naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft
Procesverloop
Op 22 april 2022 heeft [Verzoeker] een klacht ingediend bij het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft (hierna: het Bestuur en TUD) over schending van de wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].
Op 9 mei 2022 heeft het Bestuur de klacht ter behandeling doorgestuurd naar de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de TUD (hierna: de CWI).
Op 13 februari 2024 heeft de CWI het Bestuur geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.
Op 15 maart 2024 heeft het Bestuur in zijn aanvankelijk oordeel het advies van de CWI overgenomen en de klacht ongegrond verklaard.
Op 26 april 2024 heeft Verzoeker het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) verzocht om advies uit te brengen over het aanvankelijk oordeel.
Op 2 mei 2024 heeft het LOWI besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Betrokkene heeft op 27 mei 2024 met een verweerschrift gereageerd op het verzoek. Het Bestuur heeft op 12 juni 2024 eveneens een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft op 26 juni 2024 gereageerd op het verweer van het Bestuur.
Het Bestuur heeft op 11 juli 2024 gereageerd op het verweer van Betrokkene. Betrokkene heeft op diezelfde dag aan het LOWI laten weten geen aanleiding te zien om een laatste reactie in te dienen. Het Bestuur heeft op 18 juli 2024 gereageerd op de reactie van Verzoeker op het verweerschrift van het Bestuur.
Het LOWI heeft vervolgens besloten dat het zich op basis van de schriftelijke uitwisseling van standpunten voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal afhandelen.
Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1. Verzoeker was van oktober 2014 tot november 2019 als universitair docent verbonden aan dezelfde onderzoeksgroep waar Betrokkene nu werkzaam is. Betrokkene was destijds masterstudent en kent Verzoeker uit die periode.
2. De klacht van Verzoeker gaat over ideeënplagiaat in de (in 2022 gehonoreerde) Veni-aanvraag van Betrokkene. Verzoeker werkte in 2016 ook aan een Veni-aanvraag en heeft die besproken met enkele collega’s, maar niet met Betrokkene.
Klacht
3. Verzoeker stelt dat Betrokkene de principes van eerlijkheid en transparantie heeft geschonden door een Veni-aanvraag in te dienen waarin sprake is van ideeënplagiaat. Verzoeker vermoedt dat Betrokkene toegang heeft gehad tot zijn aanvraag en dat hij ideeën daaruit heeft gepresenteerd als de zijne. Hij vermoedt dat Betrokkene over zijn onderzoeksvoorstel is geïnformeerd door zijn leidinggevende, die bekend was met zijn voorstel.
4. De overlap tussen de twee aanvragen betreft volgens Verzoeker het doel van het onderzoek […] en een slechts minimaal aangepaste figuur uit zijn aanvraag waarin het maak- en hergebruikproces is weergegeven. Hij voegt een document bij waarin de tekstgedeelten die een gelijke strekking hebben en de vergelijkbare figuren zijn weergegeven.
CWI-advies
5. De CWI concludeert op basis van de gewisselde stukken en hetgeen naar voren is gebracht tijdens twee hoorzittingen (behalve Verzoeker en Betrokkene is separaat ook de leidinggevende van Betrokkene gehoord) dat er weliswaar gelijkenissen zijn tussen de beide onderzoeksvoorstellen, maar dat deze gelijkenissen geen plagiaat opleveren. Ook een plagiaatscan leverde geen verdenking op van (tekstueel) plagiaat. De CWI adviseert daarom om de klacht ongegrond te verklaren.
Aanvankelijk oordeel
6. In zijn aanvankelijk oordeel heeft het Bestuur het CWI-advies integraal overgenomen en de klacht ongegrond verklaard.
Verzoek
7. In het verzoekschrift worden zes redenen naar voren gebracht waarom Verzoeker het niet eens is met het aanvankelijk oordeel.
8. Om te beginnen stelt Verzoeker dat er sprake is van ernstige termijnoverschrijding bij de behandeling van de klacht. De procedure heeft bijna twee jaar in beslag genomen, in strijd met de Klachtenregeling wetenschappelijke integriteit TU Delft 2020.
9. Verder brengt hij naar voren dat de CWI erkent dat er gelijkenissen zijn tussen beide onderzoeksvoorstellen, maar zij onderbouwt niet waarom die gelijkenissen geen ideeënplagiaat opleveren.
10. Volgens Verzoeker heeft Betrokkene de geheimhoudingsplicht geschonden, waardoor een samenwerkingsovereenkomst tussen de huidige werkgever van Verzoeker en de TUD op het laatste moment niet is doorgegaan. De CWI was hiervan op de hoogte, maar heeft dit punt niet behandeld, waardoor zij de Klachtenregeling heeft geschonden. Er is geen enkele moeite gedaan om de ontstane situatie recht te zetten.
11. Verzoeker erkent dat hij nog geen artikelen heeft gepubliceerd over het onderwerp. Hij is echter wel actief bezig met het onderwerp en heeft hierover presentaties gehouden op conferenties. Dat had de CWI eenvoudig kunnen vaststellen door te zoeken op internet.
12. In het CWI-advies wordt gesteld dat de leidinggevende Betrokkene niet heeft geïnformeerd over zijn Veni-voorstel. De bijlagen bij de oorspronkelijke klacht die Verzoeker had aangedragen als bewijs dat de leidinggevende veelvuldig met Betrokkene heeft gesproken over onderwerp en inhoud van zijn onderzoeksvoorstel en van zijn eerdere nauwe samenwerking met de leidinggevende, heeft de CWI buiten beschouwing gelaten.
13. De CWI heeft volgens Verzoeker ten onrechte ook twee bijlagen bij zijn klacht buiten beschouwing gelaten waaruit zou blijken dat Betrokkene op de hoogte was van het onderwerp van zijn onderzoek, doordat [Betrokkene] de PhD-student die door Verzoeker werd begeleid, heeft gevraagd om in zijn project samen te werken met een van zijn masterstudenten.
Standpunt Bestuur
14. Het Bestuur stelt zich op het standpunt dat het advies van de CWI correct is en dat de klachtbehandeling voldoet aan de normen voor een zorgvuldige klachtenprocedure. Het erkent de termijnoverschrijding, maar stelt onder verwijzing naar LOWI-advies 2019-13 dat dit niet leidt tot een andere beslissing.
15. Het Bestuur is verder van mening dat de CWI wel een onderbouwing geeft voor haar stelling dat de geconstateerde gelijkenissen geen plagiaat opleveren. De CWI verwijst namelijk naar de tijdens de procedure afgelegde verklaringen en verzamelde informatie, en naar het door de CWI zelf ingestelde onderzoek. Op basis daarvan concludeert de CWI dat een paar overeenkomsten geen plagiaat opleveren.
16. Wat betreft de samenwerkingswerkingsovereenkomst die niet is doorgegaan doordat Betrokkene zijn geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden, merkt het Bestuur op dat dit punt door Verzoeker niet naar voren is gebracht tijdens de klachtenprocedure en ook nu niet met bewijs wordt onderbouwd.
17. In reactie op het argument van Verzoeker dat de CWI eenvoudig had kunnen vaststellen dat hij weliswaar geen artikelen heeft gepubliceerd over het onderwerp, maar wel anderszins actief is geweest, bv. in de vorm van presentaties op conferenties, stelt het Bestuur zich op het standpunt dat Verzoeker dit zelf had moeten aantonen. Ook dit punt is niet eerder in de procedure naar voren gebracht.
18. Wat betreft punt 12 stelt het Bestuur allereerst dat de verklaring van de leidinggevende dat hij Betrokkene niet heeft geïnformeerd over het
Veni-voorstel van Verzoeker voor de CWI helder was en geen aanleiding gaf tot twijfel. De door Verzoeker ingediende bijlagen betreffen andere onderwerpen en kunnen daarom niet als bewijs worden gezien voor zijn standpunt. Zij zijn door de CWI wel bekeken, maar leidden niet tot een ander oordeel.
19. Het Bestuur stelt dat een eventuele samenwerking tussen Betrokkene en de PhD-student niets zegt over een eventueel plagiaat.
Standpunt Betrokkene
20. Op het punt van de termijnoverschrijding is Betrokkene het volledig eens met Verzoeker. Hij stelt dat de termijnoverschrijding op hen beiden negatieve impact heeft gehad.
21. Wat betreft de gelijkenissen tussen de twee onderzoeksvoorstellen, merkt Betrokkene op dat hij geen weet had van het Veni-voorstel van Verzoeker en dat hij dat vóór de klachtenprocedure ook nooit heeft gelezen. Evenmin heeft hij daarover gesproken met zijn leidinggevende. Hij geeft aan dat beide voorstellen zich richten op [de behandeling van een ziekte], maar dat het idee van een [bepaald type apparaat] en de mogelijkheid om […] materiaal te hergebruiken onderwerpen zijn waar wereldwijd zeer veel onderzoek naar wordt gedaan en dat bepaalde dingen als algemeen bekend moeten worden beschouwd. Hetzelfde geldt voor de manier waarop het een en ander wordt weergegeven in figuren. Dat is de algemeen gangbare praktijk. Het gaat om een breed onderwerp waarbij iedere onderzoeker zich bezig houdt met een ander, eigen aspect. Hij gaat verder in op de verschillen tussen de onderzoeksvoorstellen van Verzoeker en hemzelf.
22. Betrokkene geeft toe dat hij meteen nadat hij had vernomen dat er een klacht tegen hem was ingediend, is gaan praten met zijn leidinggevende. Hij was van slag en had niet eens alle stukken goed gelezen (was zich dus ook niet bewust van de geheimhoudingsplicht) toen hij zijn toevlucht zocht bij een persoon die hij vertrouwde. Behalve met zijn leidinggevende heeft hij met niemand over de zaak gesproken. Bovendien zou de leidinggevende in een later stadium toch ook zijn geïnformeerd door de CWI.
23. Wat betreft de onderzoeksactiviteiten van Verzoeker stelt Betrokkene dat hij tijdens de procedure geen enkel bewijs heeft aangedragen voor presentaties betreffende een [bepaald apparaat]. Voor zover hij kan nagaan heeft hij enkel presentaties gehouden over andere, gerelateerde onderwerpen.
24. Betrokkene merkt naar aanleiding van de door Verzoeker ingediende bijlagen die door de CWI buiten beschouwing zouden zijn gelaten op, dat de PhD-student die door Verzoeker werd begeleid zich zoals zovelen ook bezig hield met hetzelfde onderwerp, maar weer net een andere insteek koos. Vermoedelijk heeft de CWI daarom de bijlagen niet meegenomen in haar overwegingen. Eén bijlage betreft de toestemming voor een bepaalde proef. Hij ziet niet hoe dit document kan dienen als bewijs voor de stelling van Verzoeker dat hij weet had van zijn Veni-aanvraag.
Reactie Verzoeker
25. Verzoeker merkt op dat het Bestuur geen rechtvaardigingsgrond aandraagt voor de ernstige termijnoverschrijding en dat het de nadelige effecten voor beide partijen alsmede voor de klachtenprocedure over het hoofd ziet.
26. Verzoeker stelt dat het ontbreken van een gedegen onderbouwing van het advies van de CWI hem verhindert om te begrijpen hoe de CWI en het Bestuur tot hun conclusie zijn gekomen dat de gesignaleerde gelijkenissen geen plagiaat opleveren.
27. Verzoeker dient een nieuw document in bij het LOWI als bewijs dat hij is benadeeld door de schending van de geheimhoudingsplicht. Het betreft een email van de leidinggevende in reactie op een vraag van Verzoeker waarin hij aangeeft dat hij niet meer van plan is om een bepaalde samenwerking aan te gaan gelet op het feit dat Verzoeker een plagiaatklacht heeft ingediend over de Veni van Betrokkene in plaats van zijn zorgen met hen te bespreken. Dat vindt hij geen goede basis voor samenwerking.
28. Verzoeker herhaalt zijn stelling dat hij het niet eens is met de verklaring van Betrokkene dat hij niet op de hoogte was van het onderwerp van zijn onderzoek, aangezien zij meerdere jaren hebben samengewerkt in dezelfde groep. De genoemde bijlagen tonen volgens hem aan dat hij wel op de hoogte was.
29. Op de overige punten reageert Verzoeker niet meer.
Laatste reactie Bestuur
30. Het Bestuur refereert nogmaals aan LOWI-advies 2019-13 en stelt dat de termijnoverschrijding weliswaar vervelend kan zijn geweest voor partijen, maar niet problematisch.
31. Het Bestuur benadrukt dat Verzoeker degene is die bewijs moet leveren voor het beweerde plagiaat. De rol van de CWI is om de argumenten van partijen te overwegen. Desalniettemin heeft de CWI in casu een eigen onderzoek ingesteld (een plagiaatscan).
32. Wat betreft de schending van de geheimhoudingsplicht merkt het Bestuur op dat Verzoeker eventuele bewijsmiddelen tijdens de CWI-procedure moet inbrengen en niet pas tijdens de LOWI-procedure. Er is in casu geen sprake van schending van de geheimhoudingsplicht. Een beklaagde heeft het recht om de zaak te bespreken met een vertrouwd persoon. Bovendien is het aan de TUD gebruikelijk om de leidinggevende te informeren als een van diens medewerkers is betrokken in een klachtenprocedure.
33. Het Bestuur herhaalt zijn stelling dat de samenwerking tussen Betrokkene en de PhD-student van Verzoeker geen indicatie is voor het beweerde plagiaat. Veel mensen doen onderzoek op vergelijkbare terreinen.
Laatste reactie Betrokkene
34. Betrokkene heeft het LOWI laten weten geen aanleiding te zien tot een laatste reactie.
Beoordeling LOWI
Toetsingskader
35. Het LOWI toetst of het aanvankelijk oordeel voldoet aan de daaraan uit het oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen en of het oordeel in overeenstemming is met de normen voor wetenschappelijke integriteit (zie artikel 14, eerste lid, Reglement LOWI 2022).
Zorgvuldigheid klachtenprocedure
36. Het LOWI constateert dat de termijnen voor behandeling van de klacht door de CWI duidelijk zijn overschreden. Het heeft bijna twee jaar geduurd voordat het Bestuur een advies ontving en tot een aanvankelijk oordeel over de klacht kwam. Dat is buitengewoon vervelend voor iedereen die bij de procedure is betrokken.
Verder ontbreken in het dossier de verslagen van hoorzittingen en zijn niet alle documenten met alle partijen gedeeld. Dit maakt de onderbouwing van het CWI-advies (en dientengevolge ook het aanvankelijk oordeel) niet volledig helder.
Het LOWI deelt het standpunt van partijen dat de procedure te lang heeft geduurd en verklaart het verzoek op dit punt gegrond.
Dit heeft echter geen gevolgen voor het eindoordeel van het LOWI. De termijnoverschrijding en het niet delen van alle documenten zijn niet van invloed op het oordeel over de vraag of er sprake is van ideeënplagiaat.
Plagiaat
37. Verzoeker is van mening dat ideeën uit zijn Veni-aanvraag zijn geplagieerd door Betrokkene in zijn latere Veni-aanvraag. Uit een door de CWI uitgevoerde plagiaatscan bleek dat er geen sprake was van tekstueel plagiaat. Daarmee is echter niet uitgesloten dat er sprake kan zijn van ideeënplagiaat. Het LOWI komt evenwel op basis van de stukken tot de conclusie dat ook daarvoor geen bewijs is.
38. Onderzoekers bouwen voort op werk van anderen en worden – al dan niet bewust – geïnspireerd door hun voorgangers en collega’s. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van ideeënplagiaat is belangrijk hoe een idee wordt uitgewerkt. Betrokkene heeft in zijn verweer gedetailleerd en overtuigend aangegeven waarin zijn onderzoek verschilt van dat van Verzoeker. De argumenten waarmee Verzoeker zijn klacht onderbouwt acht het LOWI niet overtuigend en leveren geen bewijs dat sprake is van ideeënplagiaat. De bewijsmiddelen die hij aanvoert, laten zien dat de voorstellen in grote lijnen betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Naar dit onderwerp wordt echter veel onderzoek verricht, terwijl de voorstellen van Verzoeker en Betrokkene op meerdere relevante punten verschillen laten zien. De aangeleverde figuren tonen inhoudelijk geen gelijkenis. Het LOWI ziet verder geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de leidinggevende dat hij Betrokkene niet heeft geïnformeerd over de Veni-aanvraag van Verzoeker. Ook in de samenwerking tussen Betrokkene en de PhD-student die door Verzoeker werd begeleid, ziet het LOWI geen aanwijzing voor ideeënplagiaat.
Op dit punt is de klacht terecht ongegrond verklaard.
Schending geheimhoudingsplicht
39. Betrokkene heeft zijn leidinggevende in vertrouwen genomen toen hij werd geïnformeerd over het feit dat Verzoeker een klacht tegen hem had ingediend wegens schending van de wetenschappelijke integriteit. Heeft hij daarmee zijn geheimhoudingsplicht geschonden?
Het LOWI is van mening dat dat niet het geval is. De geheimhoudingsplicht kan worden doorbroken als andere belangen daartoe nopen, zo is een vaste lijn in de adviezen van het LOWI. Het belang van Betrokkene om iemand die bekend was met de materie in vertrouwen te nemen, rechtvaardigt dat hij heeft gesproken met zijn leidinggevende. Het is gebruikelijk dat voor een wetenschapper ingrijpende kwesties, zoals in dit geval een klacht over wetenschappelijke integriteit, in vertrouwen met de leidinggevende worden gedeeld.
Ook op dit punt is het verzoek ongegrond.
Onderzoeksplicht CWI
40. Verzoeker verwijt de CWI dat deze niet actief op internet heeft gezocht naar publicaties of andere onderzoeksresultaten van hem waaruit zou blijken dat hij actief is op hetzelfde onderwerp als Betrokkene. Het LOWI is van mening dat dit verwijt niet terecht is. Verzoeker heeft in de procedure bij het CWI zelf geen bewijs van zijn onderzoeksactiviteiten geleverd. De onderbouwing van de klacht was niet zodanig duidelijk dat deze de CWI aanknopingspunten had moeten bieden voor een eigen nader onderzoek.
Het LOWI acht het verzoek op dit punt ongegrond.
Uitbreiding klacht
41. Verzoeker produceert bij het LOWI voor het eerst enkele documenten ter onderbouwing van zijn stellingen. Deze documenten heeft Verzoeker niet ingebracht in de CWI-procedure en konden dus niet worden meegewogen in het advies van de CWI en het aanvankelijk oordeel van het Bestuur. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in LOWI-advies 2024-03 (overweging 26), is uitbreiding van de klacht in deze fase van de procedure waarin het LOWI om advies wordt gevraagd over het aanvankelijk oordeel van het Bestuur niet toegestaan. Het LOWI zal deze documenten daarom niet betrekken bij dit advies.
Conclusie
42. Gelet op het voorgaande is het verzoek gegrond voor zover het de te lange duur van de klachtenprocedure betreft en voor het overige ongegrond. Het LOWI zal het Bestuur adviseren om de klacht definitief ongegrond te verklaren.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit
I. verklaart het verzoek gegrond voor zover het de te lange duur van de klachtenprocedure betreft;
II. verklaart het verzoek voor het overige ongegrond;
III. adviseert het College van Bestuur de klacht definitief ongegrond te verklaren.
Aldus vastgesteld op 23 oktober door mr. E.J. Daalder, voorzitter. De ambtelijk secretaris is verhinderd het advies te ondertekenen.