 maart 2015 in de gelegenheid gesteld om dit verzoekschrift nader te verduidelijken. Bij brief van 20 april 2015 heeft Verzoeker een herziene versie van het verzoekschrift ingediend.

Op 1 juni 2015 is het Bestuur ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI in zijn vergadering van 20 mei 2015 heeft besloten om het verzoek in behandeling te nemen. De herziene versie van het verzoekschrift is aan het Bestuur gezonden en het Bestuur heeft de gelegenheid gekregen om een verweerschrift in te dienen. Op 2 juni 2015 zijn Verzoeker en Belanghebbende ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten om het verzoek in behandeling te nemen. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek.

Belanghebbende heeft op 8 juni 2015 laten weten zich vooralsnog aan te sluiten bij het oordeel van het Bestuur. Op 14 juli 2015 heeft het Bestuur, na daartoe desgevraagd uitstel te hebben gekregen, zijn verweerschrift ingediend bij het LOWI. Het verweerschrift van het Bestuur is op 15 juli 2015 doorgezonden aan Verzoeker en aan Belanghebbende.

Op 27 juli 2015 heeft Verzoeker gereageerd op het verweerschrift van het Bestuur. Deze reactie is ter kennisgeving doorgezonden aan het Bestuur en Belanghebbende. Op 23 juli 2015 heeft Belanghebbende gereageerd op het verweerschrift van het Bestuur.

Op 9 september 2015 is een hoorzitting gehouden. Verzoeker, het Bestuur en Belanghebbende zijn uitgenodigd om ter hoorzitting te verschijnen teneinde hun standpunt mondeling toe te lichten. Verzoeker en Belanghebbende zijn beiden verschenen. Het Bestuur werd vertegenwoordigd door …. De aanwezigen zijn gewezen op de geheimhoudingsplicht. Verzoeker, het Bestuur en Belanghebbende hebben hun standpunt nader toegelicht alsmede vragen van het LOWI beantwoord. Een verslag van de hoorzitting is aan dit advies gevoegd.

3. Standpunten van partijen

3.1 Het standpunt van Verzoeker

Het verzoek betreft zowel de procedure, als de inhoud van het besluit. Hieronder worden de verschillende procedurele en inhoudelijke gronden zakelijk samengevat weergegeven.

3.1.1 Gronden betreffende de procedure

a) De behandeling van de klacht heeft te lang geduurd. De klacht is op 5 februari 2013 ingediend bij het College van Bestuur van (een andere instelling) en na een daartoe strekkend advies van het LOWI op 2 augustus 2013 doorgezonden aan het Bestuur. Het besluit van het Bestuur dateert pas van 10 december 2014.

b) De naam van Belanghebbende is in het advies van de CWI verkeerd gespeld, namelijk ….

c) Er is sprake van een gebrek aan procesintegriteit. Verschillende personen hebben geprobeerd om Verzoeker te ontmoedigen om een klacht in te dienen. Onder meer is betoogd dat het beoordelen van onderzoeksvoorstellen geen wetenschapsbeoefening is en dat geen sprake was van het schenden van (ethische) normen of onzorgvuldig handelen.

Verschillende personen hebben, onder meer in de procedure bij de rechtbank, ten onrechte gesteld dat Verzoeker eerder een andere betrokkene dan Belanghebbende schending van wetenschappelijke integriteit had verweten. Brieven en vragen van Verzoeker aan verschillende organisaties zijn onbeantwoord gebleven, of niet naar tevredenheid beantwoord. Verschillende organisaties hebben de vraag bij welke instelling Verzoeker een klacht kon indienen onbeantwoord gelaten of niet naar tevredenheid beantwoord.

Verzoekers vraag om een klokkenluidersregeling is afgewezen. Het Bestuur heeft geweigerd een afschrift van het besluit aan de werkgever van Verzoeker te sturen. Het in het openbaar doen van valse beschuldigingen aan het adres van Verzoeker door medewerkers van het Bestuur is laakbaar en in strijd met zowel de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening als de European Code of Conduct for Research Integrity (verder: Europese Gedragscode).

d) Verzoeker heeft niet de gelegenheid gekregen om het verslag van de hoorzitting in de klachtprocedure op feitelijke onjuistheden te controleren. Het verslag bevat onjuiste en onvolledige informatie.

e) De CWI heeft ten onrechte slechts de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening als toetsingskader gebruikt en de Europese Gedragscode genegeerd. Deze laatste regeling strekt zich expliciet ook uit tot het beoordelen van onderzoeksvoorstellen en bepaalt dat klachten serieus moeten worden genomen.

f) De CWI heeft ten onrechte verwezen naar overwegingen van de bezwaarschriftencommissie. Deze overwegingen zouden echter geen rol mogen spelen bij de beoordeling van een klacht over schending van wetenschappelijke integriteit. Daarbij wordt immers een ander toetsingskader gehanteerd.

g) De CWI is er bij de beoordeling van de klacht vanuit gegaan dat het bezwaar van Verzoeker gegrond is verklaard en dat een objectieve herbeoordeling van de aanvraag van Verzoeker heeft plaatsgevonden. Dit is echter onjuist. Het bezwaar is in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard en de herbeoordeling van de subsidieaanvraag was niet objectief. De CWI is er ten onrechte vanuit gegaan dat een zorgvuldige bestuursrechtelijke procedure met inhoudelijke waarborgen heeft plaatsgevonden.

h) De CWI heeft zich een oordeel gevormd over de vraag of een nieuwe herbeoordeling van de subsidieaanvraag nodig is. Dat is niet de rol van de CWI, maar van het Bestuur. Verzoeker heeft vragen bij de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de leden van de CWI.

3.1.2 Gronden betreffende de inhoud van het besluit

a) Over de betrokkenheid van Belanghebbende als promotor bij een concurrerende subsidieaanvrager heeft Verzoeker aangevoerd dat de enkele melding van deze betrokkenheid door Belanghebbende onvoldoende was. Belanghebbende had moeten beslissen om die subsidieaanvraag niet te beoordelen. De vergelijking van de scores zoals gedaan door de CWI heeft geen zin, nu deze scores met vergiftigde informatie tot stand zijn gekomen.

Verder is Verzoeker van mening dat, ook zonder het bestaan van een gezagsrelatie, Belanghebbende wel degelijk verbonden was aan dezelfde afdeling van Universiteit…. als de concurrerende aanvrager en dus ook op die manier betrokkenheid had bij de concurrerende aanvrager. Het gaat erom dat men met elkaar samenwerkt.

Verzoeker meent dat sprake is van strijd met de Gedragscode Belangenverstrengeling … en principe IV.3 en IV.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, alsmede van strijd met de Europese Gedragscode (p. 14-15, punt 5).

b) Over het verwijzen naar niet-bestaande studies heeft Verzoeker aangevoerd dat ook de correctie door Belanghebbende onjuistheden bevat en dat het er vooral om ging dat de uiteenzetting van Verzoeker belachelijk werd gemaakt. Van een compliment door Belanghebbende aan Verzoeker was geen sprake, Belanghebbende heeft de benadering van Verzoeker in zijn observaties warrig genoemd.

Verder heeft Verzoeker herhaald dat (auteur X) de betreffende studies niet heeft gedaan. (Auteur X) richt zich op …, niet op ….

Ook heeft de CWI ten onrechte geconstateerd dat beide referentenrapporten uitgebreid zijn besproken. Het verslag van de vergadering van de herbeoordelingscommissie bevat geen enkele verwijzing. Belanghebbende heeft ook verklaard dat hij zich nooit iets gelegen laat liggen aan referentenrapporten.

Tot slot is de foutieve verwijzing door Belanghebbende naar niet-bestaande studies niet gecorrigeerd, maar herhaald in de procedure bij de rechtbank. Dat de CWI heeft overwogen dat deze fout is hersteld, getuigt niet van objectiviteit en onafhankelijkheid.

Verzoeker meent dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsprincipe I.5 en het onpartijdigheidsprincipe IV van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Het nalaten om de schade door fouten te herstellen is strijdig met het zorgvuldigheidsprincipe I.10 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Gelet op het gebrek aan respect voor het gedachtegoed van Verzoeker is eveneens sprake van strijd met II.3. van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

Ook zou sprake kunnen zijn van strijd met III.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening door de herhaalde standpunten van Belanghebbende dat hij Verzoeker iets wilde leren. Tot slot heeft Verzoeker gesteld dat eveneens sprake is van strijd met principe 5 van de Europese Gedragscode (p. 14-15).

c) Over het afwijzen van de subsidieaanvraag op basis van zelfverzonnen claims heeft Verzoeker naar voren gebracht dat de afwijzing te relateren is aan de opmerkingen van reviewer B, waarvan Belanghebbende vond “dat je daar om kon lachen”. Reviewer B stelde dat de aanvraag alleen … betrof en is eraan voorbij gegaan dat … en … geen deel van … zijn. Verzoeker rekent het Belanghebbende aan dat hij hierover zijn mond heeft gehouden.

Verder is er wel degelijk een serieus probleem met … in …. Blijkbaar waren de leden van de beoordelingscommissie, waaronder Belanghebbende, van mening dat de aanvragers valse cijfers hebben gebruikt bij het selecteren van de casus.

Verzoeker meent dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsprincipe I.5 en IV.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Het nalaten om de schade door fouten te herstellen is strijdig met het zorgvuldigheidsprincipe I.10 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Gelet op het gebrek aan respect voor het gedachtegoed van Verzoeker is eveneens sprake van strijd met II.3. van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

Ook is gehandeld in strijd met het principe van controleerbaarheid (III) van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening door verwijzingen naar onjuiste studies te gebruiken, zonder de bronnen te noemen. Ook zou sprake kunnen zijn van strijd met III.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening door de herhaalde standpunten van Belanghebbende dat hij Verzoeker iets wilde leren. Tot slot heeft Verzoeker gesteld dat eveneens sprake is van strijd met principe 5 van de Europese Gedragscode (p. 14-15).

d) Over het bewust geven van verkeerde en misleidende aanwijzingen heeft Verzoeker gesteld dat de CWI het verschil tussen … en … niet kent. De herbeoordelingscommissie heeft zelf verzonnen dat naar … werd gezocht. De subsidieaanvragers vonden het onzin dat verzocht werd om aandacht te besteden aan … en hebben aan dat verzoek dus geen gevolg gegeven.

Ten onrechte is hen vervolgens verweten dat ze aan dit verzoek wel vervolg hebben gegeven en het als oplossingsrichting hebben voorgesteld. Een commissielid hoeft het niet met alles eens te zijn, maar heeft wel de taak om op te treden tegen aperte onjuistheden. Willens en wetens instemmen met onjuiste oordelen is laakbaar en vormt een bewijs van negatieve vooringenomenheid.

Verzoeker meent dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsprincipe I.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Het nalaten om de schade door fouten te herstellen is strijdig met het zorgvuldigheidsprincipe I.10 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Gelet op het gebrek aan respect voor het gedachtegoed van Verzoeker is eveneens sprake van strijd met II.3. van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

Ook zou sprake kunnen zijn van strijd met III.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening door de herhaalde standpunten van Belanghebbende dat hij Verzoeker iets wilde leren. Tot slot heeft Verzoeker gesteld dat eveneens sprake is van strijd met principe 5 van de Europese Gedragscode (p. 14-15).

e) Over de schending van de geheimhoudingsplicht heeft Verzoeker benadrukt niet gebonden te zijn aan de geheimhoudingsplicht in de beoordelingsprocedure. Verzoeker heeft de klacht over Belanghebbende niet openbaar gemaakt. Verzoeker heeft niet actief contact gezocht met de betrokken journalist. Verzoeker heeft contact gehad met de journalist over het feit dat door medewerkers van het Bestuur is betoogd dat het beoordelen van onderzoeksvoorstellen geen wetenschapsbeoefening is.

Verzoeker draagt geen verantwoordelijkheid voor het lekken van vertrouwelijke informatie door Belanghebbende, dat was de keus van Belanghebbende. Als Belanghebbende correcte vertrouwelijke informatie had gelekt, had Verzoeker daar veel minder moeite mee gehad. Er was geen sprake van uitlokking door Verzoeker.

Verzoeker heeft gesteld dat sprake is van strijd met principe 5 van de Europese Gedragscode (p. 14-15).

f) Over het onzorgvuldig handelen door grove inhoudelijke onjuistheden in buitenlandse reviews te negeren, heeft Verzoeker aangevoerd dat de overweging van de CWI dat op Belanghebbende de verantwoordelijkheid rustte om de andere commissieleden te wijzen op feitelijke onjuistheden ook relevant had moeten zijn voor klachtonderdeel c (zelfverzonnen claims) en klachtonderdeel d (misleidende aanwijzingen in de eerste beoordelingsronde).

De overige commissieleden hebben hun lage scores van de subsidieaanvraag van Verzoeker gebaseerd op inhoudelijke onjuistheden die Belanghebbende kende, maar waarover hij heeft gezwegen. Belanghebbende had niet alleen moeten wijzen op de inhoudelijke fouten in het referentencommentaar, maar ook in de discussie en oordelen van de andere commissieleden.

Verzoeker meent dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsprincipe I.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Het nalaten om de schade door fouten te herstellen is strijdig met het zorgvuldigheidsprincipe I.10 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Ook is sprake van een inbreuk op principe IV.4 omdat geen wetenschapsinhoudelijke argumenten aan de beoordeling van de subsidieaanvraag ten grondslag hebben gelegen. Tot slot heeft Verzoeker gesteld dat eveneens sprake is van strijd met principe 5 van de Europese Gedragscode (p. 14-15).

g) Over de vooringenomenheid bij Belanghebbende bij de herbeoordeling heeft Verzoeker aangevoerd dat deze vooringenomenheid blijkt uit het zwijgen door Belanghebbende over door hem geconstateerde fouten en het vervolgens zelf een mildere score te geven. Of Belanghebbende dat alleen bij Verzoeker heeft gedaan of ook bij anderen is door de CWI ten onrechte niet onderzocht.

De opmerking van Belanghebbende in de e-mail aan de journalist dat het advies van de (bezwaarschriften)commissie op verschillende wijzen kan worden geïnterpreteerd, getuigt eveneens van negatieve vooringenomenheid. Belanghebbende was van mening dat het bezwaar ongegrond was en dat de herbeoordeling onzin was. Dat blijkt uit het feit dat hij zijn oordeel niet heeft bijgesteld.

Ook de voorzitter van de (her)beoordelingscommissie, die op de hoogte was van de inbreuk op de Gedragscode Belangenverstrengeling …, heeft negatieve vooringenomenheid getoond door bij de rechtbank te verklaren dat er geen ongelijke positie was en hij heeft belangenverstrengeling professioneel genoemd.

Verzoeker meent dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsprincipe I.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Het nalaten om de schade door fouten te herstellen is strijdig met het zorgvuldigheidsprincipe I.10 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Ook is sprake van een inbreuk op principe IV.4 omdat geen wetenschapsinhoudelijke argumenten aan de beoordeling van de subsidieaanvraag ten grondslag hebben gelegen. Tot slot heeft Verzoeker gesteld dat eveneens sprake is van strijd met principe 5 van de Europese Gedragscode (p. 14-15).

h) Over het bewust mis-citeren van het materiaal van Verzoeker heeft Verzoeker aangevoerd dat Belanghebbende een (overigens terechte) constatering uit de aanvraag van Verzoeker heeft geciteerd als een doelstelling, terwijl deze constatering niet zo was bedoeld. Zo kan bij een beoordeling van een subsidieaanvraag willekeurig elke zin worden aangeduid als doelstelling, zodat er in een voorstel altijd wel een zin kan worden gevonden die niet nauw aansluit bij de vraagstelling.

Verzoeker meent dat sprake is van strijd met zorgvuldigheidsprincipes I.3 (correcte bronvermelding) en I.5. van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Het nalaten om de schade door fouten te herstellen is strijdig met het zorgvuldigheidsprincipe I.10 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Ook is sprake van een inbreuk op principe IV.4 omdat bewust een verkeerde doelstelling is opgenomen in het preadvies en in de observaties. Tot slot heeft Verzoeker gesteld dat eveneens sprake is van strijd met principe 5 van de Europese Gedragscode (p. 14-15).

3.2 Het standpunt van het Bestuur

Hieronder wordt het standpunt van het Bestuur zoals verwoord in het verweerschrift kort samengevat weergegeven.

Inleidend heeft het Bestuur naar voren gebracht dat, hoewel klachten over leden van een beoordelingscommissie op grond van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … – subsidieverlening niet-ontvankelijk zijn, het Bestuur de klacht van Verzoeker toch in behandeling heeft genomen. De reden daarvoor is dat (de instelling) een zekere rol heeft gehad in de besluitvorming over de subsidieaanvraag.

Klachtonderdeel 1 (over de betrokkenheid van Belanghebbende bij een concurrerende subsidieaanvrager) is deels gegrond verklaard en klachtonderdeel 5 (over de schending van de geheimhoudingsplicht) is eveneens gegrond verklaard. Aan de eerdere overweging dat de gegrond verklaarde klachten geen reden zijn voor een nieuwe herbeoordeling van de subsidieaanvraag, heeft het Bestuur thans toegevoegd dat deze kwestie overigens ook buiten de reikwijdte van de toetsing van een integriteitsklacht valt.

3.2.1 Verweer ten aanzien van de procedure

a) De reguliere klachtenregelingen zijn niet van toepassing op deze klachtbehandeling. Van toepassing is de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … – subsidieverlening. Op grond hiervan heeft de vertrouwenspersoon eerst geprobeerd om een minnelijke oplossing te bereiken. Toen dat niet lukte, is de CWI ingesteld. Deze heeft twee hoorzittingen gehouden. Het rapport van de CWI is eerst getoetst door de vertrouwenspersoon.

Het Bestuur heeft in de eerstvolgende vergadering een voorlopig oordeel gevormd, waarover Verzoeker nog dezelfde dag is geïnformeerd. Tegen deze achtergrond is de doorlooptijd niet onredelijk lang en ook niet in strijd met de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … – subsidieverlening.

b) Hetgeen Verzoeker in onderdeel b heeft aangevoerd over een spelfout in het rapport van de CWI wordt voor kennisgeving aangenomen.

c) Over de uitlatingen die door diverse personen zouden zijn gedaan en waardoor Verzoeker zou zijn benadeeld, heeft het Bestuur opgemerkt dat het onderzoek van de CWI mogelijke schendingen van wetenschappelijke integriteit door Belanghebbende betrof. Overige klachten en beschuldigingen van Verzoeker zijn buiten beschouwing gelaten.

De CWI heeft zich evenmin bezig gehouden met verschillende juridische procedures die Verzoeker heeft gevoerd. Hetgeen Verzoeker in onderdeel c van het verzoekschrift naar voren heeft gebracht, is niet relevant voor de beoordeling door het LOWI van de juistheid en zorgvuldigheid van het advies van de CWI en het besluit van het Bestuur.

Overigens rekent het Bestuur het beoordelen van onderzoeksvoorstellen wel degelijk tot wetenschapsbeoefening. Het Bestuur neemt in zoverre afstand van eerdere andersluidende standpunten die in het verleden zijn ingenomen door …medewerkers.

d) Verzoeker hoefde op grond van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … – subsidieverlening niet de gelegenheid te krijgen om te reageren op het verslag van de hoorzitting. Verzoeker is uitvoerig gehoord over de omvang en inhoud van de klacht.

e) De door Verzoeker geciteerde normen uit de Europese Gedragscode zijn direct dan wel indirect terug te vinden in de verschillende regelingen waaraan door de CWI en het Bestuur is getoetst.

f) De bezwaarprocedure en de klachtprocedures zijn inderdaad formeel van elkaar te onderscheiden en kennen andere toetsingskaders. In het kader van de zorgvuldigheid heeft de CWI zich verdiept in de voorprocedure van de klacht, waarvan de bezwaarprocedure onderdeel uitmaakt.

De CWI heeft de conclusie van de beoordelingscommissie betreffende de inhoud van de subsidieaanvraag betwistbaar geacht. Aangezien een betwistbare conclusie, die ook niet te herleiden was tot Belanghebbende, geen schending van de wetenschappelijke integriteit hoeft in te houden en bovendien deze conclusie geen rol heeft gespeeld bij de herbeoordeling, heeft de CWI geen aanleiding gezien om het betreffende klachtonderdeel gegrond te verklaren.

g) De CWI heeft geconstateerd dat de twee gegrond verklaarde klachten de herbeoordeling van de aanvraag niet hebben vergiftigd, terwijl de vraag of een nieuwe herbeoordeling zou moeten worden uitgevoerd inderdaad buiten het bereik van het onderzoek door de CWI valt. Het Bestuur heeft overigens geen aanleiding gezien voor een nieuwe herbeoordeling.

3.2.2 Verweer ten aanzien van de inhoud van het besluit

In dit onderdeel van het verweerschrift wijkt de belettering van de reactie van het Bestuur af van de belettering zoals gehanteerd door Verzoeker. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit advies wordt hieronder de belettering door Verzoeker gevolgd.

Inleidend heeft het Bestuur naar voren gebracht dat naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie de subsidieaanvraag van Verzoeker is herbeoordeeld. Deze herbeoordeling heeft opnieuw geleid tot een afwijzing van de aanvraag. Anders dan Verzoeker stelt, is het advies van de bezwaarschriftencommissie wel degelijk overgenomen door het bestuur van …; er is geen sprake van een contraire beslissing op bezwaar. Overigens worden in een bezwaarprocedure ook gronden meegewogen die betrekking hebben op integriteit, aangezien deze gronden relevant zijn voor de rechtmatigheidstoets die in bezwaar moet worden uitgevoerd.

a) Het Bestuur onderschrijft de conclusie van de CWI. Belanghebbende heeft de betrokkenheid als promotor wel gemeld, maar … heeft ten onrechte nagelaten hieraan de juiste gevolgen te verbinden. Verder kan Belanghebbende niet worden aangemerkt als collega van de concurrerende aanvrager, nu slechts sprake was van een gastvrijheidsovereenkomst met de universiteit. De Gedragscode Belangenverstrengeling … noemt verschillende vormen van betrokkenheid in de werksfeer, waaronder samenwerking bij onderzoeksprojecten en publicaties. De onderhavige betrokkenheid ziet echter uitsluitend op het al dan niet zijn van collega’s.

b, c en d) De CWI heeft alle klachtonderdelen die zien op de rol van Belanghebbende bij de beoordeling en de herbeoordeling van de aanvraag van Verzoeker grondig onderzocht en beide betrokkenen uitgebreid gehoord. De CWI heeft zich kritisch uitgelaten over de beoordeling maar heeft geen aanwijzingen gevonden dat, afgezien van een niet gemelde betrokkenheid en een schending van de geheimhoudingsplicht, de overige klachtonderdelen gegrond zijn.

e) De constatering van de CWI over de rol van Verzoeker bij de openbaarmaking van vertrouwelijke informatie door Belanghebbende is gebaseerd op e-mailcorrespondentie tussen Verzoeker en de betrokken journalist. Daaruit blijkt dat sprake was van intensief overleg tussen hen en dat Verzoeker suggesties deed voor verdere correspondentie tussen de journalist en Belanghebbende.

f en g) De CWI heeft alle klachtonderdelen die zien op de rol van Belanghebbende bij de beoordeling en de herbeoordeling van de aanvraag van Verzoeker grondig onderzocht en beide betrokkenen uitgebreid gehoord. De CWI heeft geen aanwijzingen gevonden dat, afgezien van een niet gemelde betrokkenheid en een schending van de geheimhoudingsplicht, de overige klachtonderdelen gegrond zijn. Dat de conclusie van de CWI Verzoeker onwelgevallig is, leidt niet tot het oordeel dat de CWI niet objectief zou zijn geweest. Het Bestuur neemt afstand van deze niet onderbouwde beschuldiging.

h) De CWI heeft terecht vastgesteld dat de citaten van Verzoeker in de observaties van Belanghebbende correct zijn weergegeven.

Het Bestuur is van mening dat de door Verzoeker aangevoerde gronden geen doel treffen, zodat het besluit in stand kan blijven.

3.3 Reactie Verzoeker op het verweerschrift van het Bestuur

Verzoeker heeft, in reactie op het verweer van het Bestuur zoals weergegeven onder 3.2, op 27 juli 2015 verder nog het volgende naar voren gebracht.

Verzoeker benadrukt dat de contacten met de journalist plaatsvonden in het kader van een openbare bestuursrechtelijke procedure. Bovendien is het Bestuur medeverantwoordelijk voor het openbaar worden van een deel van het dossier door Verzoeker te verwijzen naar een voormalige werkgever van Belanghebbende. Verder heeft vooral het doofpot handelen van het Bestuur de aandacht van de pers getrokken.

In dit kader heeft Verzoeker aangevoerd dat … ervan op de hoogte was dat de zaak de belangstelling van de pers had. Als wetenschapper geeft Verzoeker om de feiten en als de pers daarom vraagt, dan geeft Verzoeker deze feiten. Verzoeker is er niet voor verantwoordelijk wat de journalist met de feiten doet en ook niet voor hoe Belanghebbende reageert. Als het Bestuur Verzoeker in 2012 serieus had genomen en een CWI had ingesteld, had Verzoeker het beroep ingetrokken en was er veel minder van het dossier openbaar geworden.

Verzoeker heeft herhaald dat het oordeel van de CWI over de noodzaak van een nieuwe herbeoordeling van de subsidieaanvraag, vragen oproept over de onafhankelijkheid van de leden van de CWI. Zowel de CWI als het Bestuur mag zich in de onderhavige procedure niet uitlaten over een nieuwe herbeoordeling van de aanvraag omdat dit buiten het bereik van dit onderzoek valt.

Het Bestuur noemt de conclusie van de beoordelingscommissie betwistbaar, maar deze is feitelijk onjuist en wel degelijk te herleiden tot Belanghebbende. Deze wist immers heel goed dat het onzin was en heeft erom gelachen. Het beoordelen van onderzoeksvoorstellen is geen cabaret.

Uit de stukken blijkt dat er niet is her-beoordeeld, maar dat het afwijzingsbesluit al was genomen en dat er alleen naar afwijzingsgronden is gezocht. Verzoeker heeft herhaald dat de observaties van Belanghebbende misleidend zijn. In dit verband heeft Verzoeker ook verwezen naar de Commissie voor de Rechten van de Mens, die zich eveneens over de zaak heeft gebogen.

In eerdere zaken achtte de bezwaarschriftencommissie het onderzoeken van schendingen van wetenschappelijke integriteit buiten haar bereik te liggen. Als het Bestuur het verweer op dit punt echt meent, zou Verzoeker het op prijs stellen wanneer dit de daadwerkelijke handelwijze wordt. Verzoeker kan niet wachten om te zijner tijd de motivering van het Bestuur te vernemen.

Het Bestuur is in het verweerschrift niet ingegaan op hetgeen Verzoeker heeft aangevoerd ten aanzien van de vergiftigde beoordeling van de aanvraag. Het is iedereen duidelijk dat er inhoudelijk onzin is opgeschreven. Het was de rol van Belanghebbende om hierop te wijzen. Uit een publicatie van … (d.d. … 2015) blijkt dat wordt erkend dat …, waarbij inzichten worden gedeeld die al in de subsidieaanvraag stonden. Verzoeker begrijpt niet waarom het Bestuur over objectieve oordelen spreekt, terwijl sprake is van apert inhoudelijke onjuistheden.

Tot slot heeft Verzoeker erop gewezen dat, ondanks aandringen van Verzoeker, het Bestuur nog altijd geen afschrift heeft gestuurd aan het Bestuur van …, ex aequo bevoegd in deze zaak.

3.4 Het standpunt van Belanghebbende

Op 8 juni 2015 heeft Belanghebbende aan het LOWI laten weten zich vooralsnog achter het oordeel van de CWI te scharen. Belanghebbende heeft geen eigen verweerschrift ingediend. Naar aanleiding van het verweer van het Bestuur heeft Belanghebbende het LOWI op 23 juli 2015 zijn reactie doen toekomen. Deze luidt, kort samengevat, als volgt.

Belanghebbende heeft bij aanvang van de beoordelingsprocedures gemeld promotor te zijn geweest van de concurrerende aanvrager. Na diens promotie en een daaraan gekoppelde bijeenkomst zijn er tot 2014 geen gemeenschappelijke publicaties geweest. Van de bijeenkomst is door de concurrerende aanvrager een verslag geschreven, waarop ook de naam van Belanghebbende staat. Belanghebbende heeft dit verslag niet opgenomen op zijn publicatielijst, het was immers slechts een verslag van een workshop. Pas later begreep Belanghebbende dat hij dit verslag ook had moeten melden als een vorm van betrokkenheid.

Verder is er in 2014 een artikel verschenen van Belanghebbende met de concurrerende aanvrager. De uitnodiging tot en voorbereiding van deze publicatie dateren van na de tweede beoordelingsronde van de subsidieaanvragen. Belanghebbende heeft zich steeds gericht op de vraag of hij betrokken was bij de aanvraag van de concurrerende aanvrager. Daarvan was op geen enkele wijze sprake.

De subsidieaanvraag van Verzoeker kon doorgaan naar de tweede beoordelingsronde, mede vanwege het milde oordeel van Belanghebbende in de eerste beoordelingsronde. In de tweede ronde is door anderen dan Belanghebbende een zodanig oordeel gegeven dat de aanvraag niet bij de subsidiabele voorstellen werd ingedeeld. Overigens zijn bij die gelegenheid ook twee voorstellen van promovendi van Belanghebbende afgewezen. Na de tweede ronde eindigde de betrokkenheid van Belanghebbende.

Er is bij Belanghebbende op aangedrongen om ook zitting te nemen in de herbeoordelingscommissie. Bij die gelegenheid heeft Belanghebbende zich opgesteld als reviewer en is tot het oordeel gekomen dat de doelstellingen niet helder waren en de theorie niet duidelijk. Belanghebbende heeft ten behoeve van een eventuele aanpassing van de aanvraag voorgesteld om de … theorie van (auteur X) voor … te gebruiken.

De discussiepunten waren bedoeld voor de herbeoordelingscommissie. Ook heeft Belanghebbende aangegeven dat Verzoekers kritiek op een van de preadviezen terecht was. De herbeoordelingscommissie heeft – ten onrechte– de term “…” in plaats van “…” gebruikt.

4. Relevante regelgeving

De klacht is door het Bestuur beoordeeld aan de hand van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU) (klachtonderdelen 2, 3, 4, 6 en 8), de Gedragscode belangenverstrengeling … (klachtonderdelen 1 en 5) en de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … – subsidieverlening (klachtonderdeel 7).

Ook het LOWI heeft deze regelingen tot uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het verzoek. Daarnaast heeft het LOWI het besluit van het bestuur getoetst aan het bepaalde in afdeling 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Overwegingen van het LOWI

5.1 Algemeen

Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU).

Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.

Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum van wetenschappelijke tijdschriften, bij voorkeur in het tijdschrift waarin het bekritiseerde artikel is verschenen. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.

5.2 Ten aanzien van de reikwijdte van de toetsing

Zoals hierboven al is aangeduid, adviseert het LOWI over het (voorlopige) besluit van het Bestuur. Dit besluit is dan ook onderwerp van de toetsing. Daarbij is het volgende van belang.

Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de beoordeling van subsidieaanvragen zoals hier aan de orde kan worden gekwalificeerd als wetenschapsbeoefening en ook het LOWI is van oordeel dat sprake is van wetenschapsbeoefening. Dat betekent dat de (her)beoordeling van Verzoekers subsidieaanvraag toetsbaar is aan de normen die zijn neergelegd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

Voor de goede orde wordt er op gewezen dat het LOWI géén oordeel zal geven over de beslissing op bezwaar of over het (verweer in) beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter. In dat verband zijn geen gedragingen verricht die kunnen worden gekwalificeerd als wetenschapsbeoefening. Dat de bestuursrechtelijke rechtsgang achteraf gezien niet openstond voor Verzoeker, maakt dit niet anders.

Verder blijkt uit de formulering van de klacht bij het Bestuur dat Verzoeker in het bijzonder het optreden van Belanghebbende op het oog heeft gehad. De beoordeling door de CWI is naar aanleiding daarvan beperkt gebleven tot het optreden van Belanghebbende.

Het LOWI acht dat in de omstandigheden van de onderhavige klacht niet onzorgvuldig, zodat het LOWI zich eveneens zal onthouden van een oordeel over gestelde gedragingen van andere personen dan Belanghebbende. Samenvattend houdt het bovenstaande in dat gronden die zien op gedragingen van andere personen dan Belanghebbende en gronden die zien op de beslissing op bezwaar dan wel op het (verweer in) beroep en hoger beroep, niet nader worden besproken.

5.3 De procedurele gronden

Opmerkingen vooraf

In een reguliere integriteitszaak wordt bij een bij het LOWI aangesloten instelling geklaagd over wetenschapsbeoefening door een (oud)medewerker van die instelling. De onderhavige zaak wijkt hiervan af. Belanghebbende is geen (oud)medewerker van …. Ook gebeurde de (her)beoordeling van de subsidieaanvraag niet ten behoeve van besluitvorming door … maar ten behoeve van besluitvorming door …. … is niet een bij het LOWI aangesloten instelling.

Omdat … het onderzoekprogramma van … mogelijk heeft gemaakt, een rol heeft gespeeld in de subsidieronde en het bezwaar tegen de afwijzing van Verzoekers subsidieaanvraag heeft behandeld, heeft …, mede gelet op LOWI-advies 2013-03, de klacht over Belanghebbende in behandeling genomen.

Onder toepassing van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … – subsidieverlening heeft … de klacht beoordeeld zoals ook een reguliere integriteitsklacht zou zijn beoordeeld. Onder toepassing van de geldende regelingen zal het LOWI op dezelfde manier met het verzoek omgaan en dit beoordelen zoals ook een regulier verzoek zou worden beoordeeld. Daarbij gaat het primair om de toetsing van het handelen van Belanghebbende aan de normen voor wetenschappelijke integriteit.

Daarnaast is het volgende van belang. Artikel 8 van het Reglement LOWI onderscheidt een formele en een inhoudelijke toetsing van het besluit van het Bestuur. In het kader van de formele toetsing wordt, afhankelijk van wat hierover door Verzoeker naar voren is gebracht, onder meer beoordeeld of het Bestuur bij de afhandeling van de klacht de geldende procedurele voorschriften correct heeft toegepast. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat een oordeel over de naleving van procedurele voorschriften door het Bestuur geen oordeel over de wetenschappelijke integriteit van Belanghebbende inhoudt.

Ten aanzien van de duur van de klachtprocedure

Verzoeker heeft naar voren gebracht dat de behandeling van de klacht te veel tijd in beslag heeft genomen. Het Bestuur heeft gewezen op de termijnen zoals neergelegd in de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … – subsidieverlening (verder: Klachtenregeling).

Het LOWI overweegt als volgt. … heeft in dit specifieke geval, zoals hierboven is overwogen, de verantwoordelijkheid voor de afhandeling van de klacht over Belanghebbende expliciet op zich genomen. Naar het oordeel van het LOWI is de Klachtenregeling een vorm van intern klachtrecht zoals bedoeld in titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Namens het Bestuur is ter zitting desgevraagd ook bevestigd dat titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.

Dat betekent dat onder meer artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht geldt. Op grond van deze bepaling moet de afhandeling van een klacht binnen een termijn van 6 dan wel 10 weken na ontvangst van het klaagschrift gebeuren, waarbij is voorzien in de mogelijkheid van verdagen met 4 weken. Een eventueel verder uitstel is alleen mogelijk met schriftelijke instemming van de klager.

Het LOWI stelt vast dat de Klachtenregeling voorziet in een aanmerkelijk langere termijn van 6 maanden en daarmee dus afwijkt van de wet. Artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht is echter een dwingendrechtelijke bepaling, waarvan in een lagere regeling niet mag worden afgeweken.

Hoewel de duur van de afhandeling van de klacht van Verzoeker niet strijdig is met de Klachtenregeling, is deze wél in strijd met artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat de Algemene wet bestuursrecht van hoger orde is dan de Klachtenregeling, had het Bestuur de termijnen uit artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht in acht moeten nemen.

Dat betekent dat het verzoek, voor zover het de schending van de toegestane duur van de klachtafhandeling door het Bestuur betreft, gegrond wordt verklaard.

Ten aanzien van de spelling van de naam van Belanghebbende

Verzoeker heeft gewezen op een onjuiste spelling van de naam van Belanghebbende in het advies van de CWI. Het LOWI ziet hierin geen aanleiding om het verzoek gegrond te verklaren. Voor zover door deze onjuiste spelling al enig belang zou zijn geschaad, dan betreft dat Belanghebbende en niet Verzoeker.

Ten aanzien van de procesintegriteit

Verzoeker heeft handelen en nalaten door verschillende personen en organisaties beschreven, alsmede uitspraken van verschillende personen aangehaald en zich op het standpunt gesteld dat een en ander getuigt van gebrek aan procesintegriteit jegens Verzoeker.

Het is het LOWI duidelijk dat, kort samengevat, Verzoeker zich onvoldoende serieus genomen voelt. Hetgeen Verzoeker in dit kader heeft aangevoerd kan echter niet leiden tot een gegrondverklaring van het verzoek. Het LOWI verwijst naar wat hierover onder 5.2 al is overwogen: handelen of nalaten door andere personen dan Belanghebbende en uitspraken door andere personen dan Belanghebbende vallen buiten het toetsingskader van het LOWI.

Verder kunnen gestelde gedragingen en uitspraken in het kader van het (verweer in) beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter, al dan niet gedaan door Belanghebbende, niet worden gekwalificeerd als wetenschapsbeoefening.

Voor zover Verzoeker heeft betoogd dat eerder namens het Bestuur is geprobeerd om Verzoeker te ontmoedigen om een klacht in te dienen bij het Bestuur, door te stellen dat het beoordelen van onderzoeksvoorstellen geen wetenschapsbeoefening is dan wel door vooraf te stellen dat de klacht inhoudelijk ongegrond was, kan dit evenmin leiden tot een gegrondverklaring van het verzoek.

Reeds door het nemen van het besluit naar aanleiding van de klacht heeft het Bestuur afstand genomen van het eerdere standpunt dat het (her)beoordelen van onderzoeksvoorstellen geen wetenschapsbeoefening is. Verder is niet gebleken dat de klacht inhoudelijk onvoldoende zorgvuldig is beoordeeld, dan wel dat reeds op voorhand vast stond dat de klacht ongegrond zou worden verklaard.

Dat betekent dat het verzoek, voor zover het de procesintegriteit betreft, ongegrond wordt verklaard.

Ten aanzien van het verslag van de hoorzitting

Verzoeker heeft naar voren gebracht dat ten onrechte niet de gelegenheid is geboden om het verslag van de hoorzitting te corrigeren en dat het verslag onvolledigheden en onjuistheden bevat.

Het LOWI stelt vast dat Verzoeker conform artikel … van de Klachtenregeling en artikel 9:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de gelegenheid heeft gekregen om de klacht mondeling nader toe te lichten in een hoorzitting. Van deze hoorzitting is, eveneens conform de genoemde bepalingen, een verslag gemaakt. Het bestuur heeft daarmee voldaan aan de (wettelijke) verplichtingen ten aanzien van de verslaglegging van een hoorzitting.

Noch de Klachtenregeling, noch de Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat het Bestuur de betrokkene(n) nog de gelegenheid zou moeten bieden om het verslag te corrigeren. Het is daarnaast ook niet in strijd met de toepasselijke regelingen om het verslag van de hoorzitting tegelijk met het uiteindelijke besluit toe te zenden.

Het LOWI wijst er verder op dat een verslag van een hoorzitting geen letterlijke weergave van al het gezegde hoeft te zijn. Er kan zonder meer worden volstaan met het maken van een zakelijk verslag of een samenvatting van hetgeen mondeling naar voren is gebracht. Dat Verzoeker zelf andere keuzes zou maken of andere accenten zou leggen bij de verslaglegging, betekent niet dat de verslaglegging ondeugdelijk is geweest. Nu bovendien niet is gebleken dat de gestelde onjuistheden in het verslag hebben geleid tot een onjuist besluit, wordt het standpunt van Verzoeker niet gevolgd.

Dat betekent dat het verzoek, voor zover het de verslaglegging van de hoorzitting betreft, ongegrond wordt verklaard.

Ten aanzien van de toepasselijkheid van de Europese Gedragscode

Verzoeker heeft aangevoerd dat het Bestuur ten onrechte niet de Europese Gedragscode heeft toegepast en heeft per onderdeel van het verzoek aangeduid welke bepaling van de Europese Gedragscode in het geding zou zijn.

Het LOWI stelt vast dat de Europese Gedragscode, anders dan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, geen algemeen aanvaarde regeling is die door alle aangesloten instellingen is onderschreven en wordt gehanteerd.

Dat neemt overigens niet weg dat een individuele aangesloten instelling kan hebben vastgelegd dat naast de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening ook de Europese Gedragscode wordt gevolgd. De hier van belang zijnde Klachtenregeling bevat echter niet een dergelijke bepaling. Dat betekent dat er in casu noch voor het Bestuur in eerste instantie, noch voor het LOWI in tweede instantie, aanleiding is om te toetsen aan de Europese Gedragscode.

Ook overigens is er geen reden om te toetsen aan de Europese Gedragscode. Tussen partijen is immers niet (langer) in geschil dat het beoordelen van onderzoeksvoorstellen wetenschapsbeoefening is, zodat toepassing van de Europese Gedragscode ook niet nodig is. De (her)beoordeling van de subsidieaanvraag van Verzoeker kan zonder meer worden getoetst aan de normen uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

Voor zover Verzoeker tevens heeft beoogd te stellen dat de Europese Gedragscode een verdergaande verplichting bevat om een klacht zorgvuldig te behandelen kan dit standpunt, wat er verder ook van zij, evenmin leiden tot het oordeel dat het besluit gebrekkig is. De enkele omstandigheid dat het Bestuur de klacht van Verzoeker deels gegrond en deels ongegrond heeft geacht, is geen reden om aan te nemen dat de klacht onvoldoende zorgvuldig is behandeld.

Dat betekent dat het verzoek, voor zover het de toepassing van de Europese Gedragscode betreft, ongegrond wordt verklaard.

Ten aanzien van de bezwaarprocedure

Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de CWI ten onrechte heeft verwezen naar overwegingen van de bezwaarschriftencommissie, er ten onrechte vanuit is gegaan dat het bezwaar van Verzoeker gegrond is verklaard en zich ook ten onrechte heeft uitgelaten over de vraag of een nieuwe herbeoordeling van de aanvraag nodig was.

Voor zover het standpunt van Verzoeker is dat de CWI op geen enkele manier had mogen verwijzen naar overwegingen van de bezwaarschriftencommissie, acht het LOWI dit onjuist. Hetgeen Verzoeker heeft aangevoerd in het kader van de integriteitsklacht over Belanghebbende betrof immers mede de zorgvuldigheid van het subsidiebesluit en de vraag of dit besluit al dan niet met vooringenomenheid tot stand was gekomen.

Zorgvuldigheid en taakvervulling zonder vooringenomenheid zijn niet alleen beginselen van wetenschappelijke integriteit, maar kennen eveneens toepassing als algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Aan deze beginselen wordt in bezwaar getoetst wanneer daarop, zoals hier, een beroep is gedaan. Aangezien ten tijde van het bezwaar nog werd aangenomen dat de afwijzing van de subsidieaanvraag door het bestuur van … een appellabel besluit was, heeft de bezwaarschriftencommissie getoetst aan deze algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Nu de betreffende beginselen op zowel het terrein van de wetenschappelijke integriteit als binnen het bestuursrecht een vergelijkbare inhoud en werking hebben, en bovendien niet is gebleken dat de CWI geen eigen afweging heeft gemaakt, stond het de CWI vrij om te verwijzen naar de overwegingen van de bezwaarschriftencommissie.

Zoals onder 5.2 al is overwogen geeft het LOWI geen oordeel over de beslissing op bezwaar door het bestuur van …. Of de CWI de beslissing op bezwaar al dan niet goed heeft begrepen, is voor de procedure bij het LOWI dan ook niet relevant. Voor de goede orde wijst het LOWI er wel op dat, anders dan Verzoeker kennelijk meent, het niet zo is dat de gegrondverklaring van een bezwaar tegen een afwijzend subsidiebesluit per definitie met zich mee brengt dat het nieuwe subsidiebesluit toewijzend moet zijn. Het is helemaal niet ongebruikelijk dat de (zorgvuldigheids- of motiverings)gebreken die aan het bestreden besluit kleven, worden gerepareerd en dat het nieuwe besluit daarna opnieuw afwijzend is. De bezwaarprocedure is immers bij uitstek de aangewezen procedure om gebreken te herstellen en is daarvoor ook bedoeld.

Ten aanzien van het laatste punt kan Verzoeker worden gevolgd. De CWI heeft zich inderdaad ten onrechte uitgelaten over de vraag of een nieuwe herbeoordeling van de subsidieaanvraag nodig was. Het is niet de taak van de CWI, noch die van het LOWI, om te beoordelen of een afwijzend subsidiebesluit na bezwaar (nogmaals) zou moeten worden herzien.

De CWI had zich dienen te onthouden van een oordeel op dit punt. Dat de CWI zich hierover desondanks heeft uitgelaten, vormt op zichzelf echter geen reden om aan de onpartijdigheid van het advies of aan de juistheid van het besluit te twijfelen.

Dat betekent dat het verzoek, voor zover het de bezwaarprocedure betreft, ongegrond wordt verklaard.

5.4 De inhoudelijke gronden

Ten aanzien van de betrokkenheid van Belanghebbende bij een concurrerende aanvrager

Verzoeker heeft aangevoerd dat Belanghebbende op verschillende manieren betrokken was bij een concurrerende aanvrager, zodat hij geen rol had mogen spelen bij de beoordeling van diens aanvraag. Door zich niet terug te trekken, heeft Belanghebbende Verzoeker benadeeld.

In de hier van belang zijnde Gedragscode belangenverstrengeling …, geldend vanaf 1 oktober 2010 en ten tijde van de beoordeling van de subsidieaanvragen bekend bij Belanghebbende, worden verschillende vormen van betrokkenheid bij een aanvraag (artikel 2.1) of bij een aanvrager (artikel 2.2) onderscheiden. Van degenen die deelnemen aan de besluitvorming over onderzoeksubsidies wordt verwacht dat zij nagaan of bij hen sprake is van betrokkenheid bij aanvraag of aanvrager (artikel 1).

Wanneer zij betrokken zijn bij een aanvraag, bijvoorbeeld omdat zij medeaanvrager zijn, is het onder meer niet mogelijk om lid te zijn van een adviserend orgaan binnen de beoordelingsronde (artikel 3.1). Wanneer zij betrokken zijn bij een aanvrager kan worden besloten dat zij geen lid zijn van een adviserend orgaan binnen de beoordelingsronde of kan op andere wijze worden voorkomen dat de besluitvorming wordt beïnvloed door een vorm van betrokkenheid bij de aanvrager (artikel 3.2). Deze besluiten worden genomen door de directeur van het betreffende gebied of door de commissievoorzitter.

In deze zaak gaat het om de toepassing van artikel 3.2 van de Gedragscode belangenverstrengeling …. De verweten betrokkenheid van Belanghebbende bij een concurrerende aanvrager betreft betrokkenheid in de werksfeer. De vragen die nu voorliggen zijn in welke mate Belanghebbende bij de concurrerende aanvrager was betrokken, of en welke maatregelen hadden moeten worden genomen en wie daarvoor verantwoordelijk was.

Het LOWI stelt allereerst vast dat er, anders dan Verzoeker stelt, geen sprake was van betrokkenheid in de werksfeer door het zijn van collega’s in een afdeling of departement. De tijdelijke gastvrijheidsovereenkomst tussen Belanghebbende en de universiteit is daartoe onvoldoende. Hetgeen Verzoeker in dit verband heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een gegrondverklaring van het verzoek.

Wel is sprake van betrokkenheid in de werksfeer door een gerealiseerd (2010) en een voorgenomen (2014) co-auteurschap met de concurrerende aanvrager en door het zijn van promotor (2002) van een concurrerende aanvrager. Het LOWI overweegt als volgt.

Uit de hierboven aangehaalde bepalingen uit de Gedragscode belangenverstrengeling … blijkt dat het de verantwoordelijkheid is van een commissielid om na te gaan of hij betrokken is bij een aanvrager en om dit op zijn minst te melden. Belanghebbende heeft het co-auteurschap niet gemeld en daarmee gehandeld in strijd met de Gedragscode belangenverstrengeling …. Dit is door de CWI gekwalificeerd als strijdig met de wetenschappelijke integriteit. Belanghebbende heeft zich bij dat oordeel neergelegd en Verzoeker heeft tegen dat onderdeel van het advies van de CWI geen gronden aangevoerd.

Belanghebbende heeft wél gemeld dat hij promotor was van een concurrerende aanvrager en de CWI heeft geoordeeld dat hij daarmee ook mocht volstaan. Verzoeker is echter van mening dat Belanghebbende zelfstandig had moeten besluiten om niet deel te nemen aan de beoordeling van deze concurrerende aanvraag.

Formeel gezien is dit standpunt van Verzoeker onjuist. Waar in artikel 3.1 van de Gedragscode belangenverstrengeling … nog een min of meer rechtstreeks verbod kan worden gelezen om lid te zijn van een beoordelingscommissie, is dat bij het hier van belang zijnde artikel 3.2 van de Gedragscode belangenverstrengeling … niet het geval. Deze bepaling regelt immers dat in geval van betrokkenheid bij een aanvrager als coauteur of promotor, de directeur van het betreffende gebied en de commissievoorzitter bevoegd zijn om te voorkomen dat de besluitvorming wordt beïnvloed.

Dat kan door te besluiten dat het commissielid wordt vervangen of “op andere wijze”, hetgeen in elk geval betekent dat wordt besloten dat het commissielid niet deelneemt aan de beraadslaging en besluitvorming over de betreffende aanvraag. De enkele constatering dat sprake is van betrokkenheid in de werksfeer leidt derhalve niet zonder meer tot de vervanging van het commissielid en het besluit tot uitsluiting van deelname aan de beraadslaging en besluitvorming over de betreffende aanvraag wordt niet door het commissielid zelf, maar door de directeur of de voorzitter genomen.

Ter zitting is namens het Bestuur naar voren gebracht dat de commissievoorzitter van oordeel was dat de betrokkenheid als promotor was verjaard, zodat er geen reden was om maatregelen te nemen. Die uitleg van deze vorm van betrokkenheid in de werksfeer vindt in ieder geval geen grond in artikel 2.2 van de Gedragscode belangenverstrengeling …. In deze bepaling is aan de betrokkenheid als promotor, anders dan aan de betrokkenheid als coauteur, geen verjaringstermijn verbonden.

Verder volgt uit artikel 3.2 van de Gedragscode belangenverstrengeling … dat de commissievoorzitter in elke geval had moeten besluiten dat Belanghebbende niet zou deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming over de betreffende aanvraag. Dit besluit is ten onrechte niet genomen. Ook zijn de procedurele waarborgen die de Gedragscode belangenverstrengeling … voorschrijft niet in acht genomen.

Deze onjuiste uitleg en toepassing van de Gedragscode belangenverstrengeling … door de beslissingsbevoegde commissievoorzitter moeten … en … als eindverantwoordelijke worden aangerekend, maar kan Belanghebbende formeel niet worden verweten. In die zin onderschrijft het LOWI het oordeel van de CWI.

Dat neemt echter niet weg dat Belanghebbende ook een eigen verantwoordelijkheid had. Belanghebbende had kennis moeten nemen van de Gedragscode belangenverstrengeling …, en het had hem op grond van die Gedragscode duidelijk moeten zijn dat hij niet behoorde deel te nemen aan de beraadslaging over de aanvraag van zijn oud-promovendus. Belanghebbende had eigener beweging kunnen terugtreden, maar heeft in plaats daarvan de besluitvorming over zijn deelname aan de beraadslaging geheel bij een ander gelaten. Dat kan moeilijk als zorgvuldig worden gekwalificeerd. Dit is echter onvoldoende voor het oordeel dat Belanghebbende door niet uit zichzelf terug te treden de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.

Redengevend is dat de Gedragscode belangenverstrengeling … op dit onderdeel niet rechtstreeks tot leden van een beoordelingscommissie is gericht. Belanghebbende heeft zijn betrokkenheid als promotor tweemaal gemeld en tweemaal te horen gekregen dat er geen reden was om terug te treden als beoordelaar. Hoewel het niet terugtreden door Belanghebbende geen schoonheidsprijs verdient, was het niet direct in strijd met de voorschriften.

Het LOWI acht in dit kader mede van belang dat het niet aannemelijk is geworden dat Verzoeker is benadeeld door het handelen van Belanghebbende. Daarvoor is immers nodig dat (a) de concurrerende aanvraag zonder Belanghebbende minder hoog zou hebben gescoord en bovendien dat (b) de hoge score van de concurrerende aanvraag ten koste ging van de score van de aanvraag van Verzoeker. Geen van beide is het geval gebleken.

Het is terecht dat de CWI heeft onderzocht of de betrokkenheid van Belanghebbende bij deze concurrerende aanvrager gevolgen heeft gehad voor de uitkomst van de beoordeling van de subsidieaanvraag van Verzoeker. Nu dit niet het geval is, is er ook anderszins geen reden om te concluderen dat Belanghebbende artikel 3.2 van de Gedragscode belangenverstrengeling … en daarmee de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.

Ten overvloede merkt het LOWI het volgende op. Zoals de preambule van de Gedragscode belangenverstrengeling … vermeldt, beoogt … zodanige randvoorwaarden aan de beoordelingsprocessen van onderzoeksubsidies te stellen dat de integriteit van beoordelaars en besluitvormende organen niet in twijfel kan worden getrokken. Dat is hier echter wel gebeurd, mede omdat de Gedragscode belangenverstrengeling … onvoldoende is nageleefd.

De zorg voor een behoorlijke naleving van de Gedragscode belangenverstrengeling … was in dit geval primair de verantwoordelijkheid van … die, zoals het Bestuur ter zitting heeft aangevoerd, steken heeft laten vallen. Dat neemt echter niet weg dat ook … hier een (toezichthoudende) taak had, aangezien de onderzoeksmiddelen onder verantwoordelijkheid van … zijn verstrekt en … overigens ook zelf belang heeft bij een correcte toepassing van de verschillende …-(integriteit)reglementen.

Ten aanzien van het verwijzen naar niet-bestaande studies, de zelfverzonnen claims en de misleidende aanwijzingen

Verzoeker heeft in dit verband vooral gewezen op de verwijzingen naar niet-bestaande studies van …, de uitleg van de subsidieaanvraag, het meewegen van een review die onzin was en de (volgens Verzoeker onterechte) aanwijzing aan het consortium om aandacht te geven aan … .

Voor de volledigheid wordt opnieuw opgemerkt dat het LOWI zich uitsluitend buigt over de gang van zaken tijdens de (her)beoordeling en niet over de gang van zaken tijdens de verschillende bestuursrechtelijke procedures. De vraag die in dit verband voorligt, is of eventuele fouten of onzorgvuldigheden in de (her)beoordelingsprocedure aan Belanghebbende moeten worden toegeschreven en of ze van dien aard zijn dat tevens sprake is van een schending van de wetenschappelijke integriteit.

Voorop moet worden gesteld dat er, zoals ook namens het Bestuur ter zitting is toegelicht, zowel in de fase van de beoordeling als in de fase van de herbeoordeling van de subsidieaanvraag fouten zijn gemaakt en onzorgvuldigheden begaan.

Zo bevat bijvoorbeeld het verslag van de vergadering van de herbeoordelingscommissie een verwijzing naar studies van (auteur X) naar de invloed van … condities op … . Ook de brief van de directeur van …, inhoudende het besluit tot afwijzing van de subsidieaanvraag na de herbeoordeling verwijst naar “onderzoek naar de invloed van … op …, in het vervolg van studies van (auteur X) daarover”. Die studies zijn er niet, en het denken vanuit … perspectief is wezenlijk anders dan het denken vanuit een … perspectief. Dit is een cruciaal punt en het maken van een vergissing ten aanzien hiervan zou dan ook niet moeten gebeuren. Er is echter niet gebleken dat dit Belanghebbende moet worden aangerekend.

Belanghebbende is niet primair verantwoordelijk voor het verslag van de vergadering, dat bovendien op verzoek van Belanghebbende op dit punt door de commissievoorzitter is gecorrigeerd. Belanghebbende is evenmin verantwoordelijk voor de op dit punt onjuiste brief van de directeur van …. De stelling van Verzoeker, zoals ook ter zitting naar voren gebracht, dat Belanghebbende in zijn preadvies had moeten wijzen op de kennelijk van belang zijnde … studies biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat Belanghebbende op dit punt zelf (verwijtbare) fouten heeft gemaakt.

Evenmin zorgvuldig te noemen is de kennelijke conclusie van de beoordelingscommissie dat in de subsidieaanvraag zou zijn aangegeven dat … een serieus en bijzonder probleem heeft. Uit de aanvraag kan echter niet worden afgeleid dat … een bijzonder probleem heeft. De vraag is of deze onjuiste weergave van de subsidieaanvraag in de slotoverweging van de samenvatting van het commissieoordeel aan Belanghebbende moet worden toegerekend.

Deze vraag moet ook worden gesteld ten aanzien van de keuze van de beoordelingscommissie om het, later vervangen, referentenrapport B te gebruiken bij de beoordeling van de subsidieaanvraag en voor de aanwijzing van de beoordelingscommissie aan het consortium om aandacht te geven aan … . Het LOWI overweegt hierover als volgt.

Het uitgangspunt is dat de beraadslaging en advisering door een beoordelingscommissie een collectieve aangelegenheid en dus ook een collectieve verantwoordelijkheid is. De leden van een beoordelingscommissie hebben immers een gezamenlijke opdracht en de commissie draagt als geheel de verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige en correcte uitvoering van die opdracht. Dat betekent enerzijds dat hetgeen in dit kader door Belanghebbende naar voren is gebracht, bijvoorbeeld dat hij in de fase van de beoordeling van de full proposal niet meer als adviseur was betrokken, maar slechts al dan niet kon instemmen met het eindoordeel van anderen, Belanghebbende niet kan ontslaan van zijn verantwoordelijkheid als commissielid.

Anderzijds betekent dit evenzeer dat Belanghebbende niet in zijn eentje verantwoordelijk kan worden gehouden voor geconstateerde fouten en slordigheden. Een collectieve verantwoordelijkheid komt niet voor rekening van één individueel lid. Dit kan slechts anders zijn wanneer er concrete aanknopingspunten zijn, waaruit aannemelijk wordt dat het desbetreffende individuele lid de overige commissieleden bewust of actief in een richting heeft gestuurd waarvan dat lid wist of behoorde te weten dat die onjuist was, maar de overige leden niet. Die aanknopingspunten zijn er hier niet.

Verzoeker kent in dit verband gewicht toe aan de omstandigheid dat Belanghebbende over meer deskundigheid zou beschikken dan de overige leden van de (her)beoordelingscommissie. Het LOWI volgt Verzoeker hierin echter niet. Een gestelde kennisvoorsprong is op zichzelf onvoldoende.

Het rapport van referent B is bij de herbeoordeling vervangen door een ander referentenrapport en Belanghebbende heeft in zijn observaties ten behoeve van de herbeoordeling aangegeven dat hij kritiek van Verzoeker op dit rapport deelde. Voor zover daaruit de conclusie kan worden getrokken dat het rapport bij de beoordeling beter niet had moeten worden meegewogen, komt deze keus gelet op het bovenstaande voor rekening van de commissie als collectief, en niet voor rekening van Belanghebbende als individu.

Hetzelfde geldt voor de wijze waarop de (her)beoordelingscommissie het onvoldoende (dan wel helemaal niet) uitvoeren van de aanwijzingen inzake … heeft beoordeeld. De vraag of het wel of juist, zoals Verzoeker stelt, in het geheel niet terecht was dat de (her)beoordelingscommissie aandacht heeft gevraagd voor …, is een inhoudelijk verschil van mening dat niet tot de bevoegdheid van het LOWI behoort.

Naast de omstandigheid dat het geconstateerde niet kan worden toegeschreven aan enkel Belanghebbende maar valt binnen de collectieve verantwoordelijkheid van de commissie, is het LOWI tot slot van oordeel dat waar sprake is van fouten dan wel onzorgvuldigheden deze niet van dien aard zijn dat de wetenschappelijke integriteit in het geding is geweest. Zoals hierna ook zal worden uiteengezet, levert niet elke onzorgvuldigheid ook een schending van de wetenschappelijke integriteit op.

Het LOWI acht de geconstateerde onzorgvuldigheden niet zodanig ernstig dat zij aanleiding geven tot de kwalificatie schending van de wetenschappelijke integriteit. Wel wijst het LOWI erop dat de werkwijze van … afweek van de reguliere werkwijze van …, hetgeen wellicht het ontstaan van procedurele gebreken in de hand heeft gewerkt. Zoals eerder al is opgemerkt, lag hier ook een (toezichthoudende) taak voor … .

Dat betekent dat het verzoek, voor zover het betreft het verwijzen naar niet-bestaande studies, de zelfverzonnen claims en de misleidende aanwijzingen, ongegrond wordt verklaard.

Ten aanzien van de geheimhoudingsplicht

In dit kader heeft Verzoeker benadrukt zelf niet gebonden te zijn geweest aan enige geheimhoudingsplicht en ook niet verantwoordelijk te zijn voor het handelen van Belanghebbende.

Het LOWI stelt vast dat de klacht van Verzoeker over de schending van de geheimhoudingsplicht door Belanghebbende gegrond is verklaard. Het Bestuur heeft geoordeeld dat Belanghebbende in dit opzicht de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Van enig concreet belang van Verzoeker bij het herbeoordelen door het LOWI van dit onderdeel van het besluit is dan ook geen sprake.

Voor zover Verzoeker bezwaar heeft tegen de opmerkingen die in dit kader zijn gemaakt over de rol van Verzoeker, overweegt het LOWI als volgt. Hetgeen Verzoeker in dit verband naar voren heeft gebracht kan niet leiden tot een gegrondverklaring van het verzoek, al was het maar omdat de constateringen over Verzoekers bijdrage feitelijk correct zijn.

Uit de beschikbare e-mailcorrespondentie blijkt inderdaad dat er intensief contact was tussen Verzoeker en een journalist. Daarbij wisselden Verzoeker en de journalist onder meer met elkaar uit welke vragen de journalist aan Belanghebbende zou stellen en welke antwoorden Belanghebbende mogelijk zou geven, waarbij Verzoeker de journalist ruimschoots van informatie heeft voorzien. Dat Verzoeker zelf niet was gebonden aan een geheimhoudingsplicht en dat Verzoeker niet verantwoordelijk was voor het handelen van Belanghebbende, klopt. Het LOWI ziet echter geen reden om instemming te betuigen met deze handelswijze van Verzoeker.

Het verzoek, voor zover het de geheimhoudingsplicht betreft, wordt ongegrond verklaard.

Ten aanzien van het negeren van onjuistheden in buitenlandse reviews

Verzoeker heeft verder verduidelijkt dat het gaat om referentenrapport B en dat Belanghebbende de overige leden van de beoordelingscommissie erop had moeten wijzen dat dit een onzin-review was.

Het LOWI overweegt als volgt. Kort samengevat bevat referentenrapport B, dat is gebruikt bij de beoordeling van de subsidieaanvraag, onder meer een fout die inhoudt dat … . Belanghebbende heeft deze fout opgemerkt, maar heeft nagelaten de overige commissieleden daar in zijn preadvies specifiek op te wijzen. Belanghebbende heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij meende dat een en ander nog zou worden besproken in de commissie en dat hij voornemens was om zijn oordeel te geven, maar dat alleen het eindresultaat (te weten een overzicht van wel en niet subsidiabel geachte voorstellen) ter instemming werd voorgelegd.

Het LOWI is met het Bestuur van oordeel dat het tot een behoorlijke taakvervulling van een commissielid dan wel preadviseur hoort om te wijzen op belangrijke feitelijke onjuistheden in een referentenrapport. Dit geldt eens te meer in een beoordelingsprocedure waarin de aanvrager zelf niet kan reageren op referentenrapporten.

Belanghebbende had in de fase van de beoordeling van de subsidieaanvraag melding moeten maken van de door hem geconstateerde fout. Dat er, anders dan hij kennelijk verwachte, geen inhoudelijke bespreking van de full proposal plaatsvond, maar dat alleen het eindresultaat van de beoordeling werd voorgelegd doet niet af aan zijn verantwoordelijkheid ter zake. Belanghebbende mag in de fase van de herbeoordeling hebben aangegeven dat hij het eens was met commentaar van Verzoeker op referentenrapport B en dit rapport mag in de fase van de herbeoordeling ook zijn vervangen, dat neemt niet weg dat Belanghebbende in de fase van de beoordeling had moeten vermelden dat referentenrapport B een fout bevatte. Er was juist voldoende aanleiding om hiervan melding te maken. Door dit na te laten heeft Belanghebbende onzorgvuldig en in strijd met de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening gehandeld.

De vraag is of dit vervolgens ook moet worden gekwalificeerd als een schending van de wetenschappelijke integriteit. Schending van de normen uit de Gedragscode leidt immers niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen, zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit. Voor dat zwaardere oordeel zijn de specifieke omstandigheden van het geval, waaronder de ernst en de gevolgen van de onzorgvuldigheid relevant.

Het LOWI volgt Verzoeker niet in het standpunt, zoals dat ook ter zitting is verwoord, dat de subsidieaanvraag is afgewezen op basis van (de fout in) referentenrapport B. Uit de toelichting op de afwijzing van de subsidieaanvraag van 30 januari 2012 blijkt onder meer dat de beoordelingscommissie van mening was dat theorie en centrale concepten beter uitgewerkt dienden te worden, dat de centrale concepten vaag bleven en onduidelijk was hoe zij geoperationaliseerd zouden worden, dat in het bijzonder het concept van … een betere operationalisering verdiende, dat duidelijkheid ontbrak over welke … benadering en welke … theorie zou worden gebruikt.

Tot slot was de commissie er te weinig van overtuigd dat …, zoals volgens de commissie in het voorstel was aangegeven, een serieus en bijzonder probleem heeft en een goede casus zou volgen. De laatste opmerking van de commissie bevat inderdaad, zoals eerder overwogen, een onjuiste weergave van de subsidieaanvraag. Dit vloeit echter niet voort uit (de fout in) referentenrapport B. Hetzelfde geldt voor de overige overwegingen van de commissie. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de fout in het referentenrapport als afwijzingsgrond heeft gediend.

Het voorgaande betekent dat het LOWI kan instemmen met het oordeel van het Bestuur, dat Belanghebbende op dit punt onzorgvuldig heeft gehandeld, maar dat deze onzorgvuldigheid niet tevens kan worden gekwalificeerd als een schending van de wetenschappelijke integriteit.

Het verzoek, voor zover dit het negeren van onjuistheden in buitenlandse reviews betreft, wordt ongegrond verklaard.

Ten aanzien van de vooringenomenheid bij de (her)beoordeling

Verzoeker heeft aangevoerd dat het op vooringenomenheid wijst dat Belanghebbende onjuiste en negatieve informatie in het beoordelingsproces heeft toegelaten en zelf een mildere score heeft gegeven. Ook heeft Verzoeker gewezen op een opmerking van Belanghebbende in een mail aan een journalist, op de omstandigheid dat Belanghebbende zijn oordeel in tweede instantie niet heeft bijgesteld en op een verklaring van de commissievoorzitter bij de rechtbank.

Voor de goede orde zij eerst herhaald dat het LOWI geen oordeel zal geven over handelingen van andere personen dan Belanghebbende en dat evenmin een oordeel zal worden gegeven over het (verweer in) beroep en hoger beroep. Verder overweegt het LOWI als volgt.

Hetgeen Verzoeker in dit verband naar voren heeft gebracht is vooral speculatief van aard, terwijl voor de stelling dat Belanghebbende vooringenomen was, een feitelijke grondslag is vereist. Die is er in dit geval niet. Verzoeker is er kennelijk van overtuigd dat Belanghebbende er persoonlijk belang bij had om de aanvraag van Verzoeker, gedaan namens een consortium, af te laten wijzen. Waar dit belang concreet uit zou hebben bestaan, is echter niet duidelijk geworden.

Het LOWI kan Verzoeker niet volgen in het standpunt dat vooringenomenheid hieruit blijkt dat Belanghebbende met opzet “vergiftigde informatie” heeft toegelaten in het (her)beoordelingsproces, om vervolgens zelf een mildere score te geven. Ook uit de omstandigheid dat er in het (her)beoordelingsproces fouten zijn gemaakt en slordigheden begaan kan niet worden afgeleid dat Belanghebbende vooringenomenheid jegens Verzoeker koesterde.

Verder blijkt uit de gestelde opmerking van Belanghebbende in een mail aan een derde evenmin dat Belanghebbende vooringenomen was, ook niet omdat de betreffende opmerking door deze derde wordt aangehaald en de mail van Belanghebbende zelf niet is overgelegd. Overigens geeft de opmerking zoals die is weergegeven door de derde inhoudelijk ook geen blijk van vooringenomenheid.

De omstandigheid dat Belanghebbende zijn oordeel in tweede instantie niet heeft aangepast, duidt op zichzelf evenmin op vooringenomenheid. De bezwaarschriftencommissie heeft geoordeeld dat het eerste afwijzingsbesluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid, omdat Verzoeker niet in de gelegenheid is geweest te reageren op de referentenrapporten en omdat bij de beoordeling vijf criteria zijn toegepast, terwijl er in de brochure drie waren genoemd.

Deze formele gebreken zijn bij de herbeoordeling hersteld. Verzoeker heeft de gelegenheid gekregen te reageren op de referentenrapporten en naar aanleiding van de kritiek van Verzoeker op referentenrapport B is dit rapport vervangen. De herbeoordeling heeft plaatsgevonden op basis van de drie selectiecriteria uit de brochure. Bovendien is een commissielid over wiens gedrag Verzoeker zich had beklaagd vervangen. Aan de kritiek op de eerste beoordeling is derhalve tegemoet gekomen. Dat dit niet heeft geleid tot een inhoudelijk andersluidend oordeel is, zoals eerder uiteengezet, geen bijzonderheid in een herbeoordeling na een gegrond verklaard bezwaar.

Tot slot is ook anderszins uit de overgelegde stukken niet gebleken dat Belanghebbende met een bevooroordeelde houding naar de aanvraag heeft gekeken. De door Verzoeker gestelde negatieve vooringenomenheid van Belanghebbende en de mogelijke invloed daarvan op de beoordeling van de subsidieaanvraag door de (her)beoordelingscommissie is niet aannemelijk geworden.

Dat betekent dat het verzoek, voor zover dit de vooringenomenheid bij de (her)beoordeling betreft, ongegrond wordt verklaard.

Ten aanzien van het bewust mis-citeren van het materiaal van Verzoeker door Belanghebbende

Verzoeker heeft in dit verband gesteld dat Belanghebbende een constatering uit de subsidieaanvraag heeft geciteerd als een doelstelling, terwijl deze niet zo was bedoeld.

Ten aanzien van dit onderdeel van de klacht heeft de CWI de citaten van Belanghebbende in zijn observaties vergeleken met de betreffende pagina van de subsidieaanvraag. De CWI heeft geconstateerd dat de citaten van Belanghebbende correct zijn. In het verzoek aan het LOWI heeft Verzoeker herhaald dat Belanghebbende een constatering uit de subsidieaanvraag heeft geciteerd als een doelstelling, terwijl deze niet zo was bedoeld. Verzoeker heeft niet nader onderbouwd of uiteengezet waarom de vergelijking door de CWI niet zou kloppen, of inzichtelijk gemaakt waaruit blijkt dat Belanghebbende de constatering ten onrechte als doelstelling heeft gepresenteerd.

Dat betekent dat het verzoek, voor zover dit het bewust mis-citeren van het materiaal van Verzoeker door Belanghebbende betreft, ongegrond is.

Oordeel en advies van het LOWI

Het LOWI is van oordeel dat het verzoek gegrond is voor zover het is gericht tegen de duur van de afhandeling van de klacht door het Bestuur. Voor het overige is het verzoek ongegrond.
Het LOWI adviseert het Bestuur om het besluit ongewijzigd in stand te laten en de relevante Klachtenregeling(en) aan te passen aan de termijnen zoals die door de Algemene wet bestuursrecht zijn voorgeschreven.

Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter

mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris