naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van Maastricht University
Procesverloop
Op 14 en 15 juni 2023 heeft [Verzoeker] een klachtenformulier opgestuurd naar de vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit van Maastricht University. Verzoeker klaagt hierin over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].
Beide klachtenformulieren zijn op 4 augustus 2023 doorgestuurd aan de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van Maastricht University (hierna: CWI).
De CWI heeft het College van Bestuur van Maastricht University (hierna: het Bestuur) op 8 april 2024 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.
In het aanvankelijk oordeel van 25 april 2024 beslist het Bestuur het CWI-advies integraal over te nemen en de klacht ongegrond te verklaren.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 3 mei 2024 verzocht om te adviseren over dit aanvankelijk oordeel. De gronden van het verzoek zijn op 8 mei 2024 aangevuld.
Het LOWI heeft op 15 mei 2024 besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Betrokkene heeft op 31 mei 2024 met een verweerschrift gereageerd op het verzoek. Het Bestuur heeft op 7 juni 2024 een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft op 16 juni 2024 op deze verweerschriften gereageerd.
Betrokkene heeft op 28 juni 2024 een laatste reactie ingediend. Het Bestuur heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een laatste reactie in te dienen.
Het LOWI heeft vervolgens besloten dat het zich op basis van deze schriftelijke uitwisseling van standpunten voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.
Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1. Verzoeker en Betrokkene zijn beiden sociaal wetenschapper (psychologie). Tot ruim 10 jaar geleden waren zij allebei verbonden aan Maastricht University en waren zij directe collega’s. Zowel Verzoeker als Betrokkene waren toen nog UD.
2. Verzoeker heeft zo’n 10 jaar geleden een positie aanvaard aan de Universiteit Gent (België). Sinds kort is hij niet langer werkzaam in de wetenschap. Betrokkene bleef verbonden aan Maastricht University en is daar nu hoogleraar.
3. Verzoeker dient medio 2023 twee klachten in over Betrokkene. De gedragingen waarover hij klaagt spelen zich af in de periode 2013-2017 waarin Betrokkene UD en later UHD was. Tijdens de hoorzitting bij de CWI heeft Verzoeker aangegeven dat hij onder andere zo lang heeft gewacht met het indienen van een klacht omdat hij vreesde dat dit zijn carrière in de wetenschap zou schaden. Nu hij niet langer in de wetenschap werkzaam is, speelt dit niet meer.
Klachten
4. De klachten van Verzoeker gaan over een promotietraject en over auteurschap.
Promotietraject
5. Verzoeker klaagt dat Betrokkene eind 2014 heeft beslist dat hij geen promotor werd van een PhD-kandidaat. Verzoeker en Betrokkene begeleidden deze PhD-kandidaat (inmiddels hoogleraar in Duitsland) op dat moment sinds enkele jaren uit projectmiddelen die zij gezamenlijk hadden verworven. Volgens Verzoeker had hij aangewezen moeten worden als promotor, omdat hij met zijn overstap naar de Universiteit Gent over promotierechten beschikte, er een bedrag van € 10.000,- aan projectmiddelen naar die universiteit mee was overgegaan en omdat de hoogleraar die in plaats van Verzoeker als promotor werd aangewezen niet bij het project was betrokken zoals volgens Verzoeker uit het dankwoord bij het proefschrift kan worden afgeleid en die hoogleraar geen co-auteur was op de artikelen waarop de toenmalige promovenda is gepromoveerd. Volgens Verzoeker heeft Betrokkene de toenmalige promovenda onder druk gezet om artikelen waarvan Verzoeker co-auteur was zonder zijn toestemming in het proefschrift te gebruiken. Ook stelt hij dat hij schade heeft geleden door dit misgelopen promotorschap, omdat hij niet is bevorderd tot hoogleraar in Gent wegens gebrek aan zelfstandig begeleidingswerk.
Auteurschap
6. Verzoeker klaagt verder dat Betrokkene hem ten onrechte heeft geschrapt als co-auteur van een publicatie uit 2016, waarvoor hij de methode, analyse en het design van het onderzoek had bedacht. In plaats daarvan heeft Betrokkene hem, aldus Verzoeker, zonder zijn toestemming in een auteursnotitie bedankt. Hierdoor ontstond volgens Verzoeker de indruk dat hij een foutieve statistische analyse in het artikel zou hebben goedgekeurd. Nu zijn intellectuele werk niet is erkend en hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor de fout in de analyse, stelt Verzoeker dat hij schade heeft geleden en dat het redelijk is om hiervoor een bedrag van € 25.000,- aan schadevergoeding te ontvangen.
7. Ook klaagt hij dat Betrokkene hem in 2016 – bij een voorstel om co-auteur te worden van een (nog altijd ongepubliceerd) manuscript – eigenaardige beperkingen heeft opgelegd. Volgens Verzoeker mocht hij van Betrokkene alleen co-auteur worden als hij geen opmerkingen zou maken bij het manuscript. In een latere fase (mei 2017) had Betrokkene volgens Verzoeker buiten zijn medeweten om een co-auteur aan het team toegevoegd en stelde hij later tijdens een bijeenkomst voor om de persoon in kwestie weer te schrappen.
CWI-advies
Promotietraject
8. De CWI overweegt dat Betrokkene niet bevoegd was om promotoren aan te wijzen of te schrappen. De CWI acht het niet onbegrijpelijk dat de hoogleraar in kwestie destijds werd aangewezen als promotor gelet op zijn betrokkenheid bij het project en gelet op zijn functie als hoofd van de afdeling. Over de vraag in welke mate de promotor betrokken was bij de inhoudelijke begeleiding van de promovendus verschillen partijen van inzicht, aldus de CWI die dit verder niet relevant acht met het oog op de wetenschappelijke integriteit van Betrokkene. Volgens de CWI is uit de stukken en tijdens de hoorzitting niet gebleken van een afspraak om het promotieproject naar de Universiteit Gent te halen en Verzoeker aan te wijzen als promotor. Evenmin is gebleken dat de betaling van € 10.000 aan de Universiteit Gent verband hield met transitie van de promotie, aldus de CWI. Nog los van de vraag of een transitie destijds wenselijk en mogelijk was, is het volgens de CWI niet aan Betrokkene te wijten dat er geen transitie heeft plaatsgevonden. De CWI wijst er ook op dat Verzoeker er uiteindelijk zelf aan heeft bijgedragen dat hij niet (als tweede co-promotor) op de promotorlijst is komen te staan, omdat hij daarvoor niet tijdig de vereiste formulieren heeft ondertekend.
Auteurschap
9. Over het gepubliceerde artikel uit 2016 overweegt de CWI dat Verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een wezenlijke bijdrage aan het artikel heeft geleverd. Duidelijk is voor de CWI wel dat Verzoekers inzet essentieel heeft bijgedragen aan de totstandkoming van twee andere (eerdere) artikelen, waarbij Verzoeker als co-auteur is opgenomen. De CWI acht het echter niet bewezen dat deze bijdrage van Verzoeker in de data-analyse ook specifiek voor het artikel is gebruikt waar Verzoeker nu over klaagt. Volgens de CWI is het verder niet verplicht om instemming te vragen om iemand te bedanken in de auteursnotitie en leidt de omstandigheid dat een wetenschapper wordt genoemd in een auteursnotitie – anders dan Verzoeker stelt – er niet toe dat die wetenschapper verantwoordelijk kan worden gehouden voor eventuele fouten in het artikel. Dat is pas het geval bij co-auteurschap en daarvan is in dit artikel geen sprake. De CWI velt geen oordeel over de door Verzoeker gestelde fout in het artikel omdat dit een inhoudelijke discussie betreft en geen kwestie van wetenschappelijke integriteit.
10. Over het manuscript dat uiteindelijk niet is gepubliceerd, stelt de CWI vast dat Verzoeker een wezenlijke bijdrage had geleverd die recht geeft op co-auteurschap zoals door Betrokkene is aangeboden. Verder overweegt de CWI dat zij niet met zekerheid kan vaststellen wat zich inzake het manuscript precies heeft voorgedaan, maar concludeert zij dat Verzoeker na onderling overleg uiteindelijk de mogelijkheid heeft gekregen om op de gereviseerde versie van het manuscript te reageren en dat Verzoeker wegens zijn wezenlijke bijdrage als beoogd co-auteur was opgenomen. Het zou volgens de CWI op zijn plaats zijn geweest als Verzoeker eerder was betrokken bij het voorbereiden van het manuscript en bepaalde keuzes die Betrokkene daarbij had gemaakt. Maar gegeven de complexe en stressvolle context, waarin volgens de CWI sprake was van een ernstig verstoorde relatie met Verzoeker, acht de CWI het niet proportioneel om dit te kwalificeren als schending van de wetenschappelijke integriteit.
Aanvankelijk oordeel
11. In zijn aanvankelijk oordeel heeft het Bestuur het CWI-advies integraal overgenomen en de klachten over Betrokkene ongegrond verklaard.
Verzoek
12. Verzoeker kan zich hier niet in vinden. Hij betoogt dat de CWI onvoldoende zorgvuldig en gedetailleerd heeft gewerkt door de feiten die Verzoeker heeft gesteld, en die volgens hem niet zijn betwist, “op een vrij globale en algemene manier en te marginaal” te beschouwen. Verzoeker vraagt het LOWI om oog te hebben voor de bredere implicaties van deze casus. Volgens Verzoeker zou het moeilijk zijn om überhaupt een scenario te bedenken waarin sprake is van een schending rondom auteurschap, als iedere klacht op deze manier zou worden behandeld. Verzoeker zegt te vrezen voor een anarchistisch “wild west” soort omgang met auteurschap binnen samenwerkingsverbanden. Verzoeker acht zijn voorstel voor een schadevergoeding een redelijke oplossing en het dekt volgens hem niet eens de financiële nadelen die hij heeft ondervonden.
13. Verzoeker betoogt verder dat de CWI ten onrechte geen expert heeft gehoord.
14. Ook betoogt hij dat er een onderzoeker uit zijn vakgebied (psychologie) zitting had moeten hebben in de CWI.
Standpunt Bestuur
15. Het Bestuur stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het feitenrelaas in het CWI-advies op gedegen wijze is getoetst aan het aangedragen bewijs. Verder betreft het een discretionaire bevoegdheid van de CWI om een deskundige te raadplegen, aldus het Bestuur, en heeft de CWI dat in dit geval kennelijk niet nodig geacht. Tot slot voldoet de samenstelling van de CWI volgens het Bestuur aan de vereisten die de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Maastricht hier aan stelt en was de CWI niet gehouden om de samenstelling uit te breiden met een ad hoc lid afkomstig uit het vakgebied van Verzoeker.
Standpunt Betrokkene
16. Onder verwijzing naar verschillende stukken en standpunten die Betrokkene bij de CWI heeft ingebracht, stelt Betrokkene dat hij verschillende door Verzoeker geponeerde feiten heeft betwist. Volgens Betrokkene heeft Verzoeker onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stellingnames en is de klacht daarom – in een zorgvuldige CWI-procedure – ongegrond verklaard. Volgens Betrokkene is niet duidelijk waarover Verzoeker een expert had willen horen en heeft hij hierom ook niet verzocht bij de CWI. Volgens Betrokkene was het voor het beoordelen van de klacht van Verzoeker niet nodig dat een vakgenoot zitting had in de CWI, omdat regels over auteurschap vakgebiedoverstijgend zijn. Betrokkene weerspreekt dat hij normen van wetenschappelijke integriteit over auteurschap heeft geschonden. Volgens hem is Verzoeker juist degene die publicatie van het manuscript heeft geblokkeerd door zijn toestemming te onthouden aan het manuscript met Betrokkene als eerste auteur. Betrokkene licht toe dat hij een bemiddelingspoging heeft ondernomen door de vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit in te schakelen, maar dat dit helaas niet tot een oplossing heeft geleid omdat Verzoeker disproportionele verzoeken bleef doen omtrent het manuscript. Volgens Betrokkene dringt zich de vraag op hoe Verzoekers klacht zich verhoudt tot norm 61 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 die luidt: “uit geen beschuldiging van schending van de wetenschappelijke integriteit waarvan men weet of had moeten weten dat deze onjuist is”.
Reactie Verzoeker
17. Verzoeker reageert dat het raadplegen van een deskundige op het gebied van psychologie nodig was, omdat het onderzoeksgebied een eigen gedragscode hanteert: de Ethical principles of Psychologists and Code of Conduct van de American Psychological Association (hierna: gedragscode van de APA).
18. Verzoeker stelt dat Betrokkene nieuwe feiten naar voren heeft gebracht ten opzichte van de CWI-procedure, maar dat de kernpunten van zijn twee klachten daarmee niet worden ontkracht. Omdat Betrokkene nieuwe feiten naar voren heeft gebracht, aldus Verzoeker, wenst ook hij nieuwe zaken onder de aandacht van het LOWI te brengen. Verzoeker gaat hiertoe in op twee gebeurtenissen rond een niet afgerond doctoraat van [een andere promovenda] en het doctoraat van [weer een andere promovenda]. Deze gebeurtenissen laten volgens Verzoeker zien dat sprake is van een zich herhalend patroon van machtsmisbruik en het schenden van normen over auteurschap.
19. Verzoeker persisteert in zijn oorspronkelijke klachten over het promotietraject, het artikel uit 2016 en het manuscript.
Laatste reactie Betrokkene
20. Betrokkene stelt dat zijn reacties in de verschillende fasen van de klachtenprocedure elkaar aanvullen en dat geen sprake is van gewijzigde argumentatie. Ook herhaalt hij waarom Verzoeker geen wezenlijke bijdrage aan het artikel uit 2016 heeft geleverd (zo is de code waaraan partijen eerder samen hebben gewerkt in 2013 niet gebruikt, betrof het een andere dataset die pas in 2014 is verzameld, heeft Verzoeker geen bijdrage geleverd aan de conceptualisatie, theorie, dataverzameling, analyse of aan het schrijven van het artikel), aldus Betrokkene.
Beoordeling LOWI
Toetsingskader
21. Het LOWI toetst of het aanvankelijk oordeel voldoet aan de daaraan uit het oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen en of het oordeel in overeenstemming is met de normen voor wetenschappelijke integriteit (zie artikel 14, eerste lid, Reglement LOWI 2022).
22. In de periode waarover wordt geklaagd (2013-2017) was de huidige Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 nog niet in werking getreden. Voor de normen voor wetenschappelijke integriteit moet daarom worden teruggegrepen op de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (hierna: oude gedragscode).
23. In deze zaak acht het LOWI de volgende bepalingen uit de oude gedragscode relevant. Het gaat om uitwerkingen van het principe eerlijkheid en zorgvuldigheid.
- uitwerking 1.4: “Auteurschap wordt erkend. In het vakgebied gebruikelijke regels worden daarbij nageleefd”.
- uitwerking 1.7: “Zorgvuldigheid beperkt zich niet tot het uitvoeren van en rapporteren over wetenschappelijk onderzoek, maar strekt zich ook uit tot de relaties tussen wetenschapsbeoefenaren onderling, tussen promotor en promovendus, tussen docenten en studenten en in relaties met de maatschappij.”
Zorgvuldigheid klachtenprocedure
24. Het LOWI is van oordeel dat het aanvankelijk oordeel van het Bestuur voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidsvereisten. Het LOWI heeft hiertoe het verslag van de hoorzitting en het CWI-advies bestudeerd tezamen met de stukken die partijen voorafgaand aan de hoorzitting bij de CWI hadden ingebracht. Het LOWI stelt vast dat de CWI relevante feiten heeft vastgesteld, alle klachtonderdelen aan normen van wetenschappelijke integriteit heeft getoetst (waarbij de standpunten en ondersteunend bewijsmateriaal van partijen zijn betrokken) en het oordeel deugdelijk heeft gemotiveerd.
25. Het LOWI onderschrijft verder het standpunt van het Bestuur dat de samenstelling van de CWI voldoet aan de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Maastricht. Dat geen van de CWI-leden afkomstig is uit het vakgebied van de klager en beklaagde vormt op zichzelf genomen geen reden om de CWI uit te breiden met een ad hoc lid of om een deskundige te raadplegen. Of een ad hoc lid of deskundige nodig is, hangt af van de aard en complexiteit van de klacht. Nu het in deze zaak gaat over het toekennen van promotorschap en over auteurschap en de klachten niet complex zijn, kan het LOWI goed volgen dat de CWI het niet nodig heeft gevonden om een deskundige te raadplegen of om een ad hoc lid toe te voegen aan de CWI. Het LOWI acht dat ten behoeve van de behandeling van het voorliggende verzoek evenmin noodzakelijk. Dat in de psychologie gebruik wordt gemaakt van de gedragscode van de APA zoals Verzoeker heeft aangevoerd, is naar het oordeel van het LOWI geen relevant argument om hier anders over te denken.
Promotietraject
26. Het LOWI onderschrijft de overweging van de CWI dat Betrokkene niet bevoegd was om promotoren aan te wijzen of te schrappen (zie overweging 8 van dit advies). De bevoegdheid om promotoren aan te wijzen komt gelet op het promotiereglement immers toe aan het College van Decanen en niet aan een UD zoals Betrokkene destijds nog was. Het LOWI ziet in het verzoek verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Betrokkene in de gang van zaken rond het promotietraject onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht in zijn relatie tot Verzoeker (uitwerking 1.7 oude gedragscode). Het klachtonderdeel is terecht ongegrond verklaard.
Auteurschap
27. Het LOWI onderschrijft ook het oordeel van de CWI over auteurschap. Het LOWI verwijst naar de overwegingen van de CWI zoals weergegeven in overweging 9 en 10 van dit advies en heeft daar verder niets nieuws aan toe te voegen. Ook deze klachtonderdelen zijn terecht ongegrond verklaard.
28. Verzoeker heeft aangegeven dat hij vreest voor de implicaties van het aanvankelijk oordeel omdat, nu zíjn klacht al niet leidt tot het oordeel dat regels over auteurschap zijn geschonden, het volgens hem überhaupt niet mogelijk zal zijn om tot een gegrondverklaring van een klacht over auteurschap te komen. Het LOWI deelt deze vrees niet. Er zijn immers meerdere voorbeelden bekend waarin een klacht over auteurschap leidt tot een gegrondverklaring. Zie ter illustratie bijvoorbeeld LOWI-adviezen 2020-20, 2020-16 en 2020-14.
Uitbreiding klacht
29. In zijn reactie op het verweerschrift van Betrokkene heeft Verzoeker zijn oorspronkelijke klacht uitgebreid met klachten over gebeurtenissen rond twee doctoraten. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in advies 2024-03 (overweging 26), is uitbreiding van de klacht in deze fase van de procedure waarin het LOWI om advies wordt gevraagd over het aanvankelijk oordeel van het Bestuur niet toegestaan. Het LOWI zal deze nieuwe klachtonderdelen daarom niet betrekken bij dit advies. De standpunten van Betrokkene (zie overweging 16) dat Verzoeker zelf niet in overeenstemming met normen van wetenschappelijke integriteit handelt zal het LOWI overigens evenmin betrekken bij dit advies.
Conclusie
30. Gelet op het voorgaande is het verzoek ongegrond. Het LOWI zal het Bestuur adviseren om de klacht definitief ongegrond te verklaren.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek ongegrond;
II. adviseert het College van Bestuur de klacht definitief ongegrond te verklaren.
Aldus vastgesteld op 11 juli 2024 door mr. E.D. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.