Categorieën
Advies

Advies 2013-10

Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit

Advies van …2013 van het LOWI inzake de klacht van … tegen het voorgenomen besluit … van Bestuur …van … 2013.

1. De klacht

Op … 2013 heeft … (hierna te noemen Klaagster) een klacht ingediend bij het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna LOWI). De klacht is onderbouwd in een klachtschrift met daaraan toegevoegd … bijlagen. De klacht is gericht tegen het voorgenomen besluit … van Bestuur van … (hierna het Bestuur) van … 2013.

Het Bestuur sluit zich in dit besluit aan bij het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (hierna CWI) van … 2013 en de aan dit advies toegevoegde … motivering gegrondheid klacht… van … 2013.

De CWI heeft in opdracht van het Bestuur onderzoek verricht naar de klacht van … (hierna te noemen Derde Belanghebbende), ingediend op … 2013, naar aanleiding van een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door Klaagster, die als co-auteur verantwoordelijk wordt gesteld voor een door Derde Belanghebbende betwiste wijze van rapporteren van een wetenschappelijk onderzoek in het … (…). In de klacht van Derde Belanghebbende wordt deze betwiste wijze van rapporteren opgevat als “een indruk van wetenschapsfraude”. In het voorgenomen besluit van het Bestuur geeft het Bestuur te kennen voornemens te zijn om de klacht van de Derde Belanghebbende gegrond te verklaren.

De klacht van Klaagster tegen het voorgenomen besluit richt zich zowel tegen deze voorgenomen gegrondverklaring van de klacht van … 2013 van Derde Belanghebbende, alsook tegen de aan dit besluit ten grondslag liggende advies van de CWI, alsmede tegen enkele met name genoemde onzorgvuldigheden in de door de CWI gevolgde procedure bij de behandeling van de klacht van Derde Belanghebbende.

Zo is de CWI in haar advies, naar de mening van Klaagster, onder meer niet ingegaan op de door Klaagster gesignaleerde onzorgvuldigheden in de Concept-rapportage van het onderzoek, is haar recht op hoor en wederhoor herhaaldelijk geschonden, zijn de motiveringen en conclusies van de rapportage van de CWI vaag en voor meer dan één uitleg vatbaar, en adviseert de CWI tot het overgaan van een sanctie die niet vermeld staat in de “……”, zodat het haar onduidelijk is wat de arbeidsrechtelijke en juridische consequenties zijn van een dergelijke sanctie.

Inhoudelijk richt de klacht van Klaagster zich tegen het oordeel van de CWI, die enerzijds concludeert dat de betwiste handelwijze “verwijtbaar onzorgvuldig” genoemd moet worden, maar anderzijds niet expliciet aangeeft op welke wijze en op basis van welk artikel de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004 zodanig wordt geschonden, dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit. Zowel de verwijtbaarheid van haar handelen als de schending van wetenschappelijke integriteit wordt door Klaagster betwist.

Daarnaast richt de inhoudelijke klacht zich onder meer nog op het feit dat de CWI geen rekening heeft gehouden met de door haar genoemde omstandigheden als …auteur en de door haar gestelde redenen waarom de redactie van … geen … verantwoording van de gerapporteerde onderzoekresultaten heeft opgenomen.

Klaagster verzoekt het LOWI een oordeel te geven over de zorgvuldigheid van de afhandeling van de klacht door de CWI van … en over de inhoudelijke afhandeling door CWI, zoals die wordt overgenomen in het voorgenomen besluit van het Bestuur.

2. De procedure

De klacht van Klaagster van … 2013 tegen het voorgenomen besluit van het Bestuur van … 2013 is conform het thans geldende Reglement LOWI tijdig ingediend en voldoet ook voor het overige aan de eisen om in aanmerking te komen voor behandeling door het LOWI. Het LOWI heeft bij brief van … 2013 Klaagster en Bestuur dienovereenkomstig geïnformeerd. Het Bestuur heeft op … 2013 een verweerschrift aan het LOWI gezonden, met … bijlagen. Klaagster heeft hierop gereageerd bij de hoorzitting van … 2013, na voorafgaand bij schriftelijk verzoek van … 2013 bij e-mail van … 2013 geïnformeerd te zijn over het verloop van de procedure bij het LOWI.

De Derde Belanghebbende heeft zich zelfstandig met een klacht tot het LOWI gericht, in die zin dat hij klaagde over het feit dat aan hem niet alle stukken over de behandeling van de klacht door … waren opgestuurd. Om een aparte en separate klachtprocedure te vermijden heeft het LOWI Derde Belanghebbende gevraagd zich als zodanig te voegen in de huidige klachtprocedure, waardoor hij tevens de hem ontbrekende stukken zou ontvangen.

Hij heeft deze suggestie overgenomen en de mogelijkheid om commentaar te leveren op het klachtschrift van Klaagster benut per email van … 2013 en per brief van … 2013. Hij herhaalt hierin zijn oorspronkelijke klacht jegens Klaagster, vindt het daarnaast onterecht dat hem inzage in enkele stukken van de CWI-procedure zijn onthouden, en benadrukt dat geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen wetenschappelijke publicaties in … en in “….

Nadat alle stukken over en weer zijn uitgewisseld heeft op … 2013 een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren: Klaagster, bijgestaan door raadsvrouw Mr. … en door …; het Bestuur, vertegenwoordigd door … en de secretaris van de CWI, …; … als oorspronkelijke Klaagster en in deze procedure Derde Belanghebbende.

Van de zijde van het LOWI waren aanwezig prof. mr. E.H. Hondius, prof. dr. J. Hartog, prof. dr. J. van der Meer, prof. dr. J. Reedijk, prof. dr. mr. C.J.M. Schuyt, voorzitter, bijgestaan door de secretaris van het LOWI mw. Mr. E.G. van Arkel en mw C. Smith, notuliste. De raadsvrouw … van Klaagster bracht ter toelichting op de klacht van Klaagster een pleitnota in en Derde Belanghebbende overhandigde de schriftelijke weergave van zijn toelichting op zijn standpunt ten aanzien van de klacht van Klaagster.
Een verslag van de hoorzitting is aan partijen toegestuurd met het verzoek dit verslag te controleren op feitelijke onjuistheden.

3. Standpunten van Partijen

3.1. Standpunt van Klaagster

3.1.1

Klaagster stelt in haar klachtschrift dat de betwiste handelwijze in de publicatie in … (…) kan worden verklaard uit een andere wijze van … van het verband tussen de onderzochte variabelen, namelijk … in plaats van …, en dat de wijze van … onderwerp kan zijn van een wetenschappelijke discussie en niet zozeer van een discussie over schending van wetenschappelijke integriteit. Zij verwijst hierbij naar de uitgebreide inhoudelijke beschouwing van … naar aanleiding van een observatie over de publicatie in … (…) van ….

De keuze voor … of … is afhankelijk van de gestelde hypothese en kan niet dwingend worden voorgeschreven. Bovendien laat de Nederlandse Code Wetenschapsbeoefening onder de beginselen ‘zorgvuldigheid’ en ‘betrouwbaarheid’ een zekere vrijheid toe om, onder omstandigheden, van de daar beschreven norm die berust op best practices af te wijken. Het niet uitgebreid beschrijven van … en het niet-vermelden van alle niet-significante verbanden is te rechtvaardigen op grond van lengte-beperkingen, die de redactie van … aan de auteurs oplegde; de onderliggende …. klopte en de beschrijving ervan in een wetenschappelijk …tijdschrift… werd ter hand gesteld aan de redactie van ….

Klaagster voegt hier vervolgens aan toe dat de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004 gewenst gedrag beschrijft (cursivering van Klaagster) en in die zin complementair is aan universitaire regelingen die zijn opgesteld om de handelwijze bij ongewenst gedrag te beschrijven. De CWI heeft, naar de mening van Klaagster, nagelaten aan te geven waarom en wanneer “verwijtbare onzorgvuldigheid” expliciet leidt tot schending van wetenschappelijke integriteit. De CWI heeft niet aangegeven welke artikelen van de Klachtenregeling …hierbij van toepassing zijn.

Klaagster stelt vervolgens dat de CWI geen rekening heeft gehouden met het feit dat Klaagster als … auteur in eerdere instantie heeft aangedrongen op “meer …” en dat de uiteindelijke versie van de publicatie in … is vastgesteld door de … auteur. Zij heeft zelf de drukproeven niet ingezien. Zij vraagt zich af wat hier nu “onzorgvuldig” aan is.

Ten slotte klaagt Klaagster over het feit dat in de CWI-rapportage wordt gesuggereerd dat zij niet-significante verbanden heeft weggelaten vanwege “ongewenste uitkomsten” en niet, zoals Klaagster zelf stelt, vanwege het feit dat het in haar vakgebied niet gebruikelijk is om niet-significante verbanden in publicaties te vermelden. Door deze suggesties, aldus Klaagster, voegt de CWI zelf zonder bewijs een beschuldiging toe aan de klacht, waardoor het vertrouwen van Klaagster in de “onpartijdigheid en professionaliteit” van deze integriteitscommissie wordt ondermijnd.

3.1.2

Klaagster heeft ernstige bezwaren gemaakt tegen de door de CWI gevolgde procedure, die zijn uiteengezet in haar “Reactie op Concept-Rapportage” (van … 2013) over de tegen haar ingebrachte klacht. De CWI heeft haar commentaar en opmerkingen, aanvullingen en argumenten in deze reactie op de Concept-rapportage genegeerd, waardoor bij het Bestuur een vertekend beeld van deze zaak is ontstaan.

Klaagster is ook geen gelegenheid geboden om inhoudelijk te reageren op de tweede, verbeterde en definitieve versie van de Rapportage, zodat hierdoor haar recht op hoor en wederhoor is onthouden. Deze en andere onzorgvuldigheden in de procedure hebben haar integriteit, reputatie en carrière aangetast.

Voorts klaagt Klaagster over het vage en voor meer dan één uitleg vatbare taalgebruik in de definitieve rapportage van de CWI, dat “zonder verdere motivering” door het Bestuur is overgenomen. Hierbij citeert Klaagster de definitieve rapportage als volgt: “… de commissie (wil) niet spreken van een ernstige inbreuk op de wetenschappelijke integriteit. Vandaar de keuze voor de kwalificatie “wetenschappelijke onzorgvuldigheid”.

Indien geen sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit dient, naar de mening van Klaagster, de klacht ongegrond verklaard te worden. Nu de CWI de klacht “gefundeerd” noemt en niet aangeeft of de oorspronkelijke klacht van … 2013 gegrond dan wel ongegrond is en niet aangeeft welke gedragingen precies een schending van wetenschappelijk integriteit hebben opgeleverd, is de redenering en conclusie van de CWI onduidelijk. Dit heeft tot grote onzekerheid bij Klaagster geleid, zowel wat betreft de gegrondheid van de klacht als van de eventueel door het Bestuur op te leggen sanctie.

3.1.3

Ter zitting heeft Klaagster haar bezwaren tegen de gevolgde procedure verder toegelicht. Samenvattend komen die bezwaren neer op: a) het niet koppelen van betwiste gedragingen aan bepalingen in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening; b) het niet beproeven of een bemiddeling de klacht in der minne had kunnen beslechten; c) slordigheid in procedure en verslaglegging en het ontbreken van enig advies van werkgever of leidinggevende in deze voor Klaagster onbekende procedure; d) selectief ingaan op het verweer van Klaagster en e) door de klacht reeds als schuldig worden aangewezen, voordat een bewijs van schuld is geleverd.

3.2 Standpunt van het Bestuur

3.2.1

In het verweerschrift van … 2013 stelt het Bestuur zich ten aanzien van de opmerkingen van Klaagster over het negeren van haar commentaar op de Concept-Rapportage van de CWI op het standpunt dat de klachtenregeling van … – anders dan de modelregeling van de VSNU – aan Klaagster de mogelijkheid biedt om commentaar te leveren op een concept-rapport. Dit rapport is, naar de mening van het Bestuur, daadwerkelijk en op belangrijke punten, na het commentaar van Klaagster, uitgebreid en aangepast.

Daarna is door het Bestuur aan de CWI nog gevraagd om een uitbreiding van de motivering van het uitgebrachte advies. Rapportage, advies en uitbreiding van de motivering vormden voor het Bestuur voldoende informatie om er zijn voorgenomen besluit op te baseren. De opmerkingen van Klaagster bij de definitieve CWI- rapportage zijn als bijlage bij die rapportage gevoegd, zodat het Bestuur kennis heeft kunnen nemen van de door haar opgemerkte punten.

De oordeelsvorming van het Bestuur is derhalve, naar zijn mening, niet op onjuiste informatie gebaseerd geweest. Hoewel het CWI-rapport, naar de mening van het Bestuur, beter het woord ‘gegrond’ in plaats van ‘gefundeerd’ had kunnen gebruiken, heeft deze laatste uitdrukking niet tot onduidelijkheid bij het Bestuur geleid.

3.2.2

In zijn verweerschrift merkt het Bestuur over de inhoudelijke afhandeling van de klacht het volgende op:

a) de … … van verbanden wordt niet bestempeld als inbreuk op wetenschappelijke integriteit; deze “afwijkende vorm van …” had vermeld en nader toegelicht moeten worden;

b) het Bestuur kan zich niet vinden in de summiere beschrijving van …. en in het niet-vermelden van alle niet-significante verbanden, juist voor een publicatie in een vakblad, waarvan de maatschappelijke impact groot kan zijn. … vereist van … wetenschappers zorgvuldige en betrouwbare publicaties van de uitkomsten van onderzoek en de wetenschappers worden geacht zich te houden aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. “Het Bestuur acht de begane overtreding van deze gedragscode dermate ernstig dat deze kan worden aangemerkt als een schending van wetenschappelijke integriteit” (zie: verweerschrift, onder …., laatste zin);

c) het Bestuur vindt geen aanleiding om aan te nemen dat de verwijzing naar de regels gesteld in bovengenoemde Gedragscode niet voldoet;

d) de status van … auteur maakt de verantwoordelijkheid voor de publicatie niet minder;

3.2.3

Ter zitting heeft het Bestuur bevestigd dat het gemeend heeft het advies van het CWI te moeten volgen en dat bij de beoordeling van de klacht geen onderscheid gemaakt wordt tussen … en … auteur noch tussen vakblad en wetenschappelijk tijdschrift. Het Bestuur benadrukt de samenhang van de verschillende tekortkomingen in de verantwoording van …..

Wel stelt het Bestuur dat het voor het Bestuur de eerste keer is dat een integriteitskwestie ter advisering aan het LOWI wordt voorgelegd en dat het Bestuur dan ook nieuwsgierig is naar de toets door het LOWI. Het gaat om een principe-zaak met als hoofdvraag, waar de grens wordt gelegd tussen verwijtbaar gedrag en schending van wetenschappelijke integriteit. “Het Bestuur heeft zich laten leiden door zijn CWI, die daar bij Klaagster toch verwijtbaar gedrag inziet”.

3.3 Het standpunt van Derde Belanghebbende

De Derde Belanghebbende herhaalt ter zitting hetgeen hij in zijn verweerschrift van… 2013 heeft geschreven. Daarnaast benadrukt hij nogmaals dat de conclusies in het artikel in …niet stroken met de conclusie van de aan deze publicatie ten grondslag liggende … van … en dat niettemin in andere publicaties toch wordt beschreven en geconcludeerd dat er een … relatie is tussen … en ….

Daar komt bij dat van deze, naar zijn mening, onjuiste conclusie gebruikt is gemaakt bij het … (…) en dat … eveneens op deze onjuiste conclusies worden gebaseerd. Zijn vertrouwen in de wetenschap wordt hierdoor ten zeerste ondermijnd.

Ten slotte is hij van mening dat het … – dat hij niet kent en door Klaagster in deze procedure is ingebracht – niet door het LOWI kan worden gebruikt: … staat buiten deze procedure.

4. Overwegingen van het LOWI

Het LOWI is een adviesorgaan dat is opgericht op initiatief van het KNAW, NWO en VSNU.

4.1 Algemene opmerkingen

Het LOWI adviseert de bij het LOWI aangesloten instellingen (KNAW, NWO, VSNU en Stichting Sanquin) over door de besturen van voornoemde instellingen genomen (voorlopig) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijke) klacht hierover bij het LOWI.

Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit op – doch niet uitsluitend – de normen van wetenschappelijke integriteit die primair zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004 herzien in 2012 (VSNU).

Hiernaast laat het LOWI zich ook leiden door de Notitie Wetenschappelijke Integriteit 2001 (KNAW, NWO, VSNU) en de Notitie Wetenschappelijk Onderzoek: dilemma’s en verleidingen, 2005 tweede druk (KNAW) dat een uitwerking is van de Notitie Wetenschappelijke Integriteit van 2001, alsook door internationale normen vastgelegd in Best Practices for Ensuring Scientific Integrity and Preventing Misconduct 2007 (OECD), The European Code of Conduct for Research Integrity 2010 (ESF, ALLEA) en The Singapore Statement on Research Integrity 2010.

Het gaat hier niet om nieuwe maar om bekende en reeds lang voor codificatie bestaande normen van wetenschapsbeoefening waaraan werd – en wordt – afgemeten wanneer en onder welke omstandigheden sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit. Het uitgangspunt bij de beoordeling van schending van wetenschappelijke integriteit voor het LOWI is in beginsel de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004/2012 (hierna ook Gedragscode).

Schending van deze (inter)nationale normen leidt niet per definitie tot een schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat dit resulteert in schending van wetenschappelijke integriteit.

Bij de vraag of sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit kan het LOWI gewicht toekennen aan deskundigenoordelen. Het LOWI is echter niet gebonden aan deze oordelen. Ook niet wanneer de deskundigen zich uitspreken over schending van wetenschappelijke integriteit. Uitsluitend het LOWI is bevoegd te oordelen over klachten aangaande de procedure en de inhoud van vermoede schendingen van wetenschappelijke integriteit.

Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over civielrechtelijke kwesties noch wetenschappelijke controversen. Bij schending van wetenschappelijke integriteit is het derhalve van belang onderscheid te maken tussen schending van wetenschappelijke integriteit enerzijds, en bekritiseerbare of slechte wetenschap anderzijds. Bij kritiseerbare en slechte wetenschap is veelal sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel.

Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum van wetenschappelijke tijdschriften, bij voorkeur in het tijdschrift waarin het bekritiseerde artikel is verschenen. Het LOWI is noch uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.

4.2 Overwegingen van het LOWI ten aanzien van de klacht

  1. Bij de beoordeling van de klacht gaat het LOWI van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten en gegevens uit:
  2. In het betwiste artikel, gepubliceerd in het vakblad … (…), waarbij Klaagster als …auteur optrad, wordt niet verwezen naar het onderzoek …. van…… en de … van ……, dat ten grondslag ligt aan het artikel; …;
  3. In het betwiste artikel wordt een andere conclusie getrokken ten aanzien van het verband tussen … en … dan in de … van ..: in het artikel wordt … de conclusie getrokken dat er een verband is tussen … en … (…); in de … van… … wordt geen significant verband tussen deze … variabelen aangetroffen;
  4. De verklaring die voor deze, onder 2 genoemde, discrepantie te geven valt, namelijk de … versus … van het verband, wordt niet vermeld in het betwiste artikel;
  5. Evenmin worden … verbanden tussen de onderzochte variabelen en …, die ook bij …, niet significant bleken te zijn, vermeld, terwijl deze verbanden in de … van… … als niet significant werden aangemerkt (…);
  6. In een later te verschijnen artikel in het … wetenschappelijke tijdschrift … wordt uitgebreider ingegaan op de … verbanden en de wijze van …; de gegevens van dit wetenschappelijke artikel worden op zijn verzoek wel ter hand gesteld aan … van …, maar in het betwiste artikel wordt geen verwijzing opgenomen naar de uitgebreidere verslaglegging van het onderzoek noch wordt ruimte geboden voor een verantwoording van de … toetsing.

Ter zitting is door het LOWI bovendien nog naar voren gebracht dat de volgorde van publicatie, namelijk eerst in een vakblad en pas daarna in een wetenschappelijk … tijdschrift niet alleen ongelukkig is geweest, maar ook niet in overeenstemming is met de in veel … tijdschriften gebruikelijke richtlijn, opgesteld door …, voor de volgorde van publicatie: eerst nadat de resultaten van onderzoek in een wetenschappelijk tijdschrift zijn gepubliceerd, kunnen deze resultaten, met verwijzing naar de wetenschappelijke publicatie, in andere media, waaronder vakbladen, gepubliceerd en verspreid worden. Klaagster beaamde ter zitting dat het achteraf gezien verstandiger zou zijn geweest wanneer zij deze gedragslijn had aangehouden.

Nu dat niet gebeurd is, dient de vraag beantwoord te worden hoe de door Klaagster gevolgde handelwijze ten aanzien van het … artikel dient te worden gekwalificeerd. Het LOWI gaat bij de beantwoording van deze inhoudelijke vraag eerst in op het beoordelingskader, de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004 (paragraaf 4.3), daarna gaat het LOWI in op de oorspronkelijke klacht, aangebracht door Derde Belanghebbende, en op de kwalificatie van de handelwijze van Klaagster, op het advies van de CWI en het voorgenomen besluit van het Bestuur (paragraaf 4.4). In een aparte paragraaf zal het LOWI ingaan op de door Klaagster geuite bezwaren tegen de procedurele afhandeling van de klacht door de CWI (paragraaf 4.5).

4.3 Het beoordelingskader van de Klacht

De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004 bevat twee beginselen, die relevant zijn voor de beoordeling van de handelwijze van Klaagster, namelijk het beginsel van zorgvuldigheid en het beginsel van betrouwbaarheid. Beide beginselen worden nader gespecificeerd in uitwerkingen die een norm stellen voor het gedrag van onderzoek(st)ers. Het beginsel van zorgvuldigheid wordt onder andere uitgewerkt in I.1:

“Zorgvuldigheid blijkt uit precisie en nuance bij het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs en het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en het publiceren van de resultaten daarvan.”

Het beginsel van betrouwbaarheid wordt onder andere uitgewerkt in II.1:

“Het selectief weglaten van onderzoekresultaten wordt gemeld en beargumenteerd. De gegevens zijn daadwerkelijk verzameld. De gebruikte …. methoden zijn toepasbaar op de verkregen data.”

Het niet voldoen aan de hier geformuleerde normen houdt niet zonder meer in dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit. In de Preambule van de Code wordt onder punt 6 vermeld dat de Code “gewenst gedrag beschrijft, complementair aan de regelingen die Universiteiten en het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) hebben opgesteld over de handelwijze bij ongewenst gedrag” (cursivering in de Code).

Ongewenste gedragingen (the don’t’s) zijn gelijk te stellen met schendingen van wetenschappelijke integriteit, zoals bijvoorbeeld het fabuleren of fabriceren van onderzoekgegevens en het plegen van plagiaat (tezamen de befaamde FFP). Ook het manipuleren met onderzoekgegevens valt hier onder, waarbij opzettelijkheid van dit gedrag geïmpliceerd is. Deze misdragingen zijn te beschouwen als wetenschapsfraude (scientific misconduct).

Genuanceerder ligt dit bij het niet voldoen aan alle eisen en voorschriften van gewenst wetenschappelijk gedrag. Dit heeft te maken enerzijds met het feit dat de Code de best practices beschrijft, waarvan onder omstandigheden kan en mag worden afgeweken, anderzijds met het feit dat sommige tekortkomingen in onderzoek en publicaties over onderzoek een gevolg kunnen zijn van eenvoudige fouten en menselijke vergissingen, van te kort schietende methodologische kennis en ervaring, van redeneerfouten of van slordigheden en haastwerk, zonder dat daarbij aanwijsbare opzet in het spel is (mistakes).

Tussen het wetenschappelijk wangedrag en slordige fouten (bijvoorbeeld foutieve referenties in voetnoten) ligt een grijze zone, die per geval dient te worden bezien en ingevuld. Wanneer wordt de optelsom van fouten en slordigheden zo groot, dat van grove onzorgvuldigheid gesproken kan worden? Wanneer zijn fouten zo klein dat de geconstateerde onzorgvuldigheid geen ernstige misleiding te weeg brengt en gemakkelijk kan worden hersteld, zoals bijvoorbeeld bij een verkeerde paginaverwijzing?

Van belang hierbij is dat het niet of niet volledig voldoen aan de door de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening gewenst wetenschappelijk gedrag, niet automatisch gelijk gesteld kan worden met schendingen van wetenschappelijke integriteit. Telkens moet van geval tot geval worden bezien welke gedragingen worden betwist, welke gedragsbepalingen niet zijn nageleefd, en welke mate van opzet, schuld en verantwoordelijkheid hierbij bewijsbaar kan worden vastgesteld.

Het LOWI heeft in de afgelopen periode per geval jurisprudentie ontwikkeld om dergelijke grijze zone-gevallen afzonderlijk en in vergelijking met elkaar te beoordelen (zie LOWI-website, voor het geanonimiseerde LOWI- advies van 2011-1, waarbij sprake was van evidente fouten in een tabel en van onvoldoende toezicht op het tot stand komen van deze tabel). Ditzelfde beoordelingskader hanteert het LOWI thans bij de beoordeling van de handelwijze van Klaagster.

4.4 De oorspronkelijke klacht en de kwalificatie van de handelwijze van Klaagster

4.4.1 De oorspronkelijke klacht

De door Derde Belanghebbende op … 2013 jegens Klaagster ingebrachte klacht betrof een vermoeden van “schending van wetenschappelijke integriteit” op grond van het beweerdelijk verzwijgen van resultaten van onderzoek en andere gegevens, waardoor de indruk van “wetenschapsfraude” bij de indiener van de klacht was ontstaan. Aldus geformuleerd bevatte deze klacht een zware beschuldiging. Het begrip wetenschapsfraude omvat in elk geval opzettelijkheid en het bewust manipuleren en/of fabriceren van onderzoekgegevens.

In het onderzoek dat de CWI vervolgens heeft opgesteld kwam naar voren dat het vooral ging om het niet vermelden in een publicatie van … en van … verbanden in dit onderzoek, dat diende als grondslag voor het artikel in …. Er waren in het geheel geen aanwijzingen voor het fabriceren of manipuleren van oorspronkelijke onderzoekgegevens noch voor opzet bij het niet vermelden van bepaalde onderzoekresultaten. De afwezigheid van dergelijke aanwijzingen had voor de CWI aanleiding kunnen en – naar het oordeel van het LOWI – moeten zijn om de kwalificatie van de oorspronkelijke klacht nader te analyseren, te kwalificeren en te nuanceren.

In de gehouden hoorzitting had de CWI kunnen vaststellen dat de bewoordingen van de indiener van de klacht een te zware kwalificatie bevatte voor de betwiste handelwijze en hem kunnen vragen of de aanklacht, zoals die toen luidde, kon worden herzien of ingetrokken, ten behoeve van een realistischer kwalificatie, zoals bijvoorbeeld onzorgvuldigheid of het niet vermelden van bepaalde onderzoekresultaten.

Nu dit niet gebeurd is en de CWI in de concept-rapportage en in de definitieve rapportage adviseert de klacht gegrond te verklaren, echter zonder daarbij eerst een nadere kwalificatie aan te brengen van de oorspronkelijke klacht, wordt de indruk gewekt, ten minste bij Klaagster, dat de oorspronkelijke klacht, wetenschapsfraude en schending van wetenschappelijke integriteit, gehandhaafd blijft en gegrond verklaard wordt.

Deze gegrondverklaring komt echter in tegenspraak met de bewoordingen van het CWI rapport zelf, dat eerst … als conclusie formuleert:
“De commissie neemt deze zware kwalificatie (i.e. wetenschapsfraude) uitdrukkelijk niet over. Omdat het hier voor zover bekend slechts om een incident gaat, wil de commissie ook niet spreken van een ernstige inbreuk op de wetenschappelijke integriteit. Vandaar de keuze voor de kwalificatie ‘wetenschappelijke onzorgvuldigheid” (CWI, definitieve rapportage, …Conclusie).

In haar conclusie diskwalificeert de CWI de zware klacht van wetenschapsfraude, maar zij adviseert het Bestuur niettemin de klacht gegrond te verklaren. Indien naar het oordeel van de CWI wetenschapsfraude niet aan de orde is en er evenmin, naar haar oordeel, sprake is van een ernstige inbreuk op wetenschappelijke integriteit, zou de conclusie dienen te zijn dat de klacht, zoals die luidde, ongegrond is. Daarna zou nader onderzocht dienen te worden of mogelijkerwijs anderszins sprake is geweest van wetenschappelijk handelen, dat in strijd is met de onder de beginselen zorgvuldigheid en betrouwbaarheid van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening vermelde normstelling van goed wetenschappelijk onderzoek.

De CWI heeft in feite deze zorgvuldigheidsnorm wel degelijk onderzocht en toegepast, maar hierbij kennelijk niet beseft dat de oorspronkelijke klacht veel zwaardere kwalificaties bevatte en derhalve eerst een zelfstandige – in casu negatieve – beoordeling behoefde, alvorens een minder zware kwalificatie van de handelwijze van Klaagster aan de orde kon worden gesteld. Het was in de procedure en is thans nog steeds in het belang van Klaagster dat over deze zware kwalificaties en beschuldigingen geen misverstanden mogelijk zijn of blijven bestaan.

4.4.2 Conclusie

De hier gesignaleerde tegenstrijdigheid tussen de uiteindelijke conclusie van de CWI-rapportage en het advies om de klacht gegrond te verklaren heeft consequenties.

Allereerst voor de klacht van Klaagster over de onduidelijkheid in het oordeel en advies van de definitieve CWI-rapportage. Klaagster stelt (…klaagschrift…) dat “indien er geen sprake is van een schending van de wetenschappelijke integriteit, dan is de klacht volgens de definitie van de Klachtenregeling van … per definitie ongegrond”. Deze klacht van Klaagster slaagt.

Ook het LOWI is van oordeel dat er in het dossier noch ter zitting aanwijzingen naar voren zijn gekomen, dat sprake is van fabricatie van of manipulatie met onderzoekgegevens. Er is, ook naar het oordeel van het LOWI, geen sprake van enig bewijs van wetenschapsfraude. Het LOWI bevestigt het eerste deel van het oordeel van de CWI, namelijk dat geen sprake is van wetenschapsfraude, maar is tegelijkertijd van oordeel dat een dergelijk oordeel dient te leiden tot een ongegrondverklaring van de oorspronkelijke klacht.

De klacht van Klaagster dat de CWI-rapportage onduidelijk is en ten onrechte leidt tot een advies om de oorspronkelijke klacht gegrond te verklaren (of in de eigen bewoordingen van de CWI tot ‘gefundeerd’, hetgeen semantisch geen verschil maakt) is derhalve terecht naar voren gebracht en wordt door het LOWI gegrond verklaard.

Vervolgens heeft de gesignaleerde tegenstrijdigheid in het CWI-rapportage consequenties voor het voorgenomen besluit van het Bestuur. Immers in dit voorgenomen besluit wordt enerzijds gesteld dat het Bestuur het advies van de CWI zal overnemen en anderzijds dat het voornemens is de klacht gegrond te verklaren. Bovendien schreef het Bestuur in zijn verweerschrift van … (…): “Het Bestuur acht de begane overtreding van deze gedragscode dermate ernstig dat deze kan worden aangemerkt als een schending van de wetenschappelijke integriteit”. In de definitieve CWI-rapportage wordt echter gesteld dat de commissie “ook niet wil spreken van een ernstige inbreuk op wetenschappelijke integriteit”. Beide oordelen komen, aldus gezien, met elkaar in tegenspraak.

Het advies overnemen betekent dat het CWI-oordeel, dat geen sprake is van wetenschapsfraude noch van een ernstige inbreuk op wetenschappelijke integriteit, gevolgd wordt. Indien dit advies wordt gevolgd, zal eveneens de oorspronkelijke klacht eerst ongegrond dienen te worden verklaard.

Vervolgens dient door het Bestuur te worden overwogen en beslist in hoeverre de handelwijze van Klaagster anderszins in strijd is geweest met bepalingen van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Het LOWI dient zich in zijn advies aan het Bestuur eveneens uit te spreken over deze laatstgenoemde beoordeling van de vereiste zorgvuldigheid en betrouwbaarheid bij de publicatie van onderzoeksresultaten.

4.4.3 De kwalificatie van de handelwijze van Klaagster

Uitgaande van de hierboven, in paragraaf 4.2, niet door partijen betwiste feiten en omstandigheden dient het LOWI nu te oordelen over de vraag in hoeverre de handelwijze van Klaagster in strijd is geweest met de zorgvuldigheids- en betrouwbaarheidsnormen uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004 en in hoeverre een mogelijke schending van bepalingen van deze Code wel of niet te kwalificeren valt als schending van wetenschappelijke integriteit, op andere gronden dan wetenschapsfraude.

De inhoudelijke klacht van Klaagster bij het LOWI betreft het oordeel van de CWI, dat sprake is van “wetenschappelijke onzorgvuldigheid” (in de definitieve CWI-rapportage,…) en “verwijtbare onzorgvuldigheid”(in: “Uitbreiding motivering gegrondheid klacht”, …). Naar de mening van Klaagster (zie klaagschrift …) is haar handelwijze niet te kenschetsen als onzorgvuldig en dient de vraag of … verbanden … dan wel … dient te worden in een wetenschappelijke discussie aan de orde te worden gesteld, en niet in een procedure over schending van wetenschappelijke integriteit.

Daarnaast was de niet uitgebreide beschrijving van … in het artikel in … te verdedigen op basis van lengte-beperkingen (opgelegd door de redactie) en vanwege het feit dat de onderliggende … klopte. Voorts klaagt Klaagster over het feit dat de CWI-rapportage voorbij gegaan is aan haar argument dat zij als… auteur aangedrongen heeft op “meer …”, maar dat de … auteur daar geen gehoor aan gegeven heeft, hetgeen aan Klaagster niet te verwijten valt.

Ten slotte klaagt Klaagster (zie klachtschrift …) over de ongefundeerde beschuldiging van de CWI dat “door het weglaten van ongewenste uitkomsten, een hardheid van de uitkomsten wordt gesuggereerd, die niet gerechtvaardigd wordt”. Klaagster is van mening dat voor deze suggestie geen enkel bewijs door de CWI naar voren is gebracht.

Het LOWI komt naar aanleiding van deze reeks klachten en op basis van de niet betwiste feiten en omstandigheden tot de volgende overwegingen.

a) Op zich zelf is het juist dat de vraag of dan wel …wetenschappelijk van aard is en derhalve in een wetenschappelijke discussie thuis hoort. Kritiek op de wijze van … kan in hetzelfde tijdschrift als waarin het betwiste artikel werd gepubliceerd geuit worden, bijvoorbeeld in een ingezonden brief. Dat had in dit geval ook kunnen gebeuren. Maar het verwijt dat de CWI en het Bestuur in zijn verweerschrift aan Klaagster maken is niet de wijze van …, maar het niet vermelden dat in de … van …… en in het betwiste artikel op verschillende wijze …, met uiteenlopende uitkomsten, die eveneens niet zijn vermeld.

Naar het oordeel van het LOWI had zowel een verwijzing naar de … van … alsook de vermelding van de … wijzen … met uiteenlopende uitkomsten in het artikel vermeld dienen te worden, op grond van de vereiste zorgvuldigheid, waaronder volledigheid van informatie over het aan het artikel ten grondslag liggende onderzoek, en van de vereiste betrouwbaarheid. Deze eis geldt evenzeer voor een publicatie in een vaktijdschrift als in een wetenschappelijk tijdschrift.

b) Het niet vermelden van niet-significante verbanden komt als bad practice weliswaar in verschillende vakgebieden regelmatig voor, maar in dit geval was de noodzaak en de relevantie om deze niet-significante relaties te noemen aanwezig, vanwege het feit dat in de … van … onderzochte verbanden tussen … en … als niet-significant (bij …) waren gerapporteerd, terwijl in het artikel slechts melding wordt gemaakt van … significante relatie tussen … en … (bij …). Het betrof hier bovendien de … conclusie … van het betwiste artikel, die nu opvallend verschilde van de … conclusie uit de … van … en het aan het artikel ten grondslag gelegde onderzoek … van…….

c) Nu Klaagster aan het LOWI verzocht heeft om een inhoudelijk oordeel te geven over de klacht voegt het LOWI hier nog het volgende aan toe.

In het artikel in … staat als relevante conclusie (…): “… hangt significant samen met …”. Deze uitspraak is onjuist. …is dit een verwijtbare slordigheid.

d) Het LOWI volgt Klaagster op dit punt in zoverre, dat door de CWI onvoldoende bewijs is aangevoerd, dat het niet vermelden van de niet-significante relaties opzettelijk is geschied om slechts gewenste resultaten te presenteren en niet-gewenste resultaten achter te houden. Het door Klaagster aangegeven argument dat het in haar vakgebied “niet gebruikelijk is” om niet-significante verbanden te vermelden (de … bij het rapporteren van wetenschappelijk onderzoek) komt het LOWI voldoende geloofwaardig voor.

Echter in relatie tot het onderliggende onderzoek … van … waarin de onderzochte verbanden tussen … en … als niet-significant waren bestempeld, had van deze slechte gewoonte (bad practice), naar het oordeel van LOWI afgeweken kunnen en moeten worden, wederom op grond van zorgvuldigheid, volledigheid van informatie en betrouwbaarheid in de presentatie van relevante uitkomsten.

e) Moeilijkheden als hierboven geschetst hadden naar het oordeel van het LOWI gemakkelijk kunnen worden vermeden, indien de in het vakgebied van Klaagster gebruikelijke volgorde van publicatie (eerst in een wetenschappelijk tijdschrift, daarna pas in vakbladen en andere media) was gevolgd. Er is door Klaagster geen overtuigend argument aangedragen waarom deze gedragslijn in dit geval niet is gevolgd.

f) Het feit dat Klaagster … auteur was en geen invloed meer kon uitoefenen op de eindversie van het betwiste artikel, waar Klaagster uitgebreider in had willen gaan op de … verantwoording, doet aan haar uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het betwiste artikel, naar het oordeel van het LOWI, niet af: alle co-auteurs dragen in beginsel dezelfde verantwoordelijkheid voor de door hen gezamenlijk gepubliceerde artikelen. Er is niet gebleken dat in dit geval van deze algemene regel dient te worden afgeweken.

4.4.4 Conclusie

Op grond van deze overwegingen volgt het LOWI het standpunt van het Bestuur dat ter zitting naar voren bracht dat al deze feiten en omstandigheden tezamen genomen en in hun onderlinge samenhang bezien als onzorgvuldig handelen moet worden gekwalificeerd: én het niet verwijzen naar de … van …, én het niet vermelden van de verschillende wijzen …, én het niet vermelden van de uiteenlopende uitkomsten …, én het niet vermelden van relevante niet-significante verbanden bij de …conclusie van het betwiste artikel, maken bij elkaar dat van onzorgvuldigheid bij het presenteren van wetenschappelijk onderzoek kan worden gesproken.

Deze onzorgvuldigheid beoordeelt het LOWI als verwijtbaar, omdat elke hierboven genoemde tekortkoming op zichzelf gemakkelijk had kunnen worden vermeden. Het melding maken van het aan een artikel ten grondslag onderzoek… is een standaardverplichting, een must, in wetenschappelijk onderzoek vanwege de vereiste transparantie en betrouwbaarheid en voor de mogelijkheid tot controle.

Het vermelden van de gebruikte wijze van … is een eenvoudige, maar noodzakelijke uitleg, die in één regel kan worden gegeven; het niet vermelden van … wijzen van …, met uiteenlopende en zelfs tegenstrijdige uitkomsten, is een niet te rechtvaardigen nalatigheid.

Het vermelden van niet-significante verbanden zou in dit geval van een van het onderliggende onderzoek afwijkende hoofdconclusie als een uiterst relevant gegeven kunnen worden gezien: het falsifiëren van hypothesen dient als een vast onderdeel in wetenschappelijk onderzoek gezien te worden, niet als overbodig of overdadig.

Bij dit strenge oordeel merkt het LOWI echter op dat deze tekortkomingen in de presentatie van onderzoekresultaten niet opzettelijk door Klaagster zijn veroorzaakt. Er zijn in het dossier geen aanwijzingen te vinden van opzettelijke misleiding, eerder van onachtzaamheid.

Nu van opzettelijkheid geen sprake is, dient deze verwijtbare onzorgvuldigheid niet als een schending van wetenschappelijke integriteit beoordeeld te worden, maar wel als handelen in strijd met de norm van zorgvuldigheid en betrouwbaarheid, die in het wetenschappelijk onderzoek wordt vereist.

De norm van gewenst gedrag is overtreden, maar niet elke overtreding van deze norm kan automatisch worden gelijkgesteld met schending van wetenschappelijke integriteit (zie LOWI website, advies 2011-1).
Het LOWI bevestigt hiermee het inhoudelijke oordeel van de CWI, wat betreft de verwijtbare onzorgvuldigheid, en verklaart de klachten van Klaagster, die betrekking hebben op het oordeel van de CWI ten aanzien van de vereiste zorgvuldigheid, ongegrond.

4.5 De klachten ten aanzien van de procedurele afhandeling door CWI

Klaagster voert in haar klaagschrift een groot aantal bezwaren aan tegen de door de CWI gevolgde procedure bij de afhandeling van de klacht. Verschillende malen is over de onzorgvuldige procedure geklaagd, maar daar werd, naar de mening van Klaagster, door de CWI niet of te weinig op gereageerd. Het recht op hoor en wederhoor zou hierbij niet zijn gerespecteerd. Als belangrijke procedurele klacht komt naar voren het feit dat de CWI te weinig gedaan heeft met de uitvoerige opmerkingen en verbeteringen, die zij aan de CWI heeft gestuurd naar aanleiding van de “Concept Rapportage …” (… 2013).

Een cruciale opmerking van Klaagster over deze Conceptrapportage betrof het niet ingaan op de aard van de betwiste gedragingen, die in de klacht als wetenschapsfraude werden benoemd. Evenmin werd in de Concept-Rapportage verwezen naar bepalingen in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004 noch naar de “Klachtenregeling …”. Daarnaast klaagt Klaagster over het feit dat zij geen mogelijkheid meer heeft gekregen om inhoudelijk te reageren op de definitieve rapportage van de CWI.

Ten aanzien van deze procedurele klachten overweegt het LOWI het volgende.
De Concept Rapportage voldeed, naar het oordeel van het LOWI, niet aan de eis die aan een verslag en advies van een CWI gesteld kan worden. In de Conceptrapportage wordt de vergaande klacht van Derde Belanghebbende dat sprake is van wetenschapsfraude en van schending van wetenschappelijke integriteit niet als uitgangspunt genomen, noch nader geanalyseerd en beoordeeld.

Evenmin wordt verwezen naar relevante bepalingen en definities van begrippen in de Gedragscode en in de Klachtenregeling …. Deze tekortkomingen worden echter in de definitieve Rapportage, mede naar aanleiding van het commentaar van Klaagster, verbeterd, zij het niet volledig en niet systematisch.

Ook in de definitieve Rapportage wordt de oorspronkelijke klacht van wetenschapsfraude niet als uitgangspunt genomen en als eerste beoordeeld. Slechts in …conclusie (…) wordt een opmerking gemaakt over deze naar de mening van de CWI te zware kwalificatie. Het had naar de mening van het LOWI veel meer duidelijkheid aan partijen verschaft, indien de CWI vanaf het begin van de procedure de evenredigheid had onderzocht tussen de zware kwalificatie in de klacht en de betwiste passages in het betwiste artikel in …. Een CWI heeft ook als taak te waken voor al te snelle begripsinflatie, waar het zaken van wetenschappelijke integriteit betreft.

Nu er geen aanwijzingen noch aangevoerde bewijzen waren voor frauduleus handelen, had eerder en directer duidelijkheid moeten worden verschaft over de aard van de oorspronkelijke klacht.
In de definitieve rapportage wordt nu wel, … in de conclusie (…) verwezen naar de relevante bepalingen in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening ten aanzien van de vereiste zorgvuldigheid en betrouwbaarheid.

Dat Klaagster niet meer in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de (verbeterde) definitieve rapportage valt te begrijpen. De klachtenregeling … biedt – in afwijking van de modelregeling van de VSNU – de mogelijkheid voor partijen te reageren op een conceptrapport. Hiervan is door Klaagster gebruik gemaakt. De verantwoordelijkheid voor de eindrapportage blijft echter berusten bij de CWI, waarbij het niet noodzakelijk is dat er unanimiteit ontstaat over de eindversie. Overigens zijn de opmerkingen van Klaagster over de definitieve Rapportage ter kennisgeving meegestuurd naar het Bestuur.

De bezwaren over het niet direct in de procedure ingaan op de voor haar verstrekkende aard van de oorspronkelijke klacht is, naar het oordeel van het LOWI terecht naar voren gebracht door Klaagster. Deze klacht is gegrond en dient aanleiding te zijn voor het Bestuur om de CWI beter te instrueren over haar taken. De beroepsprocedure bij het LOWI dient er mede voor om dergelijke tekortkomingen in de procedure te herstellen. De klacht over het niet kunnen verbeteren van de eindversie van de Rapportage is ongegrond.

Ter zitting heeft Klaagster enkele van haar procedurele klachten herhaald (geen koppeling met Gedragscode, slordigheid in procedure en verslaglegging, selectief ingaan op punten van verweer).
Nieuw naar voren gebracht werd een procedurele klacht over het niet beproeven van een minnelijke schikking naar aanleiding van de klacht en de geringe steun die Klaagster, als beklaagde in de CWI procedure, heeft ondervonden van de kant van haar werkgever of direct leidinggevende.

Het Bestuur bracht hierbij als verweer naar voren dat als een Klaagster per se een klacht wil indienen en niet eerst advies over een in te brengen klacht wil inwinnen bij de Vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit, het Bestuur gehouden is de klacht in behandeling te nemen. Hoewel dit laatste standpunt juist is, wil het LOWI naar aanleiding van deze klacht het volgende – wellicht ten overvloede – opmerken.

Het Bestuur heeft ten aanzien van wetenschappelijke integriteit mede als taak te waken voor al te zware beschuldigingen jegens een of meer van … medewerkers, van schending van integriteit die niet in verhouding staan tot betwiste feiten en gedragingen. Zware beschuldigingen zoals wetenschapsfraude of bedrog kunnen, zolang ze niet bewezen zijn, ernstige schade toebrengen aan de wetenschappelijke reputatie en de carrière van beklaagden.

Medewerkers van de instelling zouden bescherming dienen te verkrijgen tegen dergelijke verstrekkende beschuldigingen, wanneer daar bij nader inzien geen aanleiding toe bestaat. Soms komen klachten naar voren van personen van buiten de wetenschap, die niet bekend zijn met het verschil tussen wenselijk wetenschappelijk gedrag en apert verboden wetenschappelijke gedragingen of tussen het innemen van standpunten in een wetenschappelijke controverse en schending van wetenschappelijke integriteit.

In beginsel is de Vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit van een instelling de aangewezen instantie om zowel potentiële Klaagsters als potentieel beklaagden vertrouwd te maken met de terminologie en de reglementen inzake wetenschappelijke integriteit.

Ook kan de Vertrouwenspersoon pogingen ondernemen om in een bepaalde kwestie of conflict te bemiddelen of er voor te zorgen dat niet nodeloos integriteitsprocedures worden aangespannen bij incidentele fouten en slordigheden, begaan in wetenschappelijk onderzoek. Geen enkel wetenschappelijk onderzoek is volkomen foutloos en de opvatting dat elke fout of vergissing aanleiding dient te zijn voor onderzoek naar schending van wetenschappelijke integriteit leidt naar het oordeel van het LOWI tot inflatie van het belangrijke verschijnsel integriteit.

Er valt een zekere willekeur of toevalligheid te bespeuren in het feit dat een wetenschappelijk artikel met fouten en (…) tekortkomingen door een potentiële Klaagster wel wordt opgemerkt en een ander artikel met soortgelijke fouten en tekortkomingen niet. Deze toevalligheid zou voor het Bestuur van wetenschappelijke instellingen aanleiding kunnen vormen om een duidelijk beleid te ontwikkelen en dat beleid ruime bekendheid te geven, wanneer fouten en tekortkomingen in wetenschappelijk onderzoek de grens van wetenschappelijke integriteit overschrijden en wanneer dergelijke fouten meer of minder verwijtbaar zijn, zonder dat sprake is van fraude, bedrog of schending van wetenschappelijke integriteit.

5. Oordeel van het LOWI

5.1

Op grond van bovenstaande overwegingen is het LOWI van oordeel dat de klacht van Klaagster dat geen sprake is van wetenschapsfraude noch van schending van wetenschappelijke integriteit gegrond is.
Het oordeel en advies van de CWI dat de oorspronkelijke klacht van Derde Belanghebbende gegrond verklaard dient te worden, is onjuist, nu in de definitieve Rapportage van de CWI in de conclusie naar voren wordt gebracht dat wetenschapsfraude een te zware kwalificatie is voor de betwiste handelwijze van Klaagster en dat vanwege het incidentele karakter ervan evenmin sprake is van een ernstige inbreuk op wetenschappelijke integriteit.

5.2

Het oordeel van de CWI dat de handelwijze van Klaagster kan worden gekwalificeerd als verwijtbare onzorgvuldigheid bij de publicatie van het artikel in … wordt door het LOWI bevestigd in die zin dat door Klaagster gehandeld is in strijd met de norm van zorgvuldigheid en betrouwbaarheid, zoals die in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is geformuleerd (onder I.1 en II.1). Het handelen van Klaagster in strijd met bepaalde in de Code gewenste gedragingen is echter niet gelijk te stellen met schending van wetenschappelijke integriteit, maar leidt tot de kwalificatie verwijtbaar gedrag.

5.3

De klacht van Klaagster inzake de tekortkomingen in de procedure ter afhandeling van de oorspronkelijke klacht wordt gegrond verklaard voor zover deze klacht betrekking heeft op het nalaten van de CWI om direct en duidelijk uit te drukken dat er in deze procedure van wetenschapsfraude geen sprake is. Het advies om de klacht gegrond te verklaren heeft daarbij onnodige verwarring gesticht. Voor zover de klacht betrekking heeft op het feit dat de CWI niet volledig alle opmerkingen van Klaagster bij de concept-Rapportage heeft overgenomen en dat haar geen gelegenheid is geboden om nogmaals opmerkingen te maken bij de definitieve Rapportage van de CWI wordt door het LOWI ongegrond verklaard. Het blijft de eigen verantwoordelijkheid van de CWI hoe gerapporteerd wordt, waarbij niet aan volledige instemming van partijen hoeft te worden voldaan.

6. Advies van het LOWI

6.1

Het LOWI adviseert het Bestuur om in zijn definitieve besluit het oordeel en advies van de CWI, dat de klacht van Derde Belanghebbende gegrond verklaard dient te worden, niet te bevestigen en niet over te nemen, omdat naar het oordeel van zowel CWI als het LOWI geen sprake is van wetenschapsfraude of van schending van wetenschappelijke integriteit. De klacht van Derde Belanghebbende dient ongegrond verklaard te worden, waarna het Bestuur alsnog dient te overwegen en te beslissen of en op welke gronden Klaagster anderszins heeft gehandeld in strijd met de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004.

6.2

Het LOWI adviseert het Bestuur het oordeel van de CWI dat de handelwijze van Klaagster kan worden gekwalificeerd als ‘verwijtbaar onzorgvuldig’ in zijn definitieve besluit te bevestigen en over te nemen.

6.3

Op grond van artikel 6 van het LOWI Reglement is het LOWI bevoegd advies te geven over eventueel te nemen maatregelen en sancties.

Nu het gaat om verwijtbaar onzorgvuldig handelen adviseert het LOWI, verwijzend naar eerdere adviezen van het LOWI aan andere instellingsbesturen, het Bestuur om niet over te gaan tot een schriftelijke berisping met arbeidsrechtelijke gevolgen, maar te volstaan met een mondeling onderhoud met Klaagster, waarbij wordt afgesproken welke verbeteringen kunnen worden aangebracht in de werkwijze van Klaagster, zodat nieuwe onzorgvuldigheden in de toekomst worden voorkomen.

In dit onderhoud kunnen tevens de klachten van Klaagster over de door de CWI gevolgde procedure en het gevoel dat Klaagster gedurende deze gehele procedure niet gesteund is door haar werkgever en direct leidinggevende, aan de orde komen.

6.4

Het LOWI adviseert het Bestuur tenslotte om duidelijker de rol van de Vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit bekend te maken, om daarmee de mogelijkheid tot al te zware en op grond van betwiste feiten en handelingen niet te rechtvaardigen beschuldigingen jegens zijn medewerkers inzake schending van wetenschappelijke integriteit, te verminderen.

Namens het LOWI,

Prof. dr. mr. C.J.M. Schuyt, Voorzitter

Mr. dr. E.G. van Arkel, Secretaris

Indien Klaagster van mening is dat de behandeling door het LOWI niet naar behoren is geschied, kan Klaagster zich, na het nemen van het definitieve besluit van het Bestuur, op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht richten tot de Nationale Ombudsman.